ningen en collages. Publikaties o.a. Anna Blume (1919), Die Kathedrale (1920), Ursonate (1932).
Kurt Tucholsky (1890-1935) schreef gedichten, schetsen en verhalen. Hij was medewerker van de Schaubühne en de latere Weltbühne. Publikaties o.a. Deutschland Deutschland über alles (1929), Schlosz Gripsholm (1931), Lerne lachen, ohne zu weinen (1931). Emigreerde in 1929 naar Zweden, waar hij in 1935 een einde aan zijn leven maakte.
Willem van Toorn (1935) Recente publikaties Dooltuin (gedichten 1995), De rivier (novelle 1996), Heer Doos (jeugdboek 1997). Dit najaar verschijnt zijn gedichtenbundel Tegen de tijd.
Karel van Eerd (1938) studeerde oude talen en was een kwarteeuw leraar en rector. Hij publiceerde o.a. twee bundels vertaalde poëzie van Pasolini en een van diverse andere hedendaagse Italiaanse dichters. Hij draagt geregeld bij aan De tweede ronde, vooral light verse.
Filippo Tommaso Marinetti, Luciano Folgore, Ardengo Soffaci, Aldo Palazzeschi, Dino Campana: zie de inleiding van Karel van Eerd.
Vítežslav Nezval (1900-1958), een van de belangrijkste dichters van de Tsjechische avantgarde uit het interbellum, was lid van de kunstenaarsvereniging Devětsil (poëtisme), concipieerde daarna zijn eigen surrealisme maar verviel in zijn naoorlogse poëzie tot socialistisch-realisme.
Jaroslav Seifert (1901-1986), belangrijk dichter uit het interbellum. Voortkomend uit de proletarische literatuur ging hij al snel over tot het poëtisme; in de jaren dertig volgde een periode van poëzie geïnspireerd op nationale culturele waarden. In de jaren vijftig maakte hij een artistieke crisis door, maar kwam in de volgende periode van politieke dooi terug met een verrassend moderne uitdrukkingswijze. In de jaren zeventig ondertekende hij Charta. Voor zijn omvangrijke dichterlijke oeuvre en voor zijn moedige politieke houding ontving hij in 1984 de Nobelprijs voor literatuur.
Konstantin Biebl (1898-1951), belangrijk vertegenwoordiger van het poëtisme, maar gold als een minder uitbundig dichter dan bovengenoemde generatiegenoten. Was eerst nauw bevriend met de voorman van de proletarische literatuur, Jiří Wolker (gest. 1924) en later met Karel Teige, de theoreticus van Devětsil. Kort na Teiges plotselinge dood (mede veroorzaakt door de politieke hetze die tegen hem werd ontketend) sloeg Biebl de hand aan zichzelf.
Artuš Černík (1900-1953), medeoprichter van Devětsil, redacteur van het eerste echte poëtistische tijdschrift ‘Pásmo’ (Zone), organisator, publicist, filmcriticus, vertaler en auteur van enkele losse gedichten.
Kees Mercks (1944), docent Tsjechische literatuur aan de Universiteit van Amsterdam, vertaler uit het Tsjechisch en publicist. Mercks kreeg in 1985 de Aleida Schotprijs, in 1987 de Nijhoffprijs. Hij vertaalde werk van o.a. Ludvík Vaculík, Ivan Klíma, Václav Havel en Bohumil Hrabal. Momenteel werkt hij aan de vertaling van Hrabals laatste grote werk, de zgn. trilogie, waarvan het eerste deel, Trouwpartijen, vorig jaar verscheen en het tweede, Vita nuova, dit najaar verschijnt.
Franz Kafka (1883-1924). Voor zijn dood verschenen als afzonderlijke uitgaven slechts Betrachtung, Der Heizer, Die Verwandlung, Das Urteil, Ein