| |
| |
| |
Jacq Vogelaar
Zes gedichten
Pharmakos
In dit vertrek onveranderlijk tijdelijk
geven ramen en deuren uit op buiten, natuurlijk
waarom niet als ik ga kom ik weer
Keert het weer om zie ik midden in de ruimte
doorgang alleen maar doorgang
wie er onderdoor gaat blijft hier
wie binnenkomt blijft buiten staan
Gesteld dat het een deur is dan open én dicht
in dezelfde onvoltooid verleden toekomstige tijd
die aan de ene kant een andere taal spreekt
en aan de andere kant die van hier
hier spreekt hij van daar
en daar spreekt hij van hier
deze deur die geen deur is
de droom van eens was er een boom
naverteld ‘een tweede leven’
Inwijding noch ontwijding in het spel
op slag van het gebogen hoofd
ik buk en de stap is gezet
| |
| |
| |
Hiëroglyfe
noem het bij zijn verdonkeremaande naam
Was geboorte al de verwijzing
de verschrijving een wijziging van het lot
teken dat zich van vrees vervult
Was het de willekeur van de signatuur
de pen die ondershands beslist
en gebaart in naam van een wet
die voor zichzelf oordeelt
Wordt er recht gesproken over een ongeschreven leven
dan op de viersprong: geen richting de juiste
voor wie het wil voorzeggen
Zonder mythe verbaliseert de sfinx in den blinde
in het verhaal verstart het geheim tot grijns
voor wie de regel op zijn woord gelooft
en de letter voor waar houdt
zo niet weet waar de verschrijving
te zoeken zichzelf vergeet
Co Westerik: Het afgekruiste kind, 1979
| |
| |
| |
Ikaromenippos
Stel je mij voor als de voorbestrafte bouwer
van een dans gevangen in steen
Zij en ik en zij in de geest van een onvoorbereide zoon
die in mijn plaats de zee indook
Om hemelend mij omlaag te halen: zie
ik val dus vliegen heeft hij nooit gekund
mijn eigen val had gebouwd
Al vloog ik aangeschoten als een kip
Toen het te laat was en hoorde alleen de echo
van water schateren in een hemelsbrede lachspiegel
waar ik overheen op de automaat doorvloog
Tot ik in een barst mijn schaduw zag scheuren
waarmee zij mij achtervolgt op veilige afstand
Te land en te water: blijf doen (vliegen)
watje nooit hebt gekund (zij de getuige
en wie gezakt in een diepzee vergeten?
Ikaromenippos, parodie van Lucianus op de Icarusmythe
| |
| |
| |
Jakobs tweede stem
Die je maakte maakte het af
Ingehouden, stem ingekort, verbinding
verbroken en wat overblijft
aan tijd (een zee zonder)
Zonder bepaling kustloos:
wil tijd (wat onbestemd doorgaat)
Dezelfde: de lijn van een cardiogram
die geen teken vertoont van leven
noch van het tegendeel (het gemaakte)
Morgen dat aan de lopende band vandaag overneemt
vandaag de dag die droom na droom paternostert
Onaf gemaakt dat is met een mond vol
andere taal en niets terug kunnen zeggen
dat is doorstrepen doorpraten: mond vol braak
Vol tegenspraak waar waarheid altijd (neem dat terug)
daar waarheid liever haar eigen tong afbijt
Afbraak gaat voor- én achteruit
bij de schoorsteen én bij de heipaal
en jij, jij wacht op de derde etage
tijdelijk het dak van je wereld
| |
| |
Als zij het zou zeggen: een ladder, Jakob
nee, daar heeft nooit een ladder gestaan,
op slag val je - als? - het zij gezegd:
je hoort het een tel te laat
maakt het - in een woord: af
Ook dat een verblijfplaats voorlopig
| |
| |
| |
Korasion
I
De kamer die leegkomt verzegeld
Vertrek bezegeld met gesloten mond:
haar zul je niet meer horen
Uitgekeken door deuren en ramen
spijker het huis dicht: blindeer het
geziene in een zwarte (vleesetende) doos
Waar stof zich nestelt, vlokken op zoek
naar een gewezen kind, eenmaal verpopt
die door een vergeten kier
met saterfluit en gouden regen
haar nieuw leven in zal blazen
Moest het huis het niet hebben van horen en zien
Niets sluit het af, en weer komt het
telkens weer, ongrijpbaar werkelijk:
Wat een beeldje en hoe sprekend
maar de mond de mond blijft dood
II
Keer het om, verklein het -
geen kooi geen val maar berging
Breng het ontvreemde huis onder
op zolder: grijze rat in je hoofd
tot die zijn werk heeft gedaan: niets
na te ijlen, grijs op grijs
Loopt er zand uit de schoorsteen
wolkt er rook uit de vloernaden
gieren zwaluwstaarten rakelings
| |
| |
Voor wie een verdieping daaronder
zijn dromen nakijkt en niet wil geloven
in de onderste steen boven
III
Verschijnt onherroepelijk onveranderd
getekend voor het leven een gezicht
voor het wildvreemde raam
Voorgelogen, als Salomé verkleed, kleine Korè
zij draagt op handen het dampende hoofd van de vader
Wat je ziet ziet hij met bronzen ogen
zij debutant nog huppelt wat rondjes
op de verborgen trom achter de schermen
Een dans die moest eindigen in een grot
waar onder de gespannen huid
Een dans die nooit zou eindigen -
verlengd verlangen tekende verplichte figuren
door op het ijs, in bezeten meanders
wonderschoon het lopend schrift dat kleine S de nek kostte
Waarna gekoelde wraakzucht
op schaal háár hoofd veil biedt - het schrikgezicht
dat razend door de fluit alleen
in een ijzige spiegel zichzelf hervindt
Korasion, zoals Salomé in de Evangeliën heet, verkleinwoord van Koré (meisje)
| |
| |
| |
Bastet
Ook de borst wordt van steen
gaver, en een borst vergeelt niet
door een bezweet woord als albast
Los van papier, even doorschijnend,
voor het geaderde oog: blanco
wist het zich in het zicht
van een nietszeggende dood
baarde zij zich op voor hem
Maakte zij zich grimmig op
voor het einde; borst een ander woord
Bij benadering werd deze hand
| |
| |
Albast gaf haar (geen) houvast
al was alleen dat heelhuids
dat op eigen benen iedere dienst weigerde
maar gevloerd zo goed als rechtop: vaas
die van scherven nog aan elkaar hing
Een blik kon haar heel houden: oefening
Evengoed een mooi gezicht
spiegelde zij hem katterig voor:
| |
| |
Spottend noemde zij hem Prinsje
omdat hij voor iemand die lag
vrij vorstelijk in genegenheid zat
Waar zij mee bleef zitten
terwijl pijn zich een weg door haar ruggemerg
aan hem mee wilde geven (d'r uit
las zij hem onverbeterlijk
de les: is niet een leven
| |
| |
Het woord brak (zij) voorgoed
er het zwijgen toe, lachen was niet meer
dan alabastine om een kier te dichten)
toen de deur van wat zij wachtkamer noemde
Zich achter hem sloot - was het water
dan zeilde zij voor hem uit -
en hij ver weg op de kade
het daglicht weer in stapte
Daar sta je, verblind door de winterzon
wat scheelt het, na vier jaar nog
| |
| |
dat het breken van het woord door liet
schemeren (als as kon lachen,
lachte zij op zich vooruit)
Ook het woord wordt van steen
breekbaar en even doorzichtig
Haar laatste gezicht dat van pijn
dat zij voor had gedaan alleen
misschien om de ogen te sparen
(een rode streep door het wit:
dat onbewogen het andere zag verbleken)
als was voor de zon is zij
hem met het woord (als alibi)
* 'ala baste, vaas van de Egyptische godin Bastet, kat-godin van de stad Baset in de Nijldelta
|
|