vereiste vroeg opstaan om alles weer in orde te maken) en bad tot God. Het moest in het geheim, want mijn moeder wilde dat gedoe niet in haar huis en mijn zusje klikte. In mijn onderbroek smeekte ik Hem vannacht weg te blijven. Daarna ging ik liggen, met mijn bril op voor het geval Hij Zich toch zou vertonen en vrolijk bij de gedachte aan een nacht zonder slaap.
Toen het geluid mij wekte, kneep ik niet zoals de andere keren mijn ogen dicht: ik deed ze juist wijd open, want mijn grootmoeder had gezegd dat dat zo hoorde als God je riep. ‘Spreek heer, uw dienaresse luistert,’ mompelde ik bevreesd voor mij heen. Nu moest ik geen liedjes gaan zingen in mijn hoofd, had zij gewaarschuwd, maar voor het eerst in al die weken eens proberen te verstaan wat de stem zei. Praten kon je het eigenlijk niet noemen, merkte ik al gauw, het was meer een laag kreunen met af en toe een gefluisterde vloek er doorheen. Het leek er niet op dat het iets met mij te maken had, maar waarom zou God mij mee laten luisteren terwijl Hij in Zichzelf sprak? Ik keek, nog zonder mij te bewegen, aandachtig de kamer door om te ontdekken waar de stem vandaan kwam. Rechts van mij, tegen de muur aan de overkant, sliep mijn zusje met haar beer. Boven mijn hoofd kwam door het gordijn de gloed van de tuinverlichting, die de klerenkast in de verte geheimzinnig vergrootte (ik had eerst gedacht dat de stem bij het kastenspook hoorde, waarin ik officieel niet meer geloofde). Dan was er nog, een meter of drie achter mijn rug, het donkere raam tegenover de schuur, zo weinig in het zicht dat mijn moeder het niet nodig had gevonden er een gordijn voor te hangen. Het stond op een kleine kier. Door dat raam, begreep ik een beetje verbaasd, klonk de stem van God. Voorzichtig draaide ik mijn hoofd ernaartoe.
Daar had je hem, zonderling bewegend in een merkwaardig gebukte houding, waaruit hij nu snel overeind kwam - onze tuinman, gevlucht haast voor ik hem goed had gezien.
‘Hij was het echt,’ verzekerde ik mijn grootmoeder, ‘het was zijn gezicht en hij rende ook net zo.’
Ze zat met de handen in het haar. Ik vergat nooit iemand die ik eenmaal had gezien, zoveel was bekend.
Nu ik het opzoek, staat er ‘Spreek, want uw knecht hoort.’ (1 Samuel 3:10). Er kwamen luiken voor de ramen en de tuinman werd ontslagen. Later - er was geen man in huis, mijn stiefvader trok door het regenwoud - wankelde hij op een avond dronken onze veranda op om mijn moeder uit te schelden. Een vlammende tekst spoog hij naar haar, van bijbelse herkomst leek mij, waaruit ik een zin onthield die klonk als ‘Je