| |
| |
| |
Ernst Nagel
Een visioen op formentera
We waren deze keer zonder al te veel moeite op Formentera beland, dat wil zeggen ten opzichte van de keer daarvoor toen we via Barcelona, waar toen de hele stad werd heringedeeld vanwege de komende spelen, op een vliegveld belandden dat ook heringedeeld zou worden en dat in die periode alleen een soort grasveld was.
Er was natuurlijk wel een gloednieuwe metrolijn van het vliegveld naar het centrum. Een nieuwe kennismaking met de stad van waaruit Jan Gerhard het Eiland had ontdekt en later, iets later Bert het Kleine Eiland; deze lijn dus leek ons het aangewezen middel, de eerste stap op weg naar de Formenterisering.
Boven de grond, uit een soort luik dat een beambte voor ons op een kier hield, zagen we een betonnen vlakte waar hier en daar betonijzer uitstak, wat zo huiveringwekkend op ons overkwam dat we meteen rechtsomkeert hebben gemaakt en in de ondergrondse terugvluchtten, waarna we toen twee dagen in een soort loods hebben moeten wachten op een lokale vlucht naar Ibiza, want daar gaat het om, je moet eerst naar Ibiza voordat je naar Formentera kunt.
Deze vlucht was uitermate luxe, het overstappen op Barcelona werd ons bespaard, we hoefden alleen maar om te vliegen via Mallorca, maar dat is logisch want dit is immers het hoofdeiland van de Balearen. Dat Formentera met Ibiza samen de Pythiusen heten, weten alleen sommige mensen die een speciaal soort onderwijs genoten hebben, of misschien ligt het wel aan de schoolkaarten die er vroeger in de klas hingen, die waar Saoedië en Arabië samen het Arabisch schiereiland vulden, daarop zal Wolters te Batavia ook wel melding gemaakt hebben van de Pythiusen.
Je komt op Ibiza aan op wat vroeger een weiland was maar nu natuurlijk een internationale luchthaven is, en daar is niets op tegen want zo gaat dat. Bij aankomst staan er stewardessen met sjaaltjes en opgeheven blocnotes met hun merk erop zodat de toeristen de juiste rij weten te vinden die ze naar de bussen voert. Met een gespeelde arrogantie, want wij zijn natuurlijk ook toeristen (is het te zien?) alleen hebben wij een Campingvlucht dus geen bus, zoeken wij een taxi en laten ons
| |
| |
naar de puerto vervoeren die natuurlijk gewoon marina heet. En daar begint de echte andere wereld, daar ligt namelijk de boot naar Formentera. (De eerste keer dacht ik dat je met een Campingvlucht ook echt op de camping moest, pas toen ik op Formentera de bordjes met ‘Camping Prohibido’ zag, kon Liesbeth me er van overtuigen dat we best zelf in slaapruimte mochten voorzien.)
De Boot dus - vroeger was dat de Joven Dolores, een houten schip waarop ik me altijd verbeeld had dat Bert beland moet zijn toen hij voor de eerste keer nog een eiland verder wilde en van Jan Gerhard gehoord had over Formentera, waarheen die boot toen waarschijnlijk eens per week voer. Althans, dat werd ons de eerste jaren wijs gemaakt, misschien uit een verlangen om het eiland zo lang mogelijk geheim te houden, een geheim dat alleen bekend mocht zijn aan de paar Nederlanders die al in de jaren vijftig vaak op het eiland kwamen en de enkeling die er zelfs een huis had.
Tegenwoordig kan de oversteek met drie vaartuigen: de Joven Dolores dus, die na een retraite van een jaar of tien nu weer in de vaart is genomen, een juiste nostalgische zet van de overheden overigens; een heuse catamaran die er slechts een half uur over doet (de Joven Dolores een uur), en een van de Russen of eigenlijk nog van de Sovjets overgenomen Wolga-draagvleugelgevaarte dat de reis in petroleumwalmen en als een slecht brandend kacheltje, zo ongeveer als een Vi, in een kwartier volbrengt.
Als het Eiland opdoemt ben je verloren, maar dan ook totaal, en nu bedenk ik dat we een paar jaar geleden, toen wij eens in de winter naar Formentera gingen, werden opgehaald door Bert en Thea en zij het waren die aan de kade op ons stonden te wachten. Bert heel bonkig lief, vanwege de winter gekleed in zijn parka en Thea uitbundig wuivend, waarmee het tweetal op eigen hartelijke wijze de toon zette voor het onvergetelijke verblijf die keer.
Maar deze keer waar ik het nu over wil hebben, de laatste, toen we dus aangenaam in de war en redelijk zenuwachtig aankwamen - dat is in vijfentwintig jaar niet veranderd - begonnen we onafgehaald met de rituelen die de aankomst op het Eiland van Bert en Thea moeten omgeven.
Na het tergend langzaam drinken van de eerste espresso in het Estation Maritim (bakje teer), en vooral het net doen of het allemaal heel gewoon is, moet de juiste taxi gevonden worden. Het is zaak vanwege onze rudimentaire kennis van het Eilands een chauffeur te vinden die aan een paar sleutelbegrippen genoeg heeft om te weten waarheen hij ons zou moeten brengen. Vroeger was dat een kwestie van goed op de nummers letten; no 17 was bijvoorbeeld Francesco en die had genoeg
| |
| |
aan het magische ‘Can Ferrer Despau Nueve’, dat zoiets betekent als ‘Het Huis van Ferrer bij de Nieuwe Put’; ‘Het Nieuwe huis van Ferrer van de Put’ kan ook, daar ben ik nog niet achter. Francesco had daar dus genoeg aan om ons zonder dralen naar het Huis te brengen.
Bij andere chauffeurs konden ook andere indicaties uitgeprobeerd worden. ‘Can (dat moet altijd want betekent Huis) Bert’ wilde nog wel eens uitlopen op een ritje naar Berts Oude Huis dat nu bewoond wordt door de drugsgeleerde Fromberg, die dan stomverbaasd een volle taxi bepakt met wat morsige Nederlanders en een maand bagage zijn erf op zag draaien. ‘Can Thea’ deed het ook bij sommige oudere chauffeurs, want zij was een van de allereerste buitenlandse huiseigenaren van het Eiland.
Berts eerste huis werd overigens gebouwd door de architect Rietveld, die erin slaagde, ondanks een ruime historische en ook culturele kloof, een volstrekt authentiek en dus ‘Pajes’ bouwsel neer te zetten, wat weer Geert Lubberhuizen op het idee bracht om, ook met een Nederlandse architect, dat nog eens te proberen. Op een steenworp afstand werd zodoende de tweede authentieke Nederlands/Catalaanse finca neergezet. Alleen was deze architect nooit op het eiland geweest en zou er ook nooit komen, zodat het overigens prachtige huis net zo goed in Bloemendaal had kunnen staan, behalve dan dat ook daar geen elektra was. Geert was in een paar dingen heel grondig en had zich voorgenomen dat er licht gemaakt moest worden met authentiek materiaal en authentieke grondstoffen, dat betekende dat hij zich een stel lampen uit de vorige eeuw liet aanmeten, waarschijnlijk door de hoofdstedelijke pittenkoning, die ze op het hele Eiland en waarschijnlijk in heel Catalonië nog nooit gezien hadden en die daarom uiterst moeilijk van reserveonderdelen te voorzien waren. Jarenlang hebben we met lampeglazen en pitten lopen zeulen als Geert er lucht van kreeg dat we naar Formentera zouden vertrekken. Ook de brandstof gaf een probleem, want zuivere petroleum is uitermate schaars, zo niet onbekend op het Eiland. Het spandoek bij het enige tankstation met ‘Volem Petroleo’ erop geschreven, een voor buitenstaanders onbegrijpelijke hartekreet, stamt vermoedelijk nog uit Geert zijn tijd. Bert en Thea namen natuurlijk gewoon de lokale gewoonten over en lazen en kookten en leefden 's avonds bij prima gaslampen van Campinggaz.
‘Can Ferrer des Pau Nueve’ dus, het Huis van Thea, waar Bert na hun huwelijk en de verkoop van zijn huis introk. Nergens op het hele Eiland is die naam terug te vinden en toch weten alle inwoners wat je bedoelt, zelfs op de militaire stafkaart die ik een paar jaar geleden onder een stapeltje oude rotzooi bij de boekhandel in San Francisco vond, heet het gebied waar het huis ligt anders. De buren aan de overkant heten Castillo.
| |
| |
Juan is een paar jaar geleden overleden. Juan en Eulalia waren de huisbewaarder, hun trouwfoto hangt boven de eettafel in Thea's Huis.
Juan is in het Huis geboren, zijn vader en moeder hadden deze voormalige finca gebouwd een eindje vandaan bij die van Juans ouders, die natuurlijk ‘Can Ferrer Des Pau Viejo’ heet en die er nog steeds staat.
Daar kijk je gedeeltelijk op uit op weg naar de velden die erachter en gedeeltelijk eronder liggen. Het huis is roze, en de struiken uit Thea haar tuin en de buurtuin en de cactussen en een muurtje waarachter je de geiten van de andere buren Mestre ziet knabbelen, vormen een panorama dat je nooit meer vergeet. Altijd maak ik een foto, in de loop der jaren met steeds prachtiger camera's, maar het is nog nooit gelukt om het zo vast te leggen dat ik, thuis in Amsterdam, het gevoel dat bij dat panorama opkomt, ook maar bij benadering terugproef.
Het eerste dat er bij aankomst gedaan moet worden is het begroeten van de buren, want die beheren de sleutels. Sleutelbewaarders, eerst waren dat Juan en Eulalia en nu de Mestre. Het leuke daarvan is dat zij absoluut niet weten wie je bent, ook niet na vijfentwintig jaar, maar het feit dat je vanwege Thea en Bert daar bent, is voldoende.
Dan moet de kostbaarste schat veroverd worden: je kunt niet zomaar om de sleutels vragen, je zult eerst een gesprek voeren. Dit is de taak van Liesbeth, omdat haar Spaans (tiepise Spoons, maar dat is een ander verhaal) veel beter is, bijna Eilands zou ik zeggen, maar daar wordt door inheemsen, en dan bedoel ik buitenlanders die op het Eiland wonen en die echte inheemsen Payes mogen noemen, anders over gedacht. Als de zware buitendeur ontgrendeld is, treed je een volgend stadium van de andere wereld binnen. Het universum voor de nu komende maand krijgt zijn vorm. Een rondgang door de ruimtes en de snelle controles die daar bijhoren; licht, water, ramen open, dicht, de boeken, de haard, hout genoeg, alles opsnuiven, door alle ramen naar buiten kijken en dan heel langzaam kom je thuis in andermans huis. Op een heel klein eiland midden in de Middellandse Zee, dichter bij Afrika dan bij Barcelona.
Na een paar uur komt de controle van de auto, een fantastische nieuwigheid, waarmee je in een paar uur het hele eiland rond kunt en in een dag dat op verschillende manieren kunt doen. Deze keer ontbraken de sleutels, dus van verdere controle kon worden afgezien, en de vraag:
| |
| |
‘Doetie het?’, kon niet beantwoord worden.
De ark staat gewoon in de kamer en is een kist, een dekenkist zouden wij zeggen die vooral op slot kan en daarin bevindt zich de telefoon.
En daarom is het een ark, omdat de telefoon absoluut heilig is op het Eiland. Toen er nog geen telefoon was of althans toen er maar een paar aansluitingen waren, was telefoneren uiterst ingewikkeld. Berichten die Bert echt moesten bereiken (het winnen van een prijs?, de komst van Geert?) werden door dun koperdraad geschreeuwd in ons steenkolenspaans in de arme oren van Pepe of die van Pepes vrouw Catalina of z'n zuster Rosalia. Het enige van de boodschap dat bleef hangen was meestal ‘Bert’. Zodoende werd deze inspanning altijd beloond door Bert die uren later terugbelde. En dan golfde een soort gesprek op en neer, maar goed, het werkte.
Nu is er dus wel telefoon, het hele Eiland staat vol met houten palen die je in rijen overal heen ziet gaan, naar links naar Mitjorn, naar rechts naar de rotsen, naar boven de Mola op en terug naar La Sabina. Dan lijkt ook het huis een centrum van communicatie als je let op de houten palen, maar op dit eiland is dat een absurde gedachte.
De sleutel van de kist is er wel, en de volgende dag gebeld met Amsterdam.
- Hallo Bert, alles in orde, het huis is prima, de buren gezond, de reis was o.k., alleen we kunnen de sleutel van de auto niet vinden.
- Oh die hangt aan het spijkertje boven in de balk.
- Nee Bert, daar hangen de sleuteltjes van de studio en van de oude wc, en van de badkamer en van de pomp van de put en nog wat sleuteltjes maar niet die van de auto.
- Ik geef je Thea even die weet het wel.
- Misschien zitten ze in Berts jasje, dat hangt nog in Hostal El Puerto op Ibiza, de vorige keer dat we naar Nederland vertrokken, was nogal hals over kop.
- Prima, daar komen we wel aan.
De voorbereidingen voor het gesprek met de baas van het hostel namen geruime tijd. Het Spaanse woord voor sleutel was snel gevonden en na al die jaren wisten we wel dat Bert ook op Ibiza een bekend persoon was bij een zeker deel van de bevolking van Ibiza-stad, maar we hadden hem nog nooit tegen lokalen hoeven aanduiden met meer dan ‘Bert’ en op Formentera is dat logisch maar op Ibiza is dat andere koek. Schierbeek is om de een of andere reden Xyrembeck, en dat wisten we natuurlijk want het staat ook op het Huis, kwa schrijven zaten we goed maar dat is dus iets anders dan het uit te spreken.
Na welhaast bovenmenselijke inspanning slaagde Liesbeth erin om
| |
| |
na twee dagen bevestigd te krijgen dat de sleutels (die in het Catalaans claus bleken te heten, maar dat kan je zelf bedenken als je tenminste het Frans overslaat en gewoon bedenkt dat ook hier potjeslatijn weer de bron van alle taal is: clavis) inderdaad in het colbert (Catalaans?) van Bert Ksierenbek zaten.
De baas (patron, cheffe?) zou de sleutels de volgende morgen onmiddellijk dellijk aan de kapitein van de Joven Dolores meegeven, zo en zo laat vertrok het schip en dus kwam alles goed.
De kapitein drie bemanningsleden, alle drie in hetzelfde blauw gekleed, dezelfde espradilles, geen pet te zien) overhandigde na het uitladen den van een partij uien ons dit pakje.
We hebben de kapitein hartelijk bedankt en een uur naar het pakje gekeken. Karton van een slof Ducados, plakband, maar vooral de naam: Sr. Schierbeck Lambertus.
En autosleutels, die heten natuurlijk gewoon llaves de coche.
Het magische moment was nu bijna daar en bij thuiskomst werd de proef op de som genomen.
De lege accu ging op het voetenplankje van de inmiddels gehuurde Vespa en de garagehouder keek naar mij, naar de richting waaruit ik kwam en naar de accu en zei:
- Hallo, dat is de accu van Berts auto, die blauwe Seat, zeker leeg hé, nou ik zal hem wel even voor je laden, kom morgen maar terug, een vriend van Bert helpen wij hier natuurlijk graag.
Dit moet de boodschap geweest zijn, in elk geval kwam het hierop
| |
| |
neer, er ging lange tijd voorbij voordat ik alle elementen had gedetermineerd op soort Spaans en zo, vooral het steeds terugkerende ‘Panda Azul’ had een magische uitwerking op me.
Ik bevond mij in een stukje van Remco, en groette de garagist met een welgemeend ‘tot zoens’.
Alles wordt nu compleet, in de auto snap ik eerst waar het allemaal voor dient; de aanloop, de ordening, de pay-off (ik denk dat woord echt, niet te geloven).
Op weg naar San Fernando waar Bert naar Fonda Pep gaat voor de post en de krant.
De weg naar San Fernando, de zon hoog, midden op de dag, links is het strand:
En dit is dan volmaakt en we rijden wat en links en rechts zien we de iconen, de vijgebomen met de schapen eronder bijvoorbeeld:
op weg naar San Fernando, links het postkantoortje, krijg ik opeens een visioen:
Voor het eerst komen we na lang zoeken bij het huis van Bert en Thea in Nogemont en na een dag en een nacht rijden van het Embalsa de Buendia vandaan, worden we vorstelijk ontvangen en voelen we ons in een andere wereld geschoven, die van Formentera kennen we dan nog niet, het is vijfentwintig jaar geleden. Als wij er zijn, is Metten Koornstra op bezoek en nodigt ons uit om hem de volgende dag te komen bezoeken. Blijkbaar zijn wij gewogen en akkoord bevonden, want later hoor ik dat zo'n uitnodiging volstrekt uniek was, het zal wel iets met
| |
| |
Liesbeth te maken hebben, denk ik maar.
Dan achterin Berts auto, dat is het visioen, horen we de twee mannen spreken en voor het eerst hoor ik die toon; dat soort meerstemmig instemmend gemonkel van twee mensen die elkaar goed en grondig kennen en elkaar waarderen en Berts eigen manier om alles, en dan ook alles, zo te zeggen dat je niet weet wat je overkomt en dat alles in mild ironische maar warme en zorgvuldige zinnen, die toon lijkt daar ook die van de ander, en ik denk, nu, hier, leer ik iets en dan zegt Koornstra:
alles is nog veel erger dan je denkt
waarmee al het lullige wat er te melden zou vallen op zo'n volmaakt moment, in Noord-Frankrijk rijdend door een adembenemend dal, in het gezelschap van de enige echte boekenbal-Koornstra en de mateloos bewonderde schrijver van ‘Het boek Ik’ in wiens nabijheid je je nu eindelijk eens op je gemak voelt, voor altijd ontlulligd wordt. En dan zegt Bert:
en als je denkt wordt het nog erger
en ik denk, Jezus Christus zo doen ze dat, en ik kijk Liesbeth aan en ik zeg: zo maak je dus poëzie.
Denk ik elke dag aan Bert
|
|