dwars door en over de nieuwe situatie - als met de reconstructie van de ‘Tatort’, de witte krijtlijnen om een slachtoffer die de plaats van een misdaad markeren.
Altijd als ik door de Jodenbreestraat fietste voelde ik dat er iets in die straat niet in orde was. Bij het zien van dat stuk braakliggend land dacht ik automatisch aan de stadsvernieuwing. Maar op een gegeven moment realiseerde ik mij dat die stadsvernieuwing niet is ontstaan omdat er huizen nodig waren, maar omdat op die plek mensen zijn verdwenen en dat daarom de huizen zijn gesloopt. Op die tragedie heeft de stad nooit een goed antwoord gevonden, ze hebben gewoon de hele tent gesloopt.
Met die buurt is het dan ook niet meer goed gekomen, daar doolt een spook. Het is het meest onzichtbare zichtbare in de stad. Ik merkte dat veel mensen uit die buurt dat ook vinden. Als je als een archeoloog voorzichtig de bovenlaag weghaalt wordt er een heel verleden blootgelegd. Dat verleden is niet weg, dat is daar nog steeds. Men hoeft zich dus ook niet van dat verleden buitengesloten te voelen.
Dat vond ik het fascinerende van een bezoek aan Pompeï Op het moment dat ik ergens een bakje zag staan waarbij vermeld stond dat zich op die plek een bakkerij bevond en dat daar de oven was, stond ik ook in die bakkerij. Meteen ging ik nadenken hoe de bakker zich door die ruimte bewoog en wat hij deed. Ik kwam in de maat van die mensen terecht. Ik vond dat ook bij dit werk noodzakelijk. Niet op een belerende manier, maar wel zodanig dat op het moment dat het publiek denkt dat het een makkelijk abstract werk is het plotseling geconfronteerd wordt met een persoon, met een individu.
Op bepaalde plekken wilde ik iets van het joodse leven terughalen. Zo bevond zich in die buurt het TipTop-Theater waar een groot deel van de Mokumse joligheid is ontstaan. Dat is belangrijk Amsterdams cultuurgoed. Daarover heb ik nooit iets geweten.
Niemand uit mijn omgeving heeft mij daarover verteld, simpelweg omdat zij het ook niet wisten. Sarah Bernardt is in die buurt geboren en de familie van Ed van Thijn had daar een bakkerij, dat zijn fantastische dingen, dat maakt zo'n buurt opeens levend. En dat is gewoon weg.
Bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie heb ik de boeken gezien waarin de namen van de slachtoffers staan. Al die lijsten... Mensen niet dezelfde achternaam, op dezelfde dag gestorven, in dezelfde gaskamer. De koele methodiek die erachter school en duidelijk zichtbaar werd maakte me misselijk. Ik voelde mij als een dader toen ik daar opnieuw lijsten samenstelde van de bewoners.
Plotseling begreep ik dat ik niet zomaar niet namen te maken had,