trum: middenstand en de meerderheid van de scholieren, en een ‘ultralinkse partij’: Baranoff, een Rus, en ik...
Aan dit alles liep ik te denken terwijl ik de trap afging die naar de binnenplaats voerde. Het was een koude namiddag in februari, de takken van de bomen klapperden in de noordoostenwind en de zon, die juist op het punt stond om onder te gaan, zag er uit als een wit camavalsmasker, omkleed door wolken, fladderende rode lappen...
Meester Frank heeft tot vier uur les, gaf de conciërge mij als antwoord op mijn vraag. Ik kon maar het beste voor de leraarskamer wachten... Daarop verliet hij me om een klok aan de gang te brengen; deze liet een ijl en troosteloos geluid horen, als van een doodsklokje...
En meester Frank rolde over de binnenplaats. Zijn winterjas was getailleerd en op zijn fluwelen kraag lagen schilfertjes, als minuscule sneeuwvlokken. Verder droeg meester Frank nog een stijve hoed - een bowler, een dophoed... Onder zijn rechterarmpje droeg hij een rode aktentas en zijn handjes staken in gevoerde glacéhandschoenen...
‘U wenst, meneer?’ Hij had een hoge, bijna piepende stem. Hij fronste het voorhoofd. Over een paar glimmende lakschoenen droeg hij korte, muisgrijze slobkousen - ‘spats’ zoals de Engelsen ze noemen.
‘Ik zou u graag mijn excuses willen aanbieden, meneer’ zei ik. ‘Mijn naam is Glauser, ik heb dat artikel geschreven dat is verschenen onder het pseudoniem ‘Pointe-sèche...’
Verder kwam ik niet. Het handje, gestoken in de bontgevoerde handschoen, schoot kaarsrecht omhoog, afwerend, vermanend. En in zijn gezicht, dat rond was en roze door de noordoostenwind, ging de kleine mond open en een hele stroom woorden kwam eruit. Het was een ware stortvloed.
Wat hij me ooit had aangedaan, vroeg meester Frank me. Voorzover hij wist bestond er voor mij geen enkele reden om een hekel aan hem te hebben, aangezien hij mij niet kende en ik hem toch zeker ook niet... Of wel soms? Waarom dan deze aanval, wilde hij weten. Deze tactloze aanval? Die was zelfs nog erger dan tactloos. Het was ontoelaatbaar, vond hij, dat een jongmens, dat nauwelijks de schoolbanken was ontgroeid, zich meende te kunnen permitteren, de brutaliteit had om een ouder persoon te bekritiseren - wat! te bekritiseren!... Dat was geen kritiek meer!, zei hij. Dat was gewoon pure gemeenheid! Gemeenheid, jazeker! Dat ging te ver, dat ging alle perken van de geoorloofde kritiek te buiten! Kritiek behoorde objectief te zijn, vond hij. ‘Objectief! jazeker meneer!