Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1994 (nrs. 65-68)
(1994)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||
Malika Mokeddem
| |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
klonken me in de oren als doodskreten. Ik vluchtte naar de andere vleugel van het ziekenhuis. Ik ging schuilen bij Paul. Hij dicteerde me recepten. Gaf aanwijzingen hoe ik een verband moest aanleggen. Gaf me instructies om te praten met patiënten die zich volgens mij niet aan hun kuur hielden... Ik ging helemaal op in zijn drukke bezigheden. De pijn en het gekerm van anderen maakten me rustig. Na het werk namen Jeanne en hij me mee naar huis, dit huis. Ze luisterden naar muziek en ondertussen lunchten ze, dronken ze thee, aten van patiënten gekregen taart of koekjes. Ik lunchte met muziek, zonder thee of taart. De muziek verzadigde me. Zij hypnotiseerde mijn reptielen en wiegde hen in slaap. Haar klanken en haar ritme vulden de woestijn in mijn binnenste. Vaak ook las Paul Challes ons gedichten voor: Rilke, Rimbaud, Nerval, Saint-John Perse. Van deze laatste hoorde ik vooral graag ‘Stormen’: Het waren zware stormen over de hele wereld Heel zware, uitgelaten stormen over de wereld, uit alle streken, rusteloos... Ik werd onmiddellijk meegezogen. Ik was de zandkorrel die wordt opgenomen in die mateloze orgie en de versteende woestijnvlakten tart. Ik was de dode twijg die weer begint te zingen. Ik was de spetter schuim die wordt meegesleurd in het uitzinnige geweld van een tyfoon... Als eerste van mijn zintuigen ontwaakte mijn gehoor. Geluiden, stemmen, stilte en de wind baanden zich een weg door de watten in mijn oren, dienden me porties heilzame frisse lucht toe. Daarna begon ik zelf te lezen en waren er de woorden, druppel voor druppel licht en gevoel voor mijn onderdrukte, verwarde, afgesloten zintuigen. En ondanks mijn onbedwingbare afkeer van het leven, ondanks de gekte die zich nog vastklampte aan de laatste restjes van mijn afwijzende houding, werd dit magere contact met het dagelijkse bestaan mijn redding, ook al stond ik nog lang nauwelijks in de realiteit. - Wat sta je daar nou, met je verdwaasde hondeogen? Geef maar hier. Salah neemt de reistas die nog steeds over mijn schouders hangt van me over. Ik sta erbij als een dwaas, mijn armen slap langs mijn lichaam, aan de grond genageld midden in de kamer. Ik til mijn hoofd op en kijk naar de muur tegenover me. Hij wordt helemaal in beslag genomen door een fresco dat me al obsedeert sinds ik binnen ben. Ik doe twee stappen naar voren. Twee stappen in een rode mist. Ik kijk zonder te zien. Mijn ogen zijn elders, in de dikke stroom emotie die in me naar boven welt. | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
-... Altijd heeft iedereen het maar over begrijpen. Hoe kun je een raadsel uitleggen? Vóór Yacine keek ik zonder te zien. Over mijn ogen lag een taai vlies van melancholie, ik had ze afgedankt, verbannen naar de zolder met mijn afwijzende houding. Mijn ogen hingen al zo lang als twee verrotte vruchten aan hun tak. Maar op een dag, door ik weet niet welk toeval, vond ik ze terug in Yacines ogen. Mijn ogen gingen open, dompelden zich onder in de zijne en boenden hun starheid weg en hun blinde afwezigheid, de afwezigheid van alles die is als een gat in het niets. Ik kreeg ze weer terug, met pretlichtjes en een verwaande glans erin. Met onbekende rillingen. En zelfs een beetje hoop, alleen wist ik nog niet waarop. Vóór Yacine voelde ik me alleen veilig in het donker. Het donker dat de ellende van overdag uitwist. De donkere kamer waar ik de film met onscherpe droombeelden probeerde te ontwikkelen om te ontsnappen aan mijn schaamte- en schuldgevoelens omdat ik nog leefde. Maar Yacines ogen schonken me het licht, ook al was ik daar niet naar op zoek. De hemel trok op, ontvouwde zich in symfonieën: de morgenschemering trilde als een do in een moment van paarlemoer. De diamanten van het zenit ontploften als vuurwerk. De violen van de schemering rekten hun zuchten tot het verlangen ontvlamde. De lach van de maan plukte de bladeren van de sterren. Door het contact met Yacines huid ontdekte ik de mijne, zijn tot dan toe onbekende kracht en structuur, de langdurige ontladingen en de kortstondige kortsluitingen van het genot. Misschien leerden we samen wel opnieuw kijken, of leerden we het elkaar, als twee zwaar zieken die langzaam maar zeker door dezelfde blik weer begonnen te leven. Dat denk ik nu tenminste. Sindsdien maakte het | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
niet uit of de ander ver weg was, hij was er toch, in die aandacht voor elkaar die alleen tot leven kwam op momenten van bevrijding. Sindsdien ben ik uit de diepste diepten van mijn angsten omhooggekrabbeld en bekijk ik de wereld door het licht van Yacines ogen.
- Yacine zei dat je vaak geen antwoord gaf op vragen. - Zijn vragen waren nooit meer dan een trilling in zijn ogen. Ik geloof dat onze vriendschap zo sterk was omdat hij zo voorzichtig was. - Kun je inmiddels praten over je jeugd? - Nee. - Yacine is hier gaan wonen om de woestijn te kunnen schilderen en om te proberen jou terug te halen - hij zei ‘genezen’. Ik geloof dat hij eindelijk wat dingen over jouw verleden aan de weet was gekomen. Ik draai me naar hem om. Hij heeft de deur naar het terras opengedaan. Met zijn rug tegen de balustrade speurt hij op mijn gezicht naar een reactie. Ik kijk hem onbewogen aan. - Waarom ben je bij hem weggegaan? vraagt hij nog eens. - Ik was opnieuw geboren en ik had plotseling zo'n honger naar het leven... Al die bedreigingen en verboden in Algerije werden langzaam maar zeker zo'n verschrikking voor me. Ik ben gevlucht. Maar toen er andere nachtmerries opdoemden, merkte ik dat het een zinloze vlucht was geweest. - Hoe moet ik je stiltes opvatten? - Als antwoorden. Als openlijke of bedekte afweerpogingen, hangt ervan af. - Ik geloof dat jij een vrouw van uitersten bent. - Een vrouw van uitersten? Is het besef van vergankelijkheid iets extreems? Ik zit eerder tussen twee uitersten in, op een breuklijn, omdat ik me nooit bind. Tussen bescheidenheid en de hooghartigheid die mijn opstandige buien wegdrukt. Tussen de spanning van mijn verzet en de versnippering die vrijheid met zich meebrengt. Tussen de vervreemding die veroorzaakt wordt door angst en de vlucht in droom en fantasie. Tussen twee uitersten, op zoek naar verbindingen tussen Zuid en Noord, naar bakens in twee culturen. - Je praat boekentaal. Je staat een verhandeling te houden! Zie je wel dat je een vrouw van uitersten bent: of je zwijgt, of je houdt een hele tirade. Die westerlingen hebben je besmet met hun tchatcheGa naar voetnoot1 en hun geleerde poses. | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
- Ik heb nog meters en meters van die tirade klaarliggen. Weet je, dat gevoel tussen twee uitersten te leven suddert altijd maar door in mijn hoofd. - Hoe wist je dat hij dood was? Ik had je adres niet, maar ik wist wel waar ik het hier kon vinden. Ik zat me vanmorgen in het vliegtuig af te vragen of ik je zou waarschuwen. Misschien had ik het niet eens gedaan. Ik dacht dat je niets om Yacine gaf, ook al wist hij zeker van wel. Dat was voor mij de enige verklaring voor je gedrag. Het doet me goed dat Yacine daar zo zeker van was. Enorm goed. En de trilling van twijfel die Salahs stem dempt ook. - Ik belde Yacine op de dag na zijn overlijden. Hij kijkt me met grote ogen aan. En alsof mijn antwoord teveel voor hem is, draait hij me zijn rug toe en gaat over de balustrade leunen, met zijn gezicht naar de palmentuin. Ik loop weer naar de muur. Ik zie het fresco: een zee van vlammen. Een woelige zee. Boven de branding stijgt wat rook op. De lucht is zwaarbewolkt. Een vrouw, op de rug gezien, wandelt ongedeerd over de vlammen. Ze laat een wit, vlak kielzog achter zich, alsof er door het deinende vuur een weg loopt. Ze is niets meer dan een silhouet, een schim, in een wolk rook. Yacine heeft dit schilderij ‘De Algerijnse’ genoemd. Zijn handtekening onderaan het schilderij lijkt zich schrap te zetten, op de grens van hoop en berusting. Zacht gesnik leidt mijn aandacht af van deze heftige schildering. Salah vertedert me zoals hij daar staat te schokken van het huilen. Ik ga naar hem toe. Op de rug gezien lijkt hij enorm groot. Zijn schokkende bewegingen fascineren me. Ik staar naar hem en durf hem niet aan te raken. Als ik mezelf er eindelijk toe kan brengen mijn hand op zijn schouder te leggen, draait hij zich abrupt om, slaat zijn armen om me heen en begint nog hartstochtelijker te snikken. - Hoe kan het nou dat je hem juist die dag belde? - Ik weet het niet. Slapeloosheid. Najaarsdepressie. Eenzaamheid. Storm. Wat je noemt het toeval. - Was het geen voorgevoel? - Voorgevoel? Flauwekul! Ik had al een tijdje vreselijk last van heimwee en zin om Yacine weer te zien. Eigenlijk is dat verlangen nooit weg geweest. Ik stelde het alleen telkens uit. Ik verdrong het met andere verlangens, die dichter in mijn bereik lagen. Maar het stak altijd weer de kop op... Ik had een paar dagen eerder een kort briefje van hem gekregen. | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
- Ik haat je om alles wat je hem hebt aangedaan. Ik haat die perverse, zogenaamde liefde van je. Dat is liefde op zijn Frans, pure aanstelleritis. - O ja? En wat houdt liefde op zijn Algerijns dan wel in? - Liefde op zijn Algerijns? Die bestaat niet meer! Onthoofd op het schavot van de zonde. Maar jouw liefde zit niet in je hart, hij zit alleen in je kop. Jij, de geëmancipeerde vrouw, beweert dat je alleen naar je gevoelens luistert? Oualou!Ga naar voetnoot2 Zelfs die stiltes van je zijn berekend, afgepast. Jij kunt niet praten als de echte Algerijnen. Wij praten om te praten, we maken ruzie om de tijd te doden, om ons niet te vervelen. Maar voor jou is verveling wat anders. Verveling, dat zijn de anderen. Jouw stiltes zijn de stiltes van zelfingenomen, rijke mensen. Stiltes vol boeken, films, intelligente gedachten, rijkdom, egoïsme... Wij zijn hol van binnen door onze hongerige dromen. Wij sluiten de rijen met onze rug tegen de muur en schelden naar hartelust, alleen maar om overeind te blijven in dit uitgeteerde Algerije dat in handen is gevallen van de demonen die schuilgaan achter zijn van platjes wemelende baard. Jij hebt Yacine verslonden. Ook toen je weg was had je nog een ongelooflijke invloed op zijn leven, op zijn schilderijen. Je was tegelijkertijd zijn ‘schuld’ en zijn ‘IMF’, zijn arrogante Noorden dat hem afwees, terugstuurde naar het zuidelijkste Zuiden, naar de woestijn van je onverschilligheid. Ik haat je omdat je pas bent gekomen toen hij werd begraven. Je bent alleen maar teruggekomen om je eigen gevoelens te beleven, om je deze plek en de rouw om Yacine toe te eigenen! Ik haat alles aan je! Hij zegt dit alles snikkend, wat helemaal niet past bij zijn stem die klinkt alsof hij bidt, bij zijn armen die me zo stevig vasthouden dat het pijn doet. Ik probeer me van hem los te maken, maar het lukt niet. Hij is als een wanhopig kind. - Nu sta jij ook een verhandeling te houden, zeg ik ironisch. Hij haalt zijn schouders op. Mijn wang is nat van zijn tranen. Hij houdt me gevangen in zijn armen. Ik streel zijn rug om hem te kalmeren. Ik wieg mezelf in zijn omknelling en zijn verdriet. Achter hem zie ik opeens de tuin, met zijn palmen en aloe's die uit het zand oprijzen. Die granaatappelboom daar... ik weet nog dat Jeanne hem heeft geplant. Voor mij. Het is een mooie boom geworden, vol gouden en bloedrode granaatappels. De granaatappel is wel de mooiste vrucht die er bestaat. Daar achter liggen de wadi en de palmentuin, net zoals vroeger. - Yacine was net zoals ik, zeg ik. Iemand die zich nooit bindt... Als je zo bent, zijn al je gevoelens zo uitgesproken dat het lijkt of je de dingen | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
altijd dramatiseert. In de ogen van anderen ben je altijd belachelijk of pathetisch. Je leeft en bent dood, je bent pessimistisch en levenslustig, paradoxaal en tegenstrijdig, en dat alles tegelijkertijd en voor honderd procent. Verdriet vormt altijd het hart van je vrolijkheid. Je angsten zijn de hartslag. - Ik zou haast gaan geloven dat jij ook een ongelukkige liefde hebt gehad. - ... - Wie is het? - ... - Yacine en ik waren van kleins af aan bevriend, we waren broers. Ik bewonderde hem enorm. Sinds ik gescheiden was, brachten we de meeste weekends samen door, hier of in Oran. Algiers is vreselijk. Langzaam maar zeker is hij rustiger geworden. We zeggen niets meer. We blijven gewoon maar tegen elkaar aan staan. Tenslotte tilt hij zijn hoofd op. Hij bekijkt mijn gezicht onderzoekend, brengt dan zijn hand naar mijn wang. - Dat zijn jouw tranen. Ik kan niet huilen. Dat is vast weer zo iets extreems. Hij laat zijn hand over mijn gezicht glijden. Zij hand trilt een beetje. Ik geef me er helemaal aan over. Het vochtige geel van zijn ogen maakt me onrustig. Van onze aaneengesmede lichamen, onze onderzoekende blikken, stijgt een bedwelmende roes op. Mijn handen rusten zwaarder op hem zonder dat ik het zelf merk. De armen die om me heen liggen zijn niet langer die van een kind. Ik voel zijn erectie tegen mijn buik. Ik maak me los uit zijn omarming. - Daarvoor haat ik je ook, zegt hij met een stijf glimlachje. Ik loop de zitkamer weer binnen. - Wil je wijn? vraagt hij. - Ik heb een fles whisky in mijn koffer. - Whisky? Patserige emigrant! Ik ga de fles halen. Salah pakt glazen. - In de trabendoGa naar voetnoot3 kost een fles whisky rond de duizend dinar, eenderde van het minimumloon. En een Algerijn neemt nooit een glaasje, hij bezat zich meteen. Dus kan hij maar beter niet al te kieskeurig zijn. Daar blijft zijn portemonnee gezonder bij. Trouwens, de Algerijnse wijn is alleen nog maar zuur bocht, op een paar uitzonderingen na. Wij zijn de absolute kampioenen als het gaat om zelfvernietiging en regressie. | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
- En vrouwenhaat! Met een zenuwachtig lachje zegt hij: - Ja, dat vooral, we vergiftigen de zaak bij de bron. We zijn voortdurend bezig Algerije langzaam dood te martelen, vrouw voor vrouw. Ook de mannelijke studenten van mijn generatie, de zaâmaGa naar voetnoot4 elites, deden daaraan mee. Eerst verstopten we ons achter leugens en bedrog. Allemaal nep, die Mao-pakken en dat gebral over revolutie! Na ons afstuderen dankten we ze af, gooiden ze samen met onze waardeloze legendes op de schroothoop. We verlieten de vrouwen die zo dom waren, de pech hadden van ons te houden op de universiteit. Wat moesten die ook eigenlijk op de universiteit? Ze gingen zich maar te buiten aan kennis. Aan het eind van onze studie trokken wij, jonge mannen uit de ‘grote tenten’, wier mannelijkheid nog extra glans verkreeg door het verdriet van de verstoten vriendinnen, de traditionele boemoes aan om te proeven van de maagden zonder enige opleiding die onze familie voor ons uitkoos. Maar zodra de tamboerijnen van het feest zwegen, vonden we onze jonge vrouwen kleurloos en dom. Dus ontvluchtten we onze huizen. We verschansten ons in de kroeg, in onze lafheid en zelfs, althans sommigen, in de laagste regionen van onze ziel. We werden konkelaars en schizofrenen. Niets wat we deden, deden we uit liefde, zelfs niet het verwekken van onze kinderen. Vervolgens vluchtten degenen die zo niet meer konden leven naar het buitenland. Fraai hè! Weet je, zo veel begrip ik heb voor het feit dat de vrouwen weg willen uit dit rotland, zo kwaad ben ik op de mannelijke elites die weggaan. Ik vind ze zo grenzeloos laf. Als ze nog maar een grammetje geweten bezitten, moeten ze terugkomen om te herstellen wat ze zelf hebben laten gebeuren toen zij nog nergens last van hadden, toen alleen vrouwen nog het slachtoffer waren van die verboden en wreedheden. Ze moeten terugkomen om eindelijk op te treden tegen die verkankerde mentaliteit. Gelukkig waren er ook een paar uitzonderingen. Yacine was daar één van. - En jij? - Ik heb er een puinhoop van gemaakt. Ik heb twintig jaar geleden de vrouw die van me hield verlaten voor een door mijn familie gearrangeerd huwelijk. Een paar maanden geleden ben ik gescheiden, nadat ik eerst iedereen ongelukkig had gemaakt, om te beginnen mezelf. - Dat vind ik wel een sterk verhaal, hoor! Al voordat ik uit Algerije wegging, aan het eind van de jaren zeventig, werden huwelijken tussen studenten steeds normaler. | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
- Hm. - Maar goed, je hebt dus je liefde verlaten en bent gescheiden van de conventies, en hoe ga je tegenwoordig om met die ‘vrouwenhaat’? - Ik probeer er op te letten en het af te leren. Vroeger bewezen onze diploma's en onze kleren zogenaamd hoe modem we waren. Zo hoefden we nooit uit te komen voor onze vrouwenhaat. Tegenwoordig geef ik het toe en ga ik ertegen in. Het is alleen bepaald niet makkelijk om af te rekenen met vooroordelen die je al hebt binnengekregen in je larvenstadium, in de schoot van je moeder, met haar melk, haar stem, haar blijmoedige bezorgdheid. Hij verzinkt in somber gepeins. Ik kijk van hem weg. Ik voel me opeens zo dichtbij hem, door zijn kwetsbaarheid, zijn twijfels en het onverwachte verlangen. De whisky zorgt ervoor dat ik mijn gedachten weer kan ordenen. Mijn ogen gaan op onderzoek uit door de kamer. Tegen de muur staan een stel schilderijen. Zonsondergangen vol gekwelde hartstocht en min of meer verpletterde palmbomen. Typisch Berberse motieven en onderwerpen... Apart in een hoek staat een portret van een klein meisje. Haar amandelvormige ogen geven haar gezicht een dromerige, verwonderde uitdrukking. In haar nachtzwarte haar, met net zulke pijpekrullen als het mijne, is een piepklein sterretje gestoken, als een lampje dat opgloeit door de kracht van de droom die haar verteert. Achter haar is de lucht fonkelend blauw. - Dat is Dalila. Yacine was gek op dat kind. Die zullen we ook moeten vertellen dat hij dood is. Ik weet niet hoe ik dat moet aanpakken. Wil jij met me meegaan? Ik knik. Waar droomt Dalila van? Welke luchtkastelen bouwt zij tegen de verveling? Wat weet ze van de dood? - Zijn je ouders hier begraven? - Heb je een sigaret voor me? |