se arbeiders, die zich vanuit alle richtingen spontaan en in groten getale naar het Paleis van Justitie in Wenen begeven, waar Canetti zich bij hen aansluit. Ze steken het paleis in brand, waarna de politie het vuur op hen opent met het gevolg dat er negentig doden vallen. Dan ziet Canetti in een zijstraat een ambtenaar die vertwijfeld en met de armen omhoog staat te jammeren dat nu alle akten verbranden, een groteske scène die Canetti zo verbijstert dat hij de man bits toevoegt: ‘Beter dan mensen!’
Het belang van deze anekdote is meervoudig. Om te beginnen vormen deze gebeurtenissen voor de schrijver de directe aanleiding zich intensief met het verschijnsel massa en macht te gaan bezighouden, zeker ook omdat hij hier aan den lijve heeft ervaren wat het betekent om willoos op te gaan in de massa; het is een zo indrukwekkende gebeurtenis dat hij de opwinding van die dag drieënvijftig jaar later, als hij er in zijn levensgeschiedenis verslag van doet, nog steeds voelt tot in zijn botten. Vervolgens is het zo dat die over zijn akten jammerende ambtenaar in veranderde vorm, als amorele, van de wereld geïsoleerde boekengek, als ‘een hoofd zonder wereld’, is terug te vinden in Canetti's belangrijkste literaire schepping, professor Kien (aanvankelijk, en niet erg gelukkig, Kant geheten) in Die Blendung (Het martyrium), die hij samen met zijn bibliotheek in vlammen laat opgaan. En ten slotte is de nasleep van de gebeurtenissen van deze 15de juli, door Canetti aansluitend verteld, van grote betekenis gebleken voor zijn absolute opvattingen over de verantwoordelijkheid van de schrijver. En zo kom ik vanzelf weer terug bij Kraus.
Zwaar aangeslagen als hij was, werd Canetti wekenlang achtervolgd door de herinneringen aan de brand en het massacre. Het verbijsterde hem dat de Weense intelligentsia er het zwijgen toe deed, dat niemand zijn stem verhief - op Karl Kraus na.
Dat kan hem niet echt verbaasd hebben: Kraus was ook een van de weinigen die principieel en met inzet van al zijn satirische krachten protest had aangetekend tegen de eerste wereldoorlog, ‘en niet pas toen hij door de nederlaag tot andere gedachten was gebracht, zoals de meeste anderen. Uit haat tegen de oorlog heeft hij zijn eigen partij (...) van meet af aan de nederlaag toegewenst, zoals tal van profeten; de partij waar hij werkelijk toe behoorde, was die van de slachtoffers en dat sloot zowel mensen als dieren in.’ (Boeiend, en indirect blijk gevend van zelfkennis, is trouwens de observatie die Canetti hierop - ik citeer uit zijn aantekeningen in Das Geheimherz der Uhr. Aufzeichnungen 1973-1985, 1987 - laat volgen: ‘Het zou naïef zijn te verwachten dat zo'n activiteit zonder pathos te volvoeren was. Wij, die zeer goede redenen hebben om pathos te wantrouwen, kunnen niet met terugwerkende kracht uitgerekend hem pathos kwalijk nemen of het zelfs willen