De heer Kortom hoort
Het is niet eenvoudig om stilte op te merken.
Juist iets dat totaal afwezig is, trekt geen enkele aandacht. Bij iets dat nagenoeg afwezig is lukt het al beter. Soms, als de heer Kortom de slaap nog niet heeft weten te vatten, gebeurt het 's nachts dat hij treinen hoort rijden. Voorzover hij weet, alleen wanneer er een noordelijke wind staat. Er is een bijgeluid vereist, dat fungeert als een lijst rond het afwezige geluid dat eerder een limiet vormt dan werkelijk stilte te mogen heten. Misschien is alleen daar stilte waar niemand luistert.
Overdag hoort hij die treinen niet. Dan wordt het geluid blijkbaar geneutraliseerd door, of liever naadloos opgenomen in, een ensemble van allerlei andere geluiden dat alles bijeen genomen de betrekkelijke stilte van overdag vormt. Ook die stilte is eigenlijk het product van een goed op elkaar afgestemd orkest. Lawaai is het werk van solisten.
Er is een stilte van overdag, die per individu, per woonplaats en per luchtstreek verschilt; ieder zijn eigen stilte en zijn eigen lawaai. Zo is er ook een stilte van de nacht. Beide met de bijbehorende, van die relatieve stilte bewust makende geluiden. Voor allebei geldt dat het verbluffend is wat een mens allemaal hoort zonder er werkelijk acht op te slaan.
Er zijn heel veel geluiden die niet opmerkelijk of onrustbarend genoeg zijn, dat weet de heer Kortom toevallig als geen ander. En dat kunnen er geleidelijkaan steeds meer worden. De heer Kortom is namelijk - zoals een studentenarts hem op een dag vertelde - geschapen met ‘smalle en sterk behaarde’ gehoorgangen. Welke mededeling hem destijds lichtelijk geschokt heeft. Wellicht vond hij dat een vreemde van een dergelijke intimiteit ten eerste niet op de hoogte mocht zijn, maar, eenmaal met dat feit bekend geraakt, er al helemaal geen objectiverende beschrijving van diende te geven.
Welnu, die op den duur steeds minder alarmerend geworden smalle en sterk behaarde gehoorgangen waren er enige jaren lang de oorzaak van dat de heer Kortom periodiek doof werd. Eerst slibde de ene gehoorgang dicht met oorsmeer. Met een gehalveerd gehoor valt nog vrij goed te leven. Maar na verloop van tijd volgde ook het andere oor en vanaf dat moment was de heer Kortom stokdoof.
Hij kende en apprecieerde de diverse tussengelegen fasen. Het af en toe wegvallende gehoor aan een zijde, dat hij in ere kon herstellen door even aan het oorlelletje te trekken. Zo lang als dat nog wilde helpen, natuurlijk. Pas de laatste fase voorafgaand aan de totale doofheid baarde hem zorgen. Wanneer hij, met het laatste af en toe nog openfloepende oor, aan een diner moest aanzitten, was elke conversatie die het