Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1998 (nrs. 81-84)
(1998)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Edouard Arnoldy en Philippe Dubois
| |
[pagina 93]
| |
[pagina 94]
| |
nog een hyperactieve onzichtbare plaaggeest met de blik van een gewone sterveling in een van de sequenties van Love happy?Ga naar eind2 Wanneer men dat allemaal leest, zou Harpo tegelijk een kind zijn, ‘met alles wat dat inhoudt aan polymorfe perversiteit’, aan dualiteit, aan seksuele ambivalentie (het feit dat hij in A night at the opera als vrouw verkleed is), een wezen wiens onschuld al te verdacht voorkomt, uit de hemel gevallen, een soort tussenpersoon tussen Hemel, Aarde en Hel, een soort middelstaat tussen twee (of drie)... Heeft Harpo zoniet iets goddelijks, dan toch op zijn minst hemels in zich? En als, om de intuïtie van Gilles Deleuze, Michel Chion of van die blijkbaar zo scherpzinnige personages van A day at the races te bevestigen, de bijnaam Harpo nu eens afkomstig was niet (alleen) van zijn liefde voor de harp, maar ook (en misschien vooral, dat wil zeggen grondiger) van de naam van de god van de stilte, deze Griekse godheid van Egyptische oorsprong: Harpocrates? Voor zover wij weten, is die hypothese over Harpo Marx nooit naar voren geschoven, en toch lijkt ze ons onontkoombaar: Harpo zou slechts harpspeler zijn omdat hij in de eerste plaats het precieze evenbeeld is van de Griekse god van de stilte Harpocrates. Volgens Pierre Commelin stond Harpocrates' beeld aan de ingang van de tempels, ‘wat betekende dat men de goden moet eren door de stilte [...]. Men stelde hem voor met de trekken van een naakte of met sleepjapon geklede jongeman, op het hoofd een Egyptisch hoofddeksel, of een korf [...] Het symbool dat hem bovenal onderscheidt, is dat hij de tweede vinger op de mond houdt om de stilte en de discretie aan te bevelen’. (P. Commelin, Mythologie grecque et romaine, Parijs, 1956) De fysieke gelijkenis is overduidelijk: zoals Harpo een hoge hoed draagt, heeft ook Harpocrates een indrukwekkend hoofddeksel; beiden gaan ‘gekleed in een kleed met sleep’; zoals de god van de stilte is Harpo drager van een Groot Geheim, bewaker van de tempel van de (cinematografische) stilte. In de etsen die hem uitbeelden als een onrijpe god in zijn fysieke corpulentie met krulhaar, houdt Harpocrates een vinger op de mond om stilte te verzoeken, zoals Harpo die, in A night in Casablanca, Chico bij de schouder neemt, recht de camera in kijkt, met de wijsvinger op zijn eigen lippen. Het is verbazend vast te stellen hoezeer Harpo en zijn mythologisch model meer dan een eenvoudige fysieke gelijkenis vertonen en in feite zeer gelijkend zijn in verhouding tot het discours (hier in zijn dubbele betekenis van ‘woord’ en ‘vertoog’), dat zij bepalen en leiden, en vervolgens vooral in hun bijna beledigende manier van uitvergroot weer te geven wat achter de woorden of daden van hun gesprekspartners, die zij imiteren, schuilgaat. Harpo Marx is niet dat onrijpe kind met beperkte, door zijn handicap nog meer aangetaste intellectuele en percep- | |
[pagina 95]
| |
tieve vermogens. Harpo, evenmin als Harpocrates, zou niet zijn ‘een mislukte god, een nog stamelend kind, en evenmin een vegetatiegod, maar degene die het theologische discours onder de mensen, een stamelend, zwak en krom discours, bewaakt en leidt.’ (Plutarchus) In hoeverre Harpo's personage mysteries en verborgen geheimen bevat, wordt hier, althans gedeeltelijk, onthuld: Harpo(crates) zou geboren zijn om ‘het theologische discours onder de mensen, een stamelend, zwak en krom discours’, van een sprekende film die zich dan nog in het primitiefste stadium van zijn ontwikkeling bevond, te bewaken en te leiden. Dat is wellicht de reden waarom hij, zoals zijn goddelijke homoniem, ‘een vinger op de lippen gedrukt houdt: het is een symbool van discretie en van stilte; daarom ook brengt men hem in de maand Mesori, granen van peulgewassen, en spreekt dan de formule uit: “De taal is ons Geluk, de taal is goddelijk”.’ (Plutarchus)
Fragment uit ‘Harpo Marx of de stomme die spreekt (zonder iets te zeggen)’ van Edouard Arnoldy en Philippe Dubois, vertaald door Willy Devos, in Woordenloosheid, cahier 2 uit de serie ‘Vertoog & literatuur’, Antwerpen 1993. | |
[pagina 96]
| |
|