kwam niet terug. Ze was op de een of andere manier in zee terechtgekomen. En verdronken. En weer aangespoeld op Majorca. Verdwenen en verschenen. Ze herkenden haar aan haar gouden tanden.
De aanleiding tot het schrijven is voor mij altijd een menselijk drama dat mij raakt. Andere levens die je raken, die je nooit meer kwijtraakt.’
Donderdag 28 maart zit Bert naast Hella Haasse, grande dame van de Nederlandse Letteren, in een overvol zaaltje ergens in het Haagse Letterkundig Museum te luisteren naar de loftuitingen van de Chileense hoogwaardigheidsbekleders. Hij geniet. Hella Haasse spreekt, ook namens Bert, een elegant dankwoord uit.
De dag ervoor is hij nog in het ziekenhuis geweest voor een laserbehandeling handeling omdat hij geen adem meer kon krijgen. Vandaag is er weer lucht, zegt hij in het voorbijgaan tegen me.
Om zijn nek is een hele lange vuurrode das gedrapeerd. Met zijn handen steunend op de wandelstok die hij tussen zijn benen heeft geplant luistert hij en kijkt hij.
Later, bij de borrel in een van de zaaltjes van het Letterkundig Museurn, zie ik dat Berts gigantische rode sjaal wonderwel past bij de kleurige, vitalistische wandschildering van zijn oude vriend en literaire kompaan Lucebert.
‘Lees eens voor,’ zegt hij als ik een hand op zijn schouder leg en naar de schildering vol menselijke beweging en korte teksten wijs. ‘Of je lacht of huilt, je bent onderweg.’
‘Ja, precies, zo is het,’ luidt Berts commentaar, en hij geeft een klein rukje aan de rolstoel waarin hij het zaaltje binnen is gereden. ‘Lucebert en ik hebben veel lief en leed gedeeld. In het leven en in de literatuur. Tegen mij zeiden de literatuurpausen vroeger, en later ook, dat ik moest oppassen met het overschrijden van de grenzen van pöezie en proza. Oppassen? Dat woord hoort niet thuis in de literatuur. “Er is een lyriek die wij willen afschaffen,” schreven wij, de Vijftigers, eens. Bij wijze van spreken, want het ging om de verstikkende, behoudende literaire mentaliteit die wij kwijt wilden. Oppassen, meelopen... Nooit heeft Lucebert tegen mij gezegd dat ik in mijn werk moest oppassen. Hij las en schreef, net als ik, tot ver over de grens. Hij zeurde er nooit over, hij wist waar ik mee bezig was, stond vrij tegenover de mogelijkheden van het ik. Het ik dat vele gezichten kent. Of je lacht of huilt, je bent onderweg. Beweging, daar gaat het om.’
Maandagochtend 22 april, bijna een maand later. Bert is rond de Paasdagen naar Noord-Frankrijk geweest waar hij een huis heeft. Terug in Amsterdam eet en drinkt hij steeds moeilijker. Hij moet een hele dag in