Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1998 (nrs. 81-84)
(1998)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Hans Kloos
| |
[pagina 35]
| |
pografische pidgin is opmerkelijk omdat het Zweeds een Germaanse taal is en het Samisch tot de Finoegrische taalfamilie behoort. Ik ben er nooit achtergekomen, in plaats daarvan raakte ik het pad kwijt. Deze contreien kennen winterpaden en zomerpaden. Vaak vallen ze samen, soms niet. Alleen een kaart vertelt je dan wat je ziet als je staart naar een rij palen met rode reflectorkruisen erop die zich naar de einder slingert dwars door het water van het Visjön, het Wijmeer: U bevindt zich aan het begin van een winterpad. Die dag volgde ik een winterzomerpad van de voet van de Höstanstöten, de Herfstaanstoot, naar het Samengehucht Tossåsen, Zotterug. Makkelijk herkenbaar aan de rode kruisen die 's winters boven ijs en sneeuw moeten uitsteken. Alleen in het dal tussen Ontbijtvoet en Monniksschedel zou het zomerpad zich even afscheiden van het winterpad en over een lengte van slechts één kilometer een iets zuidelijker tracé volgen, zei 183C. Hooguit een kwartier zou ik het zonder rode wegwijzers moeten doen, maar ook het zomerpad zou makkelijk herkenbaar zijn. Dat vertelde mij de lijn van dicht opeengepakte paarse stipjes. Daarmee beloofden de kaartenmakers mij een duidelijk pad. De kaarten van de Zweedse landmeterij hebben een aparte legenda voor het berggebied, teckenförklaring för fjällinformation. Centraal daarin staat de paarse lijn. Die heeft hier acht verschijningsvormen. Het verschil tussen een duidelijk in het landschap te onderscheiden zomerpad en een mogelijke, maar verder onherkenbare route gaat schuil in de spaties tussen de paarse stippen. Bij de eerste is de verhouding stip/spatie 1 op 1, bij de laatste winnen de spaties. Maar met het vele bruin van de hoogtelijnen is dat onderscheid niet altijd even evident. Winter- en zomerpad scheidden zich inderdaad en ik volgde vrolijk het door eerdere voeten uitgesleten traject. De makkelijkst te volgen paden zijn niet de best bewegwijzerde, maar de meest begane. Met name in Engeland leidt dit soms tot paden die tot de breedte van een verkeersweg zijn getreden. Groot nadeel is dat door deze vorm van erosie ook de zachte, verende bovenlaag verdwijnt en de harde stenen ondergrond bloot komt te liggen die lang zo vriendelijk niet is voor mensenvoeten. Het pad werd al snel smaller en dichter begroeid met grassen en mossen, tot het voor het oog helemaal verdwenen was. Ik was alleen en in de rimboe zijn er dan niet veel mogelijkheden. Ik probeerde of het pad iets verderop terug te vinden was, maar in een gebied met veel diepe beekjes, moerasgaten en drijfzand moet je dan zeker weten dat je altijd nog terug kunt komen naar de plek waar het pad verdwenen is. Drijfzand is in tegenstelling tot wat veel films ons willen laten geloven niet echt fataal. Het soortelijk gewicht van een mens is minder dan | |
[pagina 36]
| |
van drijfzand. Wie er niet halsoverkop in duikt en rustig blijft, houdt zijn hoofd wel boven de zandbrij. Eruit komen kan wel lastig zijn voor wie alleen is. De samenstelling van de smurrie in moerassen varieert echter nogal. Veenlijken liggen niet op de bodem van oude drijfzandgaten, maar in wat ooit moeraspoelen zijn geweest waar ze levend of al dood in weg zijn gezonken. Na een half uur rond die plek te hebben gecirkeld keerde ik op mijn schreden terug tot waar winter- en zomerpad uit elkaar gingen. Wie weet had ik eerder een zijpad gemist. Maar dat bleek niet zo te zijn en het in berkenbosjes oplossende pad moest toch echt het kilometertje zomerpad van de kaart zijn. Het winterpad verder volgen was te enen male onmogelijk, vertelde de aanblik van een veenplas mij. Weer het pad op en aan het eind baande ik me een weg door het terrein in de richting die ik volgens kaart en kompas moest. Zeker anderhalf uur nadat ik voor het eerst het winterpad had verlaten zag ik in de verte weer een rood kruis opdoemen. Een ander pad kon het niet zijn, want dat was er binnen een straal van zestien kilometer niet, zei de kaart mij. De kilometer van het zomerpad had ik ook al ruim en breed afgelegd, dus dat moest weer het pad voor alle seizoenen zijn. Veel fjällkaarten zitten onder de vlekjes. Roodbruine en soms blauwe arcering duidt op moeras. Een landschapsvorm die hier veel voorkomt. Van enorme tientallen vierkante kilometers beslaande veensoepen tot kuiltjes in de rotsgrond die door hun geringe omvang op de kaart amper te arceren zijn. Uit ervaring wist ik dat gearceerde vlekjes op de kaart vaak op de aanwezigheid duiden van plankenwegen, mansbrede plankieren op drassige bodem die de druk zo verdelen dat je hooguit wat moerassap rond je schoenzool ziet opborrelen en niet kniediep wegzakt. Kent u die van twee berugzakte tegenliggers op een lange plankenweg? Ik nam even rust. Koffie uit de thermos, zwaar knäckebröd met pindakaas en honing, een shaggie, water en voor ik weer in de benen ging nog wat druivensuiker. Het barstte hier tussen de rotspartijen van veenplassen, modder en drassigheid, maar het enige hout in de omgeving was dat van kleine berkenboompjes en de stokstaf die ik aan het begin van een wandeltocht altijd ergens tussen de bomen weet te vinden. Geen plankenweg te bekennen. Mijn schoenen werden modderig, soms sijpelde het moerassap heel snel omhoog, maar ik kwam vrij makkelijk van rotsblok naar rotsblok en van reflectorkruis naar reflectorkruis. Ik stond op een grijze pukkel marmer mijn route naar het volgende kruis te overwegen. Nog geen snelwegbreedte verder lag weer een stenen baken. Het parcours was wel wat modderig. De veengraspollen an- | |
[pagina 37]
| |
nex voetsteunen waren dungezaaid en op de laatste vijf meter modder bleek, toen ik balancerend op een plukje veengras ervoor stond, een flinterdun laagje water te staan. Ik vreesde nu tot over mijn enkels weg te zakken in plaats van tot net onder dat gewricht, misschien zelfs tot aan mijn knieën. Drab in mijn schoenen, een besmeurde broek die zou gaan rieken. Sores die elk mens overleefd, maar ik had er geen zin in. Ik besloot de vijf meter met snelheid te overbruggen. Op zo'n korte afstand is dat vaak de juiste methode. Grotere drassige stukken vragen sowieso om tragere oplossingen. Ik breng al mijn sprintkracht in het geweer en schiet naar voren. Mijn rechtervoet zakt tot mijn enkel weg. Sneller, denk ik. Mijn linkerkuit verdwijnt in het slijk. Het motregent. Sneller. Het is nog maar vier meter, sneller. Je bent er bijna. Ik zink tot aan mijn navel in de blubber en voel hoe ik verder naar beneden word gezogen. Ik registreer de zang van een vogel die ik niet ken en een heldere angst die bezit van me neemt. Blindelings laat ik me met rugzak en al voorover in de prut vallen. Het zuigen is iets minder. Automatisch trek ik mijn stok door mijn rechterhandpalm tot in mijn linkerhand en ik begin te peddelen. Na elke haal zak ik weer terug in het zuigen. Maar elke peddelslag trekt me een fractie verder dan ik terugzink. Ik zie een pol op de steen en grijp ernaar en zak zes slagen dieper weg met veengrasflarden in mijn hand. Soms denk ik dat ik toen voor één keer de truc van Von Münchhausen heb mogen overnemen. Mijn knokkels schrammen langs de rots en mijn vingers vinden genoeg houvast in de groeven om me aan vast te klampen. In almaar grotere euforie trek ik me er aan op tot ik hijgend en lachend boven op de steen druipend van moerasdrab sta te briesen en te vloeken. Dankzij een kaart was ik bijna spoorloos verdwenen. Dankzij een kaart kan ik iedereen precies aanwijzen waar ik een onvindbaar veenlijk zou zijn geworden. Een paradox die blijft verbazen. Ja, zei de man in Tossåsen die geacht werd het pad te onderhouden dat zijn gemeenschap verbond met het Samengehucht waar ik drie dagen eerder doorheen was gekomen, 's zomers komt er eigenlijk nooit iemand van Glen Kliere naar Tossåsen. |
|