Bij dit nummer
Het leven... literatuur. Als je eenmaal besloten hebt te schrijven, om zo te zeggen pathetisch op 'n Faustiaanse manier, dan heb je je ziel aan den Boze verkocht en je zult nooit meer je vrije leven kunnen leiden. (Krleža in gesprek, 1975)
Ondanks twee vertaalde romans eind jaren zestig, is de Kroatische schrijver Miroslav Krleža (1893-1981) - zo ongeveer uit te spreken als Kèrlezja - in Nederland een grote onbekende. Hij schreef poëzie, toneelstukken, essays, verhalen en romans en was tientallen jaren lang, al voor de oorlog maar evengoed in het naoorlogse Joegoslavië, een toonaangevende persoonlijkheid maar tevens zowel voor rechts als links vanwege zijn onafhankelijke houding een controversiële figuur. Danilo Kiš, die hem met Voltaire vergeleek, beschouwde Krleža als zijn grote leermeester; in elk geval hoort hij tot de grote Centraal-Europese schrijvers, naast Robert Musil, Karl Kraus, Bruno Schulz, Stanisław Ignacy, Witkiewicz, Miklós Szentkuthy. In dit nummer wordt hij in verschillende genres gepresenteerd, met een fragment uit zijn oorlogsdagboek, maart 1916, een viertal verhalen over zijn reis naar Rusland in 1926; verder twee korte verhalen en het eerste hoofdstuk uit de roman ‘Banket in Blitwa’, de monoloog van een cynische dictator. Daarnaast zijn er enkele bijdragen te Pečuh brak Fiaker, Vladimir Pogačić, Lela ZeĎković en Jacq Vogelaar.
Van recentere datum zijn de drie essays van de bekende architect, Bogdan Bogdanović, voormalig burgemeester van Belgrado en dissident, die in de systematische vernietiging van steden en van het multiculturele leven in de stad een menetekel ziet van de Europese geschiedenis en beschaving.
Voor de poëzie in dit nummer tekenen twee nog niet eerder in het Nederlands vertaalde dichters: de Noor Paul-Helge Haugen en de Duitser Durs Grünbein; en J.J. Oversteegen vervolgt zijn persoonlijke leesgeschiedenis.