Gent tot priester gewijd. Hij overleed op 21 juni 1636. De Harduwijn publiceerde een aantal bundels geestelijke liederen, geheel in overeenstemming met zijn roeping. De bundel die hem een kleine maar besliste onsterfelijkheid zou brengen, de sonnettenkrans ‘De weerlijcke liefden tot Roose-Mond’, verscheen in 1613, anoniem en dat valt te begrijpen.
Men vermoedt dat De Harduwijn de sonnettenkrans - afgewisseld met elegieën, odes en een enkel lied - in Leuven schreef en dat het onderwerp - Roose-mond - een meisje moet zijn geweest met wie hij voor zijn studietijd in Gent verkeerde. Veel van de sonnetten handelen over de wrede scheiding tussen de geliefden, teweeggebracht door De Harduwijns vertrek naar Leuven.
Voor hedendaagse oren klinken de sonnetten over Roose-mond niet erg gewaagd, toch weken ze denk ik op een bepaald punt zodanig af van wat er op het gebied van liefdespoëzie gebruikelijk was in die tijd, dat De Harduwijns besluit om de bundel anoniem te laten verschijnen begrijpelijk wordt.
Vooral de eerste twintig gedichten van de lange cyclus, waarin De Harduwijn zich vooral koncentreert op het ‘raaisel van uw ogen’ en het haar van zijn geliefde, houden zich bezig met het soort kijken waarover ik het hierboven had, het verliefde kijken. Hier wordt niet langer gesproken over de Geliefde, de Liefde, Cupido, niet in de taal van emblemata, maar in die van een privé-persoon die zijn Roose-mond het liefst met zijn ogen zou willen verslinden.
Verderop in de bundel conformeert De Harduwijn zich meer en meer aan de gangbare liefdespoëzie uit die periode: galant maar toch wat onpersoonlijk. Het is alsof hij tijdens het schrijven van de omvangrijke bundel langzaam maar zeker afstand doet van dat verpletterende gevoel dat hij onderging toen hij voor de eerste keer in de ogen van Roose-mond keek en dat hetzelfde gevoel is dat ik bij Rob Nieuwenhuys in de klas onderging toen hij dat sonnet voorlas: de creatie van een gezicht in een gezicht, noodzakelijk om de geliefde voor zich te hebben, haar niet te hoeven delen met al die anderen die dat gezicht ook kunnen zien, altijd en overal, open en bloot.