witte huifkar zit Reinaert aan een botje te knagen. Intussen alarmeert de Paap het garnizoen. Onder zijn klokgelui stormen de soldeniers toe. Het kermisplein galmt van Spaanse vloeken en gejammer van dorpelingen. Een moeder en een kind worden gespietst. De Paap bukt zich om ze hun zonden te vergeven. In het tumult rukt Bruin de Beer zich los. Het span van de huifkar slaat op hol en verplettert de soldeniers op zijn weg. Op de hobbelende wagen verheft Reinaert zijn strijdgejank.
In open veld gekomen springt Reinaert van de kar. Daar waggelt Bruin de Beer aan. Het beest klauwt woest naar de wijkende Vos, maar dreunt pardoes tegen een eik aan. Reinaert paait hem en wijst naar het erf van boer Lamfreits, waar een gekloofde boomstam vol honing ligt. Bruin wrikt zijn kop in de tronk, maar Reinaert schopt de wiggen weg en de beer zit vastgeklemd. Boer Lamfreits roept de buren bij elkaar en samen knuppelen zij erop los tot het beest zich brullend en bloedend uit de val bevrijden kan.
Op de terugweg komt Reinaert voorbij het hol van Isengrin de Wolf. Merkend dat de heer des huizes afwezig is, maakt hij zijn vrouw het hof. Hersinde bezwijkt voor de zoete woorden en nog zoetere strelingen van haar neef. Als Isengrin beiden in zijn bed vindt, loeit hij van woede. Reinaert wipt op, pist zijn rivaal in de ogen en ontglipt langs de schoorsteen.
Op een avond toetert de jachthoorn over het koren. De stoet van de hertog speurt naar groot wild. Cuwaert de Haas en Lampreel het Konijn vluchten hun hol in. De ruiters voeren aan een leren riem een vossenjong mee. Het is Reintje. Chirurgijns hebben het welpje verzorgd omdat de zoon van de hertog ermee wilde spelen. Nu zal het als lokaas dienen om de vijand van alle domheid en gezag te vangen. Reintje wordt aan een paal gebonden en de jagers trekken zich diep in de velden terug. Het vosje jankt angstig.
Onrustig snuivend snelt de oude Reinaert aan. Hij staat voor zijn zoon die hem niet herkent en naar de Vos hapt die zijn riem stuk wil bijten. Plotseling schieten donkere gedaanten met stokken en netten toe en zwarte honden met glinsterende ogen en tanden. Hoe fel de Vos zijn rode pels ook verdedigt, hij wordt gevangen genomen en meegevoerd door de vijand.
De hertog kijkt uit zijn raam naar de binnenplaats van zijn burcht, waar Reinaert als een ketter in zijn kooi zit. Bruneel de Ezel, Belijn het Schaap en Tibeert de Kater spotten met hem. Een hofdame fleemt bij de hertog om de vossenpels. Hij knikt: morgen wordt de opstandeling terechtgesteld.
Twee groene ogen sluipen door de nacht. Als Tibeert voorbijglijdt, fluistert Reinaert hem toe dat hij een schuur kent waar het wemelt van