vang. Als hij zit, leunt hij nog even tevreden achterover. ‘Eh, misschien willen jullie zo goed zijn om de volgende...’
‘Meneer, mag het raam dicht?’ knalt het door de klas. Nog meer seconden verstrijken. Als ik geneigd lijk ook deze wens in te willigen, ontstaan er twee kampen. ‘Raam open!’, ‘Raam dicht!’, schettert het links en rechts. ‘Nou, laat het toch maar open,’ roep ik over de hoofden heen. Nu wordt mijn gedrag alom als ondemocratisch bestempeld en de verontwaardiging stijgt. Het kabaal is tot ver in de gangen te horen. Weer verschijnt de rector. Nu kijkt hij, door de omlijsting van de deur, zeer verstoord de klas in. De klas verandert daarop snel in een gezeggelijk groepje. Hier en daar wordt onderdrukt gegrinnikt. Gegeneerd kijk ik naar de rector, maar zeker ook naar de leerlingen.
Ik probeer het moment toch maar te benutten om de les te beginnen. Zwoegend en zwetend werk ik mij met de leerlingen in de voorste banken door een aantal opgaven heen. ‘Meneer, mag het raam weer dicht?’ ‘Zou je daar nu eens over willen ophouden?’ ‘Nou zeg, ik vraag het toch alleen maar!’ ‘U moet ze er gewoon uitsturen.’ Plotselinge bijval van iemand, vooraan gezeten. Er zijn inmiddels meer kampen. Ja, eruit sturen, maar als ze niet gaan, wat dan? Ik negeer de suggestie dus maar.
Zoetjesaan begin ik de sympathie voor mijn eigen rol, vreemd genoeg, geheel en al te verliezen. Een groeiende schuldgevoel neemt bezit van mij en ik voel mij een kwelgeest. Naarmate de minuten verstrijken, verandert mijn wankele hoofdrol langzaam in die van figurant. De behoefte welt op om tussen de leerlingen te gaan zitten en mij mede te gaan opwinden over de imaginaire ondemocratische leraar voor de klas.
In de lerarenkamer wordt gevraagd of het een beetje ging.
‘Ja hoor, 't ging best, ze zijn alleen een beetje druk vandaag.’
‘En, was Jan-Willem nog bijdehand?’
‘Gaat wel.’ Geen idee over wie dat gaat.
‘Ach, het is een heerlijke groep, in het begin van de les weleens lastig, maar aan het eind van het uur veeg je ze toch zo weer bij elkaar! Maar lastpakken direct eruitsturen hoor...’
‘Ja. Ja natuurlijk,’ zeg ik, terwijl de stem van de collega in mijn hoofd steeds holler klinkt. Ik kan alleen nog verlangen naar de trein, en daarna, met mijn haren in de wind op de fiets. O ja, en morgen is het woensdag.