Jij modderbeest, dat mijn kousen vastgrijpt en die me met een hinderlijk enthousiasme in de ogen springt!
Hoe ouder hij wordt, hoe plakkeriger en taaier. Als u zijn domein binnendringt, laat hij u niet meer los. Het is of er verborgen strijders in hem schuilgaan, die op de grond liggen en uw benen vastgrijpen; als elastische valstrikken; als lasso's.
O, wat hecht hij aan u! Meer dan u lief is, zegt u. Ik niet. Zijn aanhankelijkheid ontroert me, ik vergeef het hem graag. Ik loop liever in de modder dan temidden van de onverschilligheid, en liever kom ik bemodderd thuis dan ontgoocheld; alsof ik gewoon niet bestond voor de terreinen die ik betreed... Ik vind het heerlijk dat hij mijn pas vertraagt, ben hem dankbaar voor de omwegen waartoe hij me dwingt.
Hoe het ook zij, hij zou mijn kousen niet loslaten; hij zou er liever op opdrogen. Hij sterft waar hij zich hecht. Hij is als een minerale klimop. Hij verdwijnt niet bij de eerste borstelstreek. Je moet hem afschrapen met een mes. Voordat hij tot stof vervalt - wat het lot is van alle koolhydraten (en het zal ook uw lot zijn) - als u hem gestempeld heeft met uw voetstap, heeft hij u dichtgeplakt met zijn zegel. Wederzijds merkteken...
Hij sterft terwijl hij zijn grijpers dichtknijpt.
De modder bevalt de dappere harten, want die zien er een gelegenheid in om het zich moeilijk te maken. Zeker boek, dat zijn tijd heeft gehad, en dat in zijn tijd al het goed en het kwaad heeft uitgericht dat het doen kon (men heeft het lange tijd als Heilig Woord beschouwd), beweert dat de mens gemaakt is uit modder. Maar dat is duidelijk een leugen, even schadelijk voor de modder als voor de mens. Men bedoelde alleen de mens ermee te schaden, zo graag wilde men hem vernederen, hem elke pretentie ontnemen. Maar wij spreken hier uitsluitend om elk ding (evengoed als de mens zelf) zijn pretenties terug te geven. Wanneer we het over de mens hebben, zullen we over het de mens hebben. En als het over de modder gaat, over de modder. Ze hebben natuurlijk niet veel gemeen. Er is in elk geval geen stamverwantschap. De mens is veel te volmaakt, en zijn vlees te roze, om gemaakt te zijn van modder. Wat de modder betreft, zijn voornaamste pretentie, en de duidelijkste, is dat men niets van hem kan maken, dat men hem op geen enkele wijze vorm kan geven.
Hij gaat - en dat is wederzijds - door huisjesslakken, wormen en naaktslakken heen - zoals slijk door sommige vissen: onverstoorbaar.
Als ik dichter was, zeker, dan zou ik (zoals men gezien heeft) kunnen spreken over de lasso's, het klimop, de liggende strijders van de