Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1998 (nrs. 81-84)
(1998)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||
Henk Simons
| |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
le uren moet hij de ouders van brugklassers, die op grond van de prognoses tot het vwo worden toegelaten, enthousiasmeren voor zijn vak, Latijn op een atheneum. In drie kwartier moet hij voor volwassenen aannemelijk maken waarom het zinvol is dat hun kinderen zich via taal, tekst en beeld inlaten met een wereld die volledig is verdwenen. Een wereld, zal hij zeggen, waarvan de versnipperde beelden verleiden tot de illusie van een eenheid, maar die paradoxaal genoeg door onverholen, ja zelfs door gesanctioneerde grafschennis en straffeloze reproductie van zijn kunstprestaties de eigen mutilaties overleeft. Buylaert kijkt uit het raam, op het saaie voorplein praat de schoonmaakploeg nog even na. ‘In een week tijd heeft de kauwgumplaag zich verspreid over heel de oppervlakte van de school. In sommige lokalen is sprake van een verhoogde concentratie. De afgepruimde kledders tasten het meubilair aan, de gangen en de overblijfruimte. En het spoor trekt met de scholieren mee naar dorpen en steden, waar het in een mum van tijd de dure revitaliseringsplannen van ambitieuze gemeentebesturen en winkeliersverenigingen tot een farce maakt. Er moest een zware straf staan op het bezit van die geldverslinderde troep,’ vangt hij nog net op voordat de groep zich oplost. Ondertussen maakt Buylaert zich duizend verschillende voorstellingen van het traject van zijn betoog. Op een systeemkaart legt hij enkele aandachtspunten vast, de achterkant vult hij op met een handvol citaten, voor het geval hij even stil mocht vallen. Door schade en schande wijzer geworden heeft hij besloten met uitzondering van enkele cursusboeken en de kaart van het Imperium Romanum verder geen rekwisieten in te zetten. Maar al te bitter was zijn ervaring vorig jaar. Tijdens een excurs over de onweerstaanbare charme van de tastbare dingen uit de oudheid haalde hij overrompelend een replica van een dodecaëder uit zijn broekszak te voorschijn, een hol voorwerp, nog geen 10 centimeter hoog, opgebouwd uit twaalf gelijkzijdige vijfhoeken met een gat en op de twintig hoekpunten een knop. Andere jaren zou het effect fantastisch zijn geweest. Improviserend zou hij vanuit deze minieme zaadwijzer uitkomen op de gecompliceerde datering van feiten uit de Oudheid, op het houvast dat de expansieve feestkalender bood of op de verworvenheden van de dendrochronologie. Nu stak er iemand uit de tweede rij haar hand op. Volgens haar droegen mensen uit Armenië een dergelijke dodecaëder als een amulet om de hals, toen ze met de negen inzichten op weg waren naar Amerika. Ook de grootte van de gaten had niets met de breedtegraad of de stand van de zon te maken. Volgens haar was het postuur van de drager het criterium. Op hun tocht door een onbeschaafde wereld moesten for- | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
se mensen nu eenmaal meer negatieve energie afvoeren dan bijvoorbeeld de groep kinderen. Zo gaf zij Buylaert bij wie de rest van de avond het innerlijk vuur zou blijven flakkeren, het nakijken en als om zijn ongeloof in haar betoog af te straffen beval zij alle aanwezigen en nadrukkelijk de mannen de lezing van De Celestijnse belofte aan. Nog met een katterig gevoel rolt Buylaert de kaart van het Imperium Romanum op en begeeft zich naar de aula, een eufemisme voor een kale vlakte die niet meer is dan een uitgestrekte overloop, waarvan voor deze gelegenheid de hoek aan het raam met verplaatsbare canvaspanelen is afgeschot. Onlangs kreeg hij de schetsen van de aanstaande verbouwing onder ogen. In het kader van de tweede fase. De gehele bovenverdieping halen ze overhoop. Ook door zijn vaklokaal was een streep getrokken. Het zal opgaan in een groots opgezet auditorium, dat ondermeer voor muziekavonden en literatuurlessen gedacht wordt. Waar nu de stalen kast staat met zijn beeldarchief, de dia's en de verzameling kunstkalenders van het Nederlands Klassiek Verbond zijn studienissen geprojecteerd. Aansluitingen voor Internet lopen achter de Venus van Milo door. Fabrikanten van schoolmeubilair sturen wekelijks vertegenwoordigers langs de scholen, onder architecten woedt naar verluidt een loopgravenoorlog wie het goedkoopst weet om te gaan met de vereisten van de nieuwe tijd. En dat is nog niet het laatste. De school heeft reeds diverse cateringsbedrijven in de verre omgeving om offertes gevraagd voor de verzorging van de pauzes, die naar ieders verwachting over een langere duur van de schooldag zullen worden uitgesmeerd. Hij wandelt naar het centrum van het stadje en neemt in een Grand Café plaats aan de leestafel. Een avondkrant kopt op de voorpagina dat sport een examenvak wordt. In het vrije deel. Leve het vrije deel. Over vijf jaar worden docenten bewegingsleer en sport gesponsord door asics, dat staat voor ‘anima sana in corpore sano’. In gedachte ziet Buylaert onderwijskundige filosofasters diepe kelders induiken op zoek naar smakeloze weckgroenten en versuikerde compôte, die ze onder het toeziend oog van camera's en nieuwsjagers tot korrelige braadworst verwerken. En ondertussen lopen er inspecteurs rond, pakketwisselaars, studielastcontroleurs, frivole verkoopsters van hamburgers in de kantine, bedrukkers van school-shirts, acquisiteurs van vaklokaalsponsoren, handelaren in scripties en videobanden voor de literatuurlijst, plakkers van museum-posters, mentoren op blote voeten. Overal in het land dromen schoolbesturen hardop van een gymna- | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
sium, desnoods zonder klassieke talen, want alleen al deze naam op het schoolaffiche verhoogt de aanzuigkracht van een school. Buylaert gelooft niet in een obsederend réveil van de humaniora. Niettemin koestert hij na lezing van de Wet Profielen de onvermoede mogelijkheden van zijn taak als huisleraar, die niet alleen zijn leerlingen in staat stelt antieke cultuuruitingen uit verschillende artistieke disciplines en specimina van hun uitwerking in de latere Europese cultuur in hun historische context te situeren maar hen vooral vrijwaart van de kanker van de nivellerende krachten die de postmoderne scholengemeenschap heeft aangetast. ‘En meneer Brant, wat vindt U van onze nieuwe spreuk?’ Sinds zijn laatste vacantie in Toscane vervangt Edward de Hollandse gezegden op quasi Delfts-blauwe wandtegels door Latijnse spreuken. Hij heeft per slot van rekening twee jaar op een seminarie gezeten. Het geeft de zaak meer standing, vindt hij. Het is allemaal begonnen bij een dwingend ‘Nunc aut Numquam’ op het herentoilet. Met onverholen trots wijst hij op de spreuk die hij op de recent gewitte muurboog met zwarte plakletters liet aanbrengen: ‘Degestibus non disputandem’. ‘Laat ik mild zijn,’ zegt Buylaert, ‘vier woorden, drie fouten. Betaal de schilder maar de helft.’ ‘Wat is er dan fout? Ik heb het letterlijk uit een citatenboek overgenomen.’ Met de elleboog rustend op de leestafel, raffelt hij zijn menukaart op: ‘Als koud voorgerecht hebben we vandaag terrine van kippenlever, bavarois van groene asperges, afgemaakt met rolletjes zalm, ik ga nog even door, die oude Romeinen wisten er ook wat van, gevogelteparfait met peertjes zo van de boom, ganzenlever en sauternesgelei, een schorsenerensla met gebakken kalfszwezerik, goed voor de potentie, maar pas op uzelf, meneer Brant, en als hoofdgerecht kunt U kiezen uit gemarineerde varkenshaas met rode kool of een stoofpotje van lamsvlees en Brabantse groenten, maar ik zie U op de klok kijken. Weer haast?’ ‘Forte ibam via sacra,’ voelt Buylaert met Horatius mee. ‘Dan zijn misschien de crostini met aubergines iets voor U, auberginepasta met ui, olie, citroensap op geroosterde sneetjes ciabatta. Zo uit onze Toscaanse keuken.’ Twintig jaar geleden las hij in 4 vwo teksten uit ‘Voeding bij de Romeinen’, uitgebracht door een braaf uitgevershuis in Lier. Met ondermeer nuttige tips van de oude Cato hoe je kunt bezuiningen op de rantsoenering van je personeel: ‘Ze moeten zodra de wijnoogst gedaan is drie maanden inferieure wijn drinken.’ | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
Plichtmatig had Buylaert het boekje met zijn leerlingen doorgenomen, zonder zich toen af te vragen waarom antieke auteurs zoveel voedsel onder hun werken mengden. Dat zij met dit culinair-cultureel kapitaal hun gehoor moesten epateren, ontdekte hij voor de betreffende leerlingen te laat. De laatste tijd overvalt hem steeds vaker een schuldgevoel tegenover zijn vroegere leerlingen, die hij gemeten naar de groei van zijn eigen inzichten te weinig zou hebben meegegeven. Het vreemde is niet alleen dat hij in deze gevoelens nagenoeg geen medestanders heeft, maar ook dat het oprukkende legioen van jonge collega's enkel signalen uitzendt die hem van zijn vroegere provincialisme doen walgen. Het was ondenkbaar dat men ter adstruering van het veronderstelde hedonisme van de Etrusken het volgende citaat in een schooleditie had opgenomen: ‘De Etrusken dekken tweemaal per dag overdadige tafels met gekleurde kleden en kostbaar servies. Er wordt opgediend door knappe, vorstelijk geklede slaven. “Jazelfs”, volgens Timaios in het eerste boek van zijn Historiën, “door naakte slavinnetjes die nog niet hadden gemenstrueerd”, meldt Athenaios in zijn Tafeldeskundigen.’ Terwijl de eerste ouders (of verzorgers!) de bovenruimte binnendruppelen keert Buylaert tijdelijk terug naar een haast vergeten schoolervaring: zijn overgang van klas één naar twee. Bij de rapportuitreiking schuiven alle leerlingen van de onderbouw - zo heette toen de eerste klas - vol ontzag en huiver de gymzaal binnen. De ringen en klimtouwen zijn opgetrokken, springbokken staan voor anderhalve maand achter groene gordijnen, docenten klampen zich vast aan de wandrekken. Helemaal vooraan zit de rector, achter een groene tafel, alleen. Zelfs zittend is hij van een imponerende gestalte (een treffend voorbeeld van de genitivus qualitatis). Een lorgnet op de neusvleugels, de haardos verwilderd als dirigeerde hij de Bolero. Met zijn stentorstem roept hij de leerlingen in alfabetische volgorde - dwars door de geleding van vijf klassen zodat niemand precies zijn plaats weet - één voor één naar voren, hij overhandigt het overgangsrapport en spreekt het verdict uit: hbs, andere school - dus mulo of Handelsschool -, mms of gymnasium. Deze avond is Buylaert buiten categorie. Bevrijd van het groeiende gilde van mentoren, teamleiders, coördinatoren en vakbegeleiders en gestreeld door een grote opkomst, opent hij met enkele schooltechnische data: het aantal lesuren Latijn per week boven op het voorgeschreven atheneumprogramma, het exclusief voor Latinisten georganiseerde museumbezoek aan Leiden of Amsterdam, de mogelijkheid om na elk | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
verder schooljaar zijn keuze voor Latijn te heroverwegen - dat jong zijn tegenwoordig gecalculeerde risico's impliceert en dat de interpretatie daarvan in sterke mate gestuurd wordt door het ouderlijk cultureel kapitaal moet hij tegenover dit gezelschap onvermeld laten - en tenslotte de introductie van een nieuw vak binnen de tweede fase: Klassieke Culturele Vorming. Een vak waarmee Zoetermeer volgens hem het paard van Troje over de hoge drempel van de klassieke talen getrokken heeft en waarvan de pleitbezorgers in hun eigen zwaard dreigen te vallen. Het zal op den duur niet zozeer ter ondersteuning van de lectuur van autenthieke klassieke teksten dienen, maar als de definitieve remplacant. Vakorganisaties hebben in een uitgebreide correspondentie hun bezorgdheid bij de staatssecretaris neergelegd, maar haar lapidaire antwoord: ‘ik beschouw die zorg als een te waarderen onderdeel van uw professionele betrokkenheid’ doet op zijn minst denken aan de vaderlijke toon die de beul aanslaat tegen zijn slachtoffer: ‘ik beschouw Uw angst en haperende mannenmoed als een te waarderen reflex op mijn werk. Het duurt maar even.’ Uiteindelijk zal, naar Buylaert vreest, de in veler ogen elitaire vertaalopdracht als de steen van Sisyphus blijven steken in het poldermodel der Danaiden en wordt de tijd voor de verbluffend monotone en direkte omgang met antieke teksten ingeruimd voor de hedonistische lokroep van mondiale zoekprogramma's. Niet dat hij terug verlangt naar de tijden van het gymnasium oude stijl, toen hij in het spoor van Altphilologen literaire teksten aan een soort chromosomenonderzoek moest onderwerpen, toen onder invloed van een positivistische narratologie vooral het werk van Homerus werd opgedeeld in genetisch verwante clusters en algebraische schema's. Of toen classici ongenaakbaar en bewierookt om hun veronderstelde brille vanaf de top van hun Parnassus oordeelden over goed en kwaad. Hij heeft het nooit begrepen op collega's die zich lieten voorstaan op het primaat van de klassieke talen, collega's die in de docentenkamers lijsten van Fehlleistungen lieten circuleren, van foutieve vertalingen uit moeilijke teksten zonder woordenboek en die nolens volens glorieerden in het decimerende imago van hun vak binnen het schoolcurriculum. Toegegeven, het lesrooster was er ook naar: acht tot zestien uur per week voor de beide talen in de eindexamenklas. De invulling was sterk door de schooltraditie bepaald. Een canon van schrijvers: voor Grieks was Homerus verplicht voor de alpha's en de bêta's, de alpha's lazen bovendien Herodotus, Sophocles/Euripides of Plato. Voor Latijn dezelfde trias: Livius voor beide afdelingen, Vergilius, Tacitus, Seneca of Augustinus, al naargelang de signatuur van de school. | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
Toch waren het gymnasium, en in mindere mate de hbs en mms, vergeleken met de stuitende bureaucratisering en de depersonaliserende schaalvergroting van het huidige onderwijs arcadische landschappen. Op het gymnasium koos de docent(e) zelf de vertaalteksten voor het schriftelijk examen, met instemming van de gecommitterde en hij of zij kon de keuze voor de teksten in de klas ondermeer laten afhangen van de samenstelling en het gemiddelde niveau van de klas. De hem ruim toegemeten tijd bood af en toe de gelegenheid te flaneren door zijn eigen belezenheid; dat kennis genot is en dat interesse je een man of vrouw van je wereld maakt, die momenten van ingetoomde luciditeit en intellectuele hartstocht, Buylaert moet zich naakt voelen als er voor de leermeester geen plaats meer is. Andere auteurs behielden naam omdat hun werk zich naar inhoud en idioom blijkbaar gemakkelijk liet inpassen in een effectief bevonden vertaal-opbouw; zo fungeerden Caesar's Gallische Oorlog en de Anabasis van Xenophon in de warming up, geheide verhalen uit Ovidius' Metamorphosen en enkele Doden-dialogen van Lucianus brachten de gymnasiast al wat dichter bij het grote werk. Men werkte naar de kerndoelen van de antieke ars grammatica, die vanaf de school-praktijk van Dionysius Thrax 22 eeuwen onderwijs in het lezen van teksten overspannen:
Dat deze overvloed aan uren de kijk op de Oudheid ook expliciet verbreedde, kan niet worden beweerd. Daartoe was de invalshoek van de meeste lessen te eng linguistisch. Vertalen was een vorm van alpinisme. Wanneer de klas langs de onvoorspelbare flanken van een antieke tekst het einde gehaald had, ontbrak vaak de lust en de noodzaak om de horizon op bekende punten af te tasten. Nu de tweede fase voorschrijft dat leerlingen hun beleving en ervaring bij de uitvoering van hun opdrachten neerleggen in een dossier, | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
wordt weliswaar nog steeds de weg naar Dionysius' krisis open gehouden, maar het valt te betwijfelen of de demonische smaak van de middelmaat, aangevuurd door de aanzwellende lokroep van de zelfontplooiing, plooiing, nog ooit de ruimte geeft om de gaten in een aan flarden getrokken referentiekader te mazen. Met de invoering van de Mammoetwet kwam er een einde aan de monopoliepositie van het gymnasium. Voortaan gaf elk vwo-diploma in principe toegang tot het hoger onderwijs. Een en ander hield in dat de klassieke talen zich op het Beursplein van de kenniseconomie voortdurend moeten legitimeren. Dat het gymnasium of een gymnasiale afdeling van een scholengemeenschap nog steeds hoofdzakelijk bevolkt wordt door leerlingen uit de ‘bovenlaag’, wordt meer dan ten dele door de feiten gelogenstraft. Verbonden aan een hybridische variant op het gymnasium telde Buylaert de afgelopen vijfendertig jaar zonen en dochters van artsen en smokkelaars, van rijwielherstellers en makelaars onder zijn publiek. Welk gewicht de som van vooropleiding en sociale afkomst, van aangeboren doortraptheid en van verstilde geldingsdrang uiteindelijk op de grillige bascule van vraag en aanbod legt, houdt de draad van zijn fantasieën slechts incidenteel gespannen. ‘De wereld van de Grieken en Romeinen,’ zo zou hij moeten openen, ‘mag zich verheugen in een levendige belangstelling. Nooit eerder verschenen er in ons taalgebied zoveel vertalingen van klassieke auteurs, het reisburo om de hoek ziet brood in culturele reizen naar archeologische sites, musea met oudheidkundige collecties kunnen de vraag van de consument amper aan, mythologische figuren worden in de meest flamboyante environments op het toneel gezet.’ ...Buylaert ontmoet achterdocht in zijn stem. Werkte afgelopen weekend de klokkenmaker niet op zijn zenuwen, toen hij ongevraagd inging op de praktijken van gehaaide antiekboeren, die rommelen met wijzerplaten, gewichten, bellen en slingers of in afgelegen werkplaatsen in Tsjechië klokken laten maken met klinkende namen als Tompion, Knibb of Quare? Dat ijzer op ijzer harder slijt dan koper op ijzer? ‘We staan hier op Romeinse grond. Hier in deze streek hebben Romeinse soldaten in de bermen gezeten en hun voeten verzorgd. En voordat ze weer verder trokken schoven zij bijvoet in hun sandalen, Artemisia vulgaris, de naam zegt het al, hen gratis aangeboden door de godin van de ongerepte natuur. Hier in de buurt zijn in de onderbouw van een Romeinse boerderij fresco's blootgelegd, uitgehakt en opgeslagen in Maastricht...’ Ze zitten op iets persoonlijks te wachten, voelt hij. | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
‘Ik kan niet genoeg hameren op het belang van een getraind geheugen. Onze opzoek-cultuur is funest voor de ontwikkeling van een direct inzetbare kennis. Weten is tijdwinst. Augustinus heeft een prachtige passage gewijd aan het geheugen, dat voor hem een landschap was met velden en ruime paleizen, de schatkamers van ontelbare beelden.’ ‘Wanneer ik daar kom,’ zegt hij, ‘eis ik dat te voorschijn gehaald wordt, wat ik wil en sommige dingen komen terstond te voorschijn, naar andere moet langer worden gezocht en zij worden om het zo te zeggen uit meer verborgen bewaarplaatsen opgediept.’ ‘Hij spreekt in feite al over een ingebouwde zoekmachine. Ik weet het, samen met U, het onderwijs is een gigantische vergeetmachine. Maar toch kunnen jongeren profijt hebben van het memoriseren van op het oog onbelangrijke woorden en rijtjes. Ik kijk altijd nog op van mijn vader. Als vertegenwoordiger in manchetknopen sloeg hij alle informatie over zijn afnemers op in een beduimeld zakboekje. Zijn houvast was een ingevouwen kaart van de Benelux, waarop de knooppunten, zijn links, op zijn dagelijkse routes met een analinepotlood waren gemarkeerd. Alles wat hem bijbleef op z'n route langs de klanten en hem interessant leek voor zijn negotie herhaalde hij hardop in de auto, ja, zelf zweer ik, zegt Buylaert, bij het hardop leren, de leerling moet wennen aan zijn eigen stem, elke hapering bewijst dat er nog iets dwars zit - leren is, denk ik, “verhuizen”, het eindeloos overnemen en verplaatsen van feiten, meningen en vaardigheden in je eigen labyrinth’. ‘Het waren antwoorden op vragen als: hoe gaan de zaken, hoe stelt je moeder het na die val van de trap, hoe staat het met de uitbreidingsplannen, welke manchetten lopen het hardst, hoe vindt U deze dasspeld van Zwitserse makelij? Vaak heb ik hem aan de keukentafel zien zitten. Dan bracht hij deze informatie over op systeemkaarten in zakformaat. Als hij daarmee klaar was, lichtte hij de kaarten voor de volgende dag eruit, sorteerde ze in de volgorde van zijn route en hij liep de donkere tuin in om zijn laatste les op te zeggen.’ ‘Door middel van de stempels op dakpannen kunnen we nu nog de verplaatsingen van bepaalde legioenen op de voet volgen. De mannen die hier in het gras lagen vochten waarschijnlijk een jaar later in Roemenië, als ze al niet onderweg door ziektes of uitputting waren omgekomen of door een huwelijk met een lokale schoonheid detachering hadden gekregen. Dat leren ons dan weer de grafinscripties. - De levensverwachting lag laag - rond de 22 jaar. Leerlingen vergeten vaak dat het om een gemiddelde gaat. Tegen de meeste ziektes was geen kruid gewassen. Hoog was het sterftecijfer onder kinderen en jonge moeders. Dat uit een dergelijke kontext de eeuwigdurigheid van het hu- | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
welijk is ingeprent, is dan ook een verzachtende omstandigheid voor onze ontsporing der zinnen.’ In haar Lettre aux parents sur les choix scolaires luidt Jacqueline de Romilly, na Marguerite Yourcenar de tweede vrouw die ooit tot de Académie Française werd toegelaten, de alarmklok. Ook in Frankrijk worden den met name door het plan-Jospin de humaniora in het voortgezet onderwijs derwijs bedreigd, ten gevolge waarvan de schriftelijke en mondelinge taalvaardigheid van abituriënten ontoelaatbaar is afgenomen. Aan spelling en een verzorgd handschrift wordt op overbevolkte scholen nog amper aandacht besteed. In vele steden staat Grieks niet meer op het programma. De eindexamenklassen Latijn zijn min of meer ‘squellettiques.’ Toch kan men de schrijfster - haar meisjesnaam is Jacqueline David, maar na haar scheiding koketteert ze al decennia lang met haar mans dubbelnaam Romilly de Worms - niet vrijpleiten van een anachronistische voorstelling van zaken. Ze is van 1913 en meer dan een academisch monument. Mede door haar bemoeienis is er een nationale ‘brandwacht’ ingesteld, die een dam moet opwerpen tegen de abstruse miskenning van de humaniora bij pragmatici, die het onderwijs in de (klassieke) taal- en literatuur afdoen als een folkloristische breukrest van de burgerlijke traditie. Omdat er ook in Frankrijk drastisch gesneden is in de lessentabel klassieke talen zal de basiskennis van de talen zo smal worden dat het voor scholieren zelfs met behulp van een uitvoerig commentaar niet meer doenlijk is authentieke teksten uit het Grieks of Latijn te vertalen en te begrijpen. Zij vreest dan ook dat men op den duur niet verder komt dan sterk vereenvoudigde teksten en excerpten, die slechts op hun inhoud worden getoetst. Het zal dan gaan om het verhaaltje of een flard van een betoog van Plato, waarin geen ruimte blijft voor de figuur Socrates als het symbool van de leraar, de filosoof, het slachtoffer en van de levensmoed. Juist de trage lectuur van het origineel in de klas, met de man of vrouw voor de klas letterlijk als voorganger, loont. Daardoor kunnen jonge mensen ontdekken dat er in de Oudheid geen broodschrijvers waren, dat de auteurs geen speelbal waren van het krachtenveld tussen vraag en aanbod, maar dat zij alle tijd hadden om in hun werk de kwaliteiten te leggen die ze duurzamer maakten dan brons. Werkte Livius niet veertig jaar aan zijn Ab Urbe Condita? Los van de vraag of er door de selectieve zeef ten tijde van Hadrianus (omstreeks 130) werken verloren gegaan zijn die wij wel zouden appreciëren - er is ook in de Oudheid geëxperimenteerd buiten de codes van de traditie -, de confrontatie met de hoge kwaliteit van de overgeleverde teksten biedt jongeren een unieke gelegenheid het eigen taalgebruik aan te scherpen en te styleren. | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
Als bewijs van dat ook zij, sinds jaar en dag een gerenommeerd Graeciste, doorkneed in het werk van Thucydides, ‘klein’ begonnen is, haalt zij een voorval aan uit haar eigen schooltijd. Toen zij thuis aan tafel het latijnse zinnetje ‘Vulcano claudus pes erat’ vertaalde met ‘Vulcanus had een manke voetknecht’ en haar ongeletterde moeder de wenkbrauwen fronste, begreep ze dat ze door het woordenboek, dat bij pes ‘voet’ en ‘voetknecht’ geeft op het verkeerde been was gezet. Tenslotte geeft ze de ouders de vraag mee hoe hun kinderen ooit verwonderd en bewonderend door een Frans museum kunnen lopen als hen in hun jeugd de kennismaking met bijbel en mythologie onthouden is. Gemakshalve laat zij onvermeld dat ook bij haar volwassen landgenoten moeilijk gesproken kan worden van een religieuze belangstelling. Om ouders te doordringen van het nut van de humaniora nam zij in haar brief adhesiebetuigingen op van vooraanstaande wetenschappers en captains of industry. Zo schreef een hematoloog en medelid van de Académie Française (zonder leeftijdsaanduiding) het volgende getuigenis: ‘in de geneeskunde en in talrijke wetenschappelijk- technologische disciplines daarbuiten, bewijst de rationele gestrengheid van Latijn en Grieks grote diensten; zij staat toe de vragen correct te stellen en vergemakkelijkt zelfs de oplossing. Maar al te vaak is mij in verschillende confrontaties de kennis van de grote klassieke teksten te pas gekomen. Dat mij dan een bepaald Latijns gedicht, of een gedachte van een Griekse filosoof voor de geest komt, inspireert me tot een nieuwe reflectie op mijn wetenschappelijk onderzoek.’ Na een half uur heeft Buylaert even genoeg van zijn rol van de Rattenvanger van Hameln, die, zo wil het verhaal, 130 blonde kinderen de bergen inlokte en ze via een ondergrondse tunnel 1500 km verder in de Karpaten losliet. Hij last een pauze in en biedt ouders de gelegenheid nader kennis te maken met de meest moderne cursusboeken. Uit zijn eigen schooltijd komt hem geen enkele poster van bijvoorbeeld een archeologische expositie voor de geest. Alleen schei- en natuurkunde en tekenen werden gegeven in amfitheatrisch oplopende vaklokalen. Iedere klas had haar vast lokaal. Hoge ramen en verder weinig aan de muur. Docenten pendelden. Ook de schoolboeken waren van een Spartaanse soberheid. Voor Grieks domineerde de aanpak van de Jezuieten, de oudere generatie gymnasiasten herinnert zich ongetwijfeld de kaalheid van de grammatica- en oefenboeken. Zo scoorde Hellenike Glootta hoog met oefenzinnen Nederlands-Grieks als:
| |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
Ook al werd je meteen vertrouwd met het bestaan van het grammaticaal geslacht, het vrouwelijk element bleef beperkt tot onduidelijke godinnen en vleesloze slavinnen. De indruk bestond dat uitgeverijen van schoolboeken niet konden putten uit een beeld-archief, dat geinspireerd was op het Warburg Instituut. Alleen in de oefenboeken van de cursus Lingua Latina waren ter illustratie van capita selecta uit de Romeinse geschiedenis foto's opgenomen van Romeinse monumenten en van keizerbustes, maar deze waren meestal gecopieerd van sanguine, vooroorlogse ansichtkaarten en zo overbelicht, dat ze qua inhoud en formaat geen moment de saaiheid van de vertaalzinnen naar de achtergrond drukten. Ieder hoofdstuk werd afgesloten met een rubriek Latijn in het Nederlands en met een tiental gevleugelde woorden of citaten, die men als bagage voor latere spreekbeurten uit het hoofd moest leren. Eén boek sprong er bovenuit. Hij ontdekte het in de middagpauze, die toen nog anderhalf uur duurde. Alleen de leerlingen van buiten de stad bleven over in de schoolkantine, waar het permanent stonk naar uitdrukkelijk afgesopte formica tafels. Tegenover hem op tafel lag Homerus, verzorgd door Bruyn en Spoelder in een uitgave van Joh. Enschede en Zonen uit Haarlem. Een bordeaux-rode omslag met in een ingestansd opstaand rechthoekje, de titel HOMERUS Een jongen van 6 gym, uit De Heen, sloeg het boek open en toen zag Buylaert voor het eerst in zijn leven een Griekse tekst, op dundrukpapier en met een voor een tekstboek onovertroffen heldere en kloeke typografie. Met de invoering van de mammoetwet verdween uit nagenoeg alle cursusboeken de themazin, die de leerling voor lage gevoelens behoedde. Voortaan leerde men talen via de natuurmethode. Het werd geen onverdeeld succes. Niet langer werd het nieuwe taalmateriaal in eindeloze | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
herhaling ingeslepen, maar werd het met mondjesmaat verstopt in verhaaltjes rond de belevenissen van een Romeinse familie Doorsnee, teksten, waarvan de voorspelbaarheid zo evident was en de Latiniteit zo gering, dat het vertalen z'n scherpte ging verliezen. Niet dat dit beeld in de loop der jaren niet werd bijgesteld. Maar juist het overvloedig op smaak brengen van de vertaalstukken met de meest gangbare keukenkruiden van de syntaxis had tot gevolg dat vele leerlingen met digestiekoorts van tafel gingen. Zelfs de foto's van monumenten en keizers hadden het afgelegd tegen vaak onbenullige tekeningen en strips, waarmee het antieke leven gereduceerd werd tot een ridicule variant op de eigen alledaagsheid. Met de natuurmethode wankelde ook de positie van het grammaticaboek, dat vroeger niet alleen op menige duistere passage in authentieke teksten anticipeerde maar ook door de nagestreefde volledigheid de nieuwsgierigheid prikkelde. Niet bij toeval brachten de goden toen de zegeningen van de offsetmachine. De tweede fase werkt de ontwikkeling van een totaal ander schoolboek in de hand. Het krijgt steeds meer het uiterlijk van een magazine dat een jaar mee moet. De illustratie is vanaf nu dominant. Omwille van een thematische opzet worden uit de kelders van de kunstgeschiedenis uitgesproken maniëristische schilderijen opgediept, terwijl de kijker/lezer blijft zitten met vragen over de schilder, zijn motieven en zijn stijl. Het is allemaal wat braaf. Het gaat teveel om het verhaal, Te weinig dynamiek, geen overrompelde kijk op kunst. Maar wel fraai en prijzig. Na de pauze begint voor Buylaert het meest netelige gedeelte van de avond. Nu is het moment aangebroken om tegenover z'n publiek de ontmoedigende gedachte uit te spreken dat de studie van het Latijn volledig in dienst staat van de lectuur van oude teksten en verder geen enkel praktisch nut heeft. Dat lezen verzamelen is, binden, tot leven wekken, genezen, een glanzend schild tegen de verstenende verloedering. Waar kan hij beginnen? Het heeft toch geen zin om de namen te noemen van auteurs die de meesten in de oren klinken als een kolom uit een Oceanisch telefoonboek. Elk enthousiasme kan verdacht maken. Zal de ranzige vetlaag van hun ziel wegsmelten als hij zegt dat Latijn voordelen biedt bij het aanleren van andere talen? Nee, hij zal ze meevoeren naar de provincie van het proevend lezen en en plein public bekennen dat hij jaloers is op de schrijver Hrabal die - en nu draait hij het systeemkaartje om - kon schrijven: ‘Ik neem zo'n mooie zin in mijn snaveltje en zuig daarop als op een zuurtje, ik nip ervan als een likeurtje en wel zolang totdat die gedachte als alcohol in mij vervliegt, zo lang totdat ze niet alleen in mijn brein zit en in mijn hart, maar door | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
al mijn aderen bonkt tot in het verste bloedvaatje.... Zo is de ik als een fles, die je maar schuin hoeft te houden en er vloeien de mooiste gedachten uit...’ ‘In onze straat,’ zo begint hij, ‘was iedereen duivenmelker. Al jong leerden we de magische klanken van de losplaatsen: Hemiksem, Boom, Quiévrain, St. Quentin, Pont St. Maxime, Noyon, Corbeil, Dourdan, Orléans, Bordeaux, Dax, San Sebastian, waar dat allemaal lag wisten we niet, maar wel dat het naarmate het seizoen vorderde, verder van huis was. Heel de week stond de constateur op de schoorsteenmantel. Op de dag van de vlucht gingen de mannen naar het duivenlokaal om de klokken te ijken op de moederklok. Het rolletje papier werd enkele tikken doorgedraaid. Het letten kon beginnen. Eén van de meest opwindende dingen in zo'n dorp. En er kwam een moment dat mijn vader de rolletjes met doorgedraaide tijden afstootte. De printer in de constateur was zuinig afgesteld, de drukinkt scheen niet door het papier. In die tijd schreef ik op de keerzijde van zo'n rolletje de namen van alle schrijvers die ik in de Gids voor Gymnasiasten tegenkwam onder elkaar, met de titels van hun overgeleverde werken. Vaak ging het om saaie, nietszeggende titels; in elk geval titels die geen enkele moderne uitgeverij met welke promotionele activiteiten ook aan de man zou kunnen brengen:
Gaandeweg kregen de namen vlees, ze veranderden van gedaante en kleur, er kwamen ambities, gevoelens, een kontext die heel tastbaar kan zijn. Zo hebben velen van U ongetwijfeld een romantisch beeld van Italië. Maar vergis U niet. Italië is voor een groot deel van het jaar een bitter koud land. Neem bijvoorbeeld Ovidius, de man brengt zijn jeugdjaren door in de Abruzzen aan de voet van de Monte Morrone, acht maanden per jaar in de bittere kou; een kind weet niet wat het voelt, daardoor blijft hem de ervaring zo bij. Literatuurhistorici slaan meestal de jeugdjaren van een auteur over. ‘We weten daar ook weinig van af,’ zeggen ze dan maar | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
gemakshalve. Maar met die kou in zijn botten kon hij in zijn Tristia de fata morgana uit zijn Abruzzen-tijd van zich afschrijven, een tijd waarin hij op straat vrouwen van pakweg dertig jaar tegenkwam, oud en gerimpeld, vlijtig kromgetrokken door het leven. Is het dan verwonderlijk dat de jonge Ovidius, eenmaal in Rome studerend, in erotisch getinte verzen zijn vrouwbeeld zo uitbundig bijstelt? ‘Het schijnt dat er in het Museum of Art van Philadelphia een zaal ligt, die afgesloten is met een zware houten deur met ijzeren beslag. In die deur zijn op ooghoogte twee kleine gaatjes geboord, laat ons zeggen van 10 mm. Iedereen tuurt natuurlijk door die gaatjes, dan schijnt je oog, nogmaals, ik heb het in de krant gelezen van 27 juni vorig jaar, op een blinde muur te botsen met een scheur, en door die scheur zie je dan een landschap met beboste heuvels, een meer, nevel en een waterval. Zeg maar, als in de Ardennen. Er ligt een naakt meisje uitgestrekt, met een gaslamp in haar hand. Verder niets. Alleen maar vragen. Zo ongeveer vergaat het ook ons bij het lezen van een Latijns gedicht. Vanmiddag las ik met 6 vwo een gedicht van Horatius, waarin aan een bron de volgende dag een bokje beloofd wordt. Daarvóór hadden ze in de les maatschappijleer een video bekeken over “zinloos” geweld. Woord voor woord vagen wij het kroos van het onbekende. “Bron van Bandusia, fonkelend als kristal,
jij die recht hebt op wijn en op een bloemenkrans,
morgen krijg je een bokje.....”
(vert. P. Schrijvers: De lyrische gedichten)
Dat lees je met jonge mensen die nooit hebben zien slachten, die geen bloed kunnen zien en bij een bokje aan Bambi denken. Gelukkig stelt het gedicht het offer uit, tijdens dit uur onder mijn waranda van de onthaasting zal het bokje het ijskoude water niet kleuren met een bloedrode gloed. Aan de ongeveer 70 woorden van het gedicht blijft hoe we ook schudden de dauw hangen van betekenisvelden en nooit zal het gedicht tot een samenvatting verdampen. Een gedicht is gelukkig geen kraslootje. U vindt dat vreemd, ik besef het, elke tijd vindt iets anders in een dergelijk gedicht, er spookt altijd wel wat vreemds rond in de hoofden van lezers en daarom heb ik het, zegt Buylaert, zeer sterk uitvergroot tegen een wand geniet en dat brengt ons op de gedachte van bijvoorbeeld de numinositeit van de natuur, of van de eik als toppunt in de levende natuur of van een vermoedelijke afkeer van het Griekse anthropomorfisme...’ Synchroon met zijn pogingen om het opaalgroene worteldoek van | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
hun denken open te tornen, trekken zij het spanlaken over het Procrustesbed tesbed verder aan. Zo aanstonds zullen zij elke tover uit zijn betoog halen met de vraag of ze op grond van de extra studielasturen mogen rekenen op vrijstelling van loting, hoeveel leerlingen examen doen in het vak, of Latijn verplicht is voor een medische studie alsof Latijn synoniem is met magische krachten en artsen voor de afronding van hun studie nog altijd zijn aangewezen op de Middeleeuwse peregrinatio academica. Nu tuit Buylaert zijn lippen en breekt hij uit de cirkel van het bezonken oordeel. ‘Nooit heeft Zoetermeer bij mijn weten laten onderzoeken welk slaagpercentage studenten, met Latijn/ Grieks in hun pakket, in het hoger onderwijs halen. Het heeft er alle schijn van dat er ergens in de windentil van het ministerie een luikje vergrendeld is, uit vrees dat anders wel eens zou blijken dat mijn vak ondanks de geringe bezetting in de bovenbouw op de middellange termijn kostenbesparend werkt.’ Hij heeft een hekel aan autorijden in het donker. Een grote opkomst zegt nog niets over de bezetting van z'n tweede klas. Vaardigheden, dendert het door zijn hoofd, domeinen, nooit geweten dat ik dat allemaal deed, ze hebben het beest een naam gegeven, ik werk bij de dienst der domeinen, afgedankte legertrucks, aangeslagen goederen, straks veilen ze mijn vak, de school faciliteert het leren en ik grossier in handelingsdelen. We gaan de culturele toer op, preekt zelfs de ns, de Hollandse koopmansmentaliteit ten voeten uit. Horatius zei het al in de Epode Beatus ille qui procul negotiis, die hij in de mond legt van een woekeraar die de stress van de grote stad ontvlucht en voortaan zweert bij de eenvoud van het platteland. In de laatste regels komt de aap uit de mouw. Hij kan het speculeren niet laten. Speculeren, het enige avontuur dat telt. Europa komt eraan. Eén van haar vroegste helden past in elk profiel, Odysseus, knooppunt van alle moderne vaardigheden. De net-surfer avant la lettre, altijd in de buurt van mooie vrouwen, was die Homerus wel zuiver op de graat? Toch heeft Brant Buylaert nog grootse plannen. Met zijn functioneel leeftijdspensioen in zicht heeft hij zichzelf tot chef van de afdeling Latijn uitgeroepen. ‘Onze orderportefeuille staat bol van de handelingsdelen. Al jaren ligt er in het vaklokaal een bulk aan illustraties te wachten op archivering. Er is toevallig wel een systeem ontwikkeld, dat geschikt is om het totale beeldmateriaal te segmenteren, een systeem, waarin zich teksten beelddragers, de Oudheid betreffende, op alle niveaus van de afdelingskolom gemakkelijk laten inpassen. In zijn totaliteit zijn voor de inventarisatie althans voorlopig 2 studielasturen per leerling begroot. In het kader van de vakkenintegratie en vooruitlopend op de fusie | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
met een modevakschool, heb ik een studiemiddag gearrangeerd met de lokale Caritaswinkel voor een kledingproject. Mijn collega handvaardigheid heb ik modellen fibulae (jasspelden) doorgespeeld. U zult het met me eens zijn dat de traditionele presentatie van het vak Latijn te intellectualistisch is en zich maar al te lang onttrokken heeft aan de fluctuerende marketingsstrategieën. Om dan ook in te spelen op de indringende roep om actualisering werk ik momenteel de contouren uit van een antieke modeshow, eventueel aangevuld met enkele toppers uit de antieke cosmetica. Zoals U misschien weet, is dat laatste vooral een kwestie van schapenvet op geur te brengen en op het spoor te komen van antieke verdunningsmethodes van cadmiumextracten.’ ‘Als vrouw moet je pakken wat je pakken kunt. Je moet hoge eisen stellen en nergens spijt van hebben,’ fluistert ze. ‘Je moet op hoge hakken lopen en als je voeten pijn doen, moet je niet in stilte lijden, maar net zolang klagen tot iemand je draagt,’ dat las ik in Bitch, zegt ze, ‘een nieuw boek van Elizabeth Wurtzel, het lag in de bureaula van mijn voorgangster op dit ministerie.’ Ze schiet uit haar gebloemde lakbody. ‘Een slok water,’ kreunt hij. ‘Water is het slechtste deel van de mens,’ zegt ze, ‘water sleurt de mens naar zijn lage lustgevoelens’. ‘Humor, bedoelt U.’ ‘Ja, in het tweede chakra.’ Ze draagt een halssnoer met kobaltblauwe kralen - uit Tell Hariri. ‘Een presentje van een hofminnaar uit het tweede millennium.’ ‘Voor Christus, neem ik aan.’ ‘Dat kan best.’ En nu ze hem nader komt en haar Calypso-horloge (merk Maurice Lacroix) - waterdicht tot 100 meter met onkrasbaar saffierglas - in zijn oor laat tikken, ziet hij hoe rondom de welving van haar boezem de guipure-kant fonkelt van het goud. Uitgerekend bij dit crescendo hoort hij een hoongelach. Rondom zijn olijfhouten twijfelaar staan leerlingen met een Virtuoso in de hand, een camera met zes lenzen, die de beelden samenvoegen tot een driemensionale prent van zo'n kleine 80 gigabyte op een harde schijf. ‘Leerlingen moeten een beeldlijst kunnen samenstellen, was de uitkomst van een seminar van mijn ministerie. Ik zie niet in waarom ze altijd onze taalklassieken moeten kennen en niet de beeldklassieken; als je de lijken echt ziet liggen kun je je toch veel beter iets bij de oorlog voorstellen dan bij een droog rapport. Ja toch?’ ‘Weet U niet, wat Paul Valéry over film geschreven heeft?’ ‘De burger heeft zijn geld gezet op de fantasma's en speculeert op de ruïne van het gezonde verstand, omdat we gevoed worden door visuele of auditie- | |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
ve beelden, die geboren worden en in het niets opgaan bij het geringstegebaar, bijna als een teken.’ ‘Meneer, krijgen we video?’ ‘Dit soort vragen is een graadmeter van hun intellectuele hartstocht. Afgelopen jaar gaf ik voor één keer toe aan de vox populi. Ik heb het geweten, mevrouw. Vijf volle lessen.’ ‘Dat wordt straks nog wel erger.’ ‘Ik moet zeggen, nooit eerder heb ik de Skylla en Charybdis sterker ervaren.’ ‘Brant, er staan jullie geweldige ontwikkelingen te wachten. ibm ziet brood in de onderwijsmarkt van de 3-D kunst, al rond 2005 gaan scholen experimenteren met 3-D-camcorders. Global Icons kan van elke acteur een driedimensionale database maken. Binnen één generatie leerlingen, - misschien maakt U het nog mee - moet het mogelijk zijn om vanuit de digitalisering van de Elgin Marbles het ritueel van de Panathenaeën athenaeën uit te beelden. Zelf laat ik uit hoofde van mijn nieuwe functie werken aan een Routeplanner, die exact de bewegingen in kaart brengt van dat beroemde tiende dubbellegioen waarover U afgelopen avond sprak. ‘Die kaart van Gallia, vergeet het.’ ‘Die dia's van U, mooi geprobeerd, wat een gehannes, zeg, met illustraties uit een boek op een gammele tafel in de tuin.’ ‘U stamt uit de tijd van de stomme film, goed, U was een voortreffelijk filmverteller, maar Uw tijd is om.’ ‘We zullen U de liedjes laten horen die ze onderweg floten,’ vallen de leerlingen bij. ‘De schunnigheden die ze in de stadjes onderweg begingen spelen we na, wij maken van Uw oudheid een virtuele werkelijkheid, een gigantesk environment, u sprak toch in de klas over, hoe heet hij ook al weer?’ ‘Boltanski?’ ‘Weet je wat die zei in een interview?’ ‘Van hem zag ik laatst in Tilburg nog een verpletterende expositie. Ik luister.’ ‘Ik heb weinig gelezen. Ik voel me meer aangetrokken tot het visuele. In de literatuur is een woord een woord. Je schrijft “bril” en dat is het dan. Een beeld is veel meer ambigu dan een woord. Wanneer je een bril afbeeldt of tentoonstelt, krijgt je onmiddellijk een hele waaier van interpretatiemogelijkheden.’ ‘Daarin kan ik helemaal met hem meegaan.’ De stemming om het bed wordt grimmiger. ‘Weg met die stoffige studies over Medea-sarcofagen en de duistere woorden van Heraclitus en die stomme kalenderplaatjes. En die villa | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
van Plinius gaan we echt niet in kurk nabouwen, dat kunt U mooi vergeten. Weet U nog, dat betoog over het woordje “vermetel”. Voortaan slaat dat op ons. Hoe kunnen docenten die de mond vol hebben van epicurisme, van de Stoa, van Zijn en niet-Zijn en van mannenmoed en waardigheid zo snel door de knieën gaan voor deze voze nieuwlichterij? Wij willen mannen met ballen, om Cato te citeren’. Buylaert schrikt wakker. |
|