heid in het hiernamaals; het andere, hoe bij alle geloof aan die verlichtheid, toch de herinnering aan de genoten aardse genoegens ons kan blijven kwellen.
Dit is, denk ik, de grote Kemp. Poëtische correctheid wordt aan de laars gelapt, aan de laars van een ‘puberale’ onzekerheid over de vraag of wij ons over het aardse nu dienen te schamen of niet. Kemps beste werk is dat van een clown, die niet bereid is zich helemaal af te schminken.
Behoort ‘De la musique avant toute chose’, dat ik begon met het ‘voorbeeldigste’ gedicht uit het oeuvre te noemen, dan niet tot de grote Kemp? Moet ik een lang gekoesterde liefde opgeven? Zo'n beslissing kost moeite, en ik wil nog eens naar het gedicht kijken. Eerst maar de titel. Die vormt een citaat: de openingsregel van Paul Verlaine's ‘Art poétique’ uit 1882. Voor de symbolisten vertegenwoordigde de muziek het hoogste esthetische ideaal. Zij is de klank die de natuur zelf voortbrengt, maar die tegelijk naar een metafysische dimensie verwijst omdat zij zich losgezongen heeft van de betekenis. ‘Kristal’ is eveneens een bij de symbolisten vaak voortkomend chiffre, dat de volmaakt geslepen en tegelijk onvergankelijke vorm symboliseert. Het ideale symbolistische gedicht is dus een klinkend kristal.
Daarmee zitten we midden in Pierre Kemps gedichtje. Wat hier geürineerd wordt is klinkend kristal. De ‘boog daar’ is een aanwijsbare, ja tastbare boog; wij kunnen hem allemaal zien. Hij zal, eenmaal geproduceerd, ook niet meer verdwijnen. Daarin verschilt hij van de waterboogjes die een computerprogramma at random de lucht in spuit in de Rotterdamse koopgoot. Die werd indertijd geopend door Wim Kok, en het televisiejournaal vertoonde toen Kempiaanse beelden van een ministerpresident die even toegaf aan de puberale neiging zo'n waterboogje te vangen en die daarbij gekleed ging in net zo'n soort jas als Pierre Kemp altijd droeg.
‘Urineren’ is in het gedicht een overgankelijk werkwoord en dat is het meestal niet - behalve als er medisch iets niet in orde en je bijvoorbeeld bloed urineert. Bij Kemp is het zelfs een overgankelijk werkwoord van een bijzondere klasse, namelijk die van werkwoorden die ‘... een handeling uitdrukken waarvan de referent van het lijdend voorwerp het resultaat is’ (Algemene Nederlandse Spraakkunst, tweede druk 1997, p. 1153). ‘Boog’ is dus, met een voor de hand liggende, zij het niet door de ans gebruikte term, een resultatief object, net als ‘brood’ in de zin ‘Vader heeft dit brood zelf gebakken’. Het resultatieve object speelt in Kemps grammatica een favorietenrol. Een van zijn bekendste gedichten begint aldus: