| |
| |
| |
Magda Hüblová
Oud en nieuw
Verschuivingen in de Tsjechische literatuur
Het einde van het totalitaire regime in Tsjechoslowakije in november 1989 betekende uiteraard dat er zich essentiële veranderingen voor het culturele leven en daarmee ook voor de literatuur aldaar zouden voltrekken. Zo werd de tot dan toe haast traditionele indeling in officiële, ondergrondse en in het buitenland verschenen literatuur in één klap tenietgedaan. Nieuwe Tsjechische uitgeverijen schoten uit de grond en begonnen na de omwenteling koortsachtig stapels boeken te publiceren, die tot die tijd om verschillende redenen niet officieel mochten verschijnen, en probeerden zo de achterstand van de laatste twintig, maar in veel gevallen wel veertig jaar in te halen. Eindelijk had nu ook het brede lezerspubliek toegang tot alle drie stromingen in de literatuur, want de ondergrondse en in het buitenland verschenen boeken hadden in de jaren van de zogenaamde normalisering (1969-1989) hoe dan ook maar een beperkt aantal lezers kunnen bereiken.
Zo werden van ook in Nederland bekende schrijvers als Ludvík Vaculík, Ivan Klíma of Pavel Kohout werken uitgegeven uit de periode dat zij allemaal een publikatieverbod hadden, maar daarnaast werd ook hun werk uit de jaren zestig herdrukt. Deze hausse en het verlangen van uitgeverijen er een commercieel graantje van mee te pikken, leidden soms tot absurde situaties, zoals in het geval van de essays en toneelstukken van Václav Havel, de verpersoonlijking van de ‘fluwelen revolutie’. Die werden namelijk, mede om Havels ideeën zo snel mogelijk bij een breed publiek bekend te maken, letterlijk van alle kanten op de markt gegooid en zo kon het gebeuren dat sommige van zijn boeken tegelijkertijd in twee verschillende uitgaven verschenen. En van Bohumil Hrabal, die destijds wel officieel kon publiceren, konden nu niet alleen de ongekuiste versies verschijnen van zijn toen aan de eisen van de censuur aangepaste boeken, maar ook zijn nooit eerder officieel gepubliceerde memoires van zijn leven als schrijver, gezien door de ogen van zijn (inmiddels overleden) vrouw: Svatby v domě, Vita nuova en Proluky (‘Bruiloften in huis’, ‘Vita nuova’ en ‘Kaalslag’, Československý spisovatel, Praag, 1991). Deze trilo- | |
| |
gie wordt hogelijk geprezen. Een van de eerste literaire reacties op de omwenteling komt eveneens van zijn hand. Zijn bundel Listopadový uragán (‘De novemberorkaan’ in Verhalen van deze tijd, Meulenhoff, 1991) (Tvorba, Praag, 1990) bevat teksten uit 1989. Ook zijn in de bundel korte brieven opgenomen aan een Amerikaanse bewonderaarster onder de titel Dopisy Dubence (‘Brieven aan Dubenka’), die echter algemeen te licht worden bevonden. Ook niet meer levende auteurs, wier werk in de voorgaande periode verboden of
niet zeer gewenst was, werden zonder al te veel kritische begeleiding opnieuw gedrukt. Dit gold voor Ladislav Klíma (1878-1928), een zeer opmerkelijke, tegendraadse filosofische schrijver en aanhanger van Nietzsche en Schopenhauer.
Verder keerden schrijvers in ballingschap - letterlijk en figuurlijk - terug. Na twintig jaar werd de alom geliefde Josef Škvorecký uit Canada als een held ingehaald. (Er werd zelfs een fanclub dat een eigen blad, maar ook onbekende werken van de schrijver zelf uitgeeft, opgericht). Samen met zijn vrouw Zdena Salivarová kreeg hij uit handen van Václav Havel een hoge onderscheiding voor zijn verdiensten voor de Tsjechische literatuur. Zij hadden namelijk jarenlang in Toronto een van de belangrijkste Tsjechische uitgeverijen, Sixty-Eight Publishers geleid, waardoor de in Tsjechoslowakije verboden literatuur toch in boekvorm kon worden uitgebracht en verspreid. En op zijn eigen, introverte manier is Milan Kundera met de Tsjechische uitgaven van zijn boeken in eigen land, zij het mondjesmaat, naar het Tsjechische lezerspubliek teruggekeerd.
Er werden echter ook nieuwe namen geïntroduceerd van landgenoten die pas in ballingschap schrijvers waren geworden en die vaak ook al in de taal van hun nieuwe land schrijven, zoals Libuše Moníková (1945) uit Duitsland of Jan Novák (1953) die na 1968 met zijn ouders naar de VS emigreerde en inmiddels in het Engels schrijft. Maar zijn boeken, zoals bij voorbeeld The Willys Dream Kit (Miliónový jeep), waarin hij met ironie de lotgevallen van een Tsjechische jongen vanaf de Tweede Wereldoorlog tot aan zijn ballingschap in de VS beschrijft, blijven Tsjechisch smaken (overigens werd het voortreffelijk in het Tsjechisch vertaald door de veelzijdige Jaroslav Kořán, die in de eerste tijd na de fluwelen revolutie burgemeester van Praag was en thans directeur is van de Tsjechische versie van ‘Playboy’). Naast de eerder genoemde Hrabal reageerde ook Novák snel op de maatschappelijke veranderingen in zijn voormalige vaderland met zijn boek Prague in Velvet dat al in 1990 verscheen.
Een opmerkelijk verschijnsel is dat de omwenteling in Praag een enor- | |
| |
me zuigkracht heeft uitgeoefend op jonge, op avontuur beluste en vaak kunstzinnig aangelegde ‘echte’ Amerikanen. In groten getale (men spreekt van enkele duizenden) zijn ze in de Tsjechische hoofdstad neergestreken en vormen nu een Engelstalige Praags-Amerikaanse subcultuur met een eigen literair blad, tentoonstellingen en andere activiteiten. Hoewel men hen niet in strikte zin als een onderdeel van de Tsjechische literatuur kan zien, zal de Praagse sfeer er waarschijnlijk toe bijdragen dat hun werk een soort overgang tussen de twee culturen wordt.
Het is echter een andere verworvenheid van de fluwelen revolutie, namelijk de keiharde markteconomie, die al gauw een stokje heeft gestoken voor dit ongebreidelde lezersfeestmaal. De overvloedige dis aan boeken en de flink gestegen prijzen van alle levensbenodigdheden (inclusief boeken) hebben ervoor gezorgd dat een boek niet langer een kultobject is, maar veel meer tot een commercieel produkt is uitgegroeid. Door de nieuwe marktomstandigheden zijn zelfs gepassioneerde lezers (en kopers) van boeken veel selectiever geworden. Bovendien is mede door de grootschalige privatisering van bedrijven de situatie voor uitgeverijen grondig veranderd. De voor westerse begrippen ongelooflijk grote oplagen zijn fiink geslonken. Maar het net zo ongelooflijk lange produktieproces van vroeger duurt nu in plaats van jaren slechts maanden. Om het hoofd boven water te kunnen houden moeten de meeste uitgeverijen noodgedwongen ook puur commerciële criteria hanteren bij de keuze van uit te geven titels. Zo overspoelt een van de meest succesvolle uitgevers, Ivo Železný, de markt met goedkope lectuur om met de baten hiervan zo af en toe ook een literair werk te kunnen publiceren. Hij heeft onlangs zelfs de vooraanstaande uitgeverij Odeon overgenomen, die bekendheid genoot door een opmerkelijk beleid dat het zelfs in de ‘donkere’ jaren mogelijk maakte menig hoogtepunt uit de wereld- en kunstliteratuur in uitstekende vertalingen het licht te laten zien.
Een deel van het lezerspubliek is nu op deze lichtere genres overgestapt, of zeg maar gerust op pulp, meestal van buitenlandse makelij. De grote uitgeverijen in het westen hebben algauw dit gat in de markt ontdekt en leveren nu ook aan de Tsjechische lezers (en lezeressen) vroeger ongekende, boeketreeksachtige werkjes. De gemiddelde Tsjech, hoewel traditioneel leesgraag, grijpt nu al snel naar een gewoon ‘spannend’ boek in de trant van Ludlum. Niet alleen wordt dit overal op straat gemakkelijk aangeboden, maar ook heeft hij het te druk met zijn eigen zaakjes (Jan en alleman is tegenwoordig ondernemer) om zich het hoofd te breken
| |
| |
over een ‘echte’ literaire tekst. Opvallend is verder de hausse in christelijke en esoterische literatuur, die lang niet vertaald mocht worden. De trouwe literatuurliefhebbers wordt het echter allengs moeilijker gemaakt om aan een goed boek te komen. Tijdens de vergaande privatisering hebben veel boekwinkels en een aantal beroemde antiquariaten plaats moeten maken voor de zoveelste elektronicazaak of modieuze boetiek, en er zijn zelfs steden waar geen enkele boekwinkel meer is en de lezers zijn aangewezen op bestellingen per post. Maar zelfs wanneer je een willekeurige boekwinkel in Praag binnenstapt, merk je al dat de meeste ruimte door lichtere kost wordt ingenomen; de grote namen van de Tsjechische literatuur staan meestal in een gammele boekenkast ergens achter in een hoek en zijn vaak sterk afgeprijsd (wat dan weer een meevaller is).
Veel Tsjechen schrokken aanvankelijk van het omverhalen van de voor hen zo vertrouwde cultus van het al dan niet verboden boek, maar nu ervaart men over het algemeen deze veranderingen als een terugkeer naar een normale toestand, waarin de literatuur weer haar eigen plaats inneemt en niet meer een compensatie is voor het gebrek aan allerlei burgerlijke vrijheden. Dit leidt er wel toe dat in een tijd waarin literatuur niet scoort vele, vaak gerenommeerde uitgevers het water tot aan de lippen komt te staan. Maar het heeft ook zijn weerslag op de schrijvers zelf en zij moeten zich noodgedwongen bezinnen op hun positie als auteur binnen de veranderde maatschappij.
Een van de belangrijke nieuwe namen in de moderne Tjechische literatuur, Jiří Kratochvil (1940), verwoordde het in zijn toespraak op het symposium ‘Politiek en literatuur’ te Scheinfeld in juni 1993 als volgt: ‘Menig Tsjechische schrijver van de oudere en middelbare generatie is diep ongerust over het feit dat het maatschappelijke prestige van het schrijversvak vandaag de dag vervlogen is. Maar deze ernstige verontrusting is ook het gevolg van de niet altijd toegegeven overtuiging dat een schrijver binnen de maatschappij een vooraanstaande positie zou moeten innemen. De belangrijkste Tsjechische schrijvers waren immers in het verleden, maar ook kort geleden nog, tijdens hun leven nationale en politieke woordvoerders, ja zelfs nationale martelaren, om na hun dood nationale heiligen te worden. In de natie die haar adel kwijt was geraakt, heeft de “aristocratie van de geest” die plaats ingenomen en de posten van de “vorsten van de geest” behoorden aan dichters en schrijvers toe. (...) Wat zijn dan de Tsjechische schrijvers nu? Alleen maar verhalenvertellers, die
| |
| |
nooit meer naar hun heldhaftige verleden zullen terugkeren en nooit meer arbiters op een ander gebied zullen worden dan juist op dat van hun goed geschreven verhalen. Maar dat is natuurlijk helemaal niet zo weinig, want de wereld van verhalen is die van de alledaagse mythologie van onze eigen levens, en dus een van de sleutels tot het geheim van het menselijke bestaan.’ Hierbij moet echter worden opgemerkt dat naast schrijvers die tot nu toe politieke ambities hadden er altijd al pure verhalenvertellers bestonden (de al eerder genoemde Bohumil Hrabal is daar een goed voorbeeld van). Gevolg van deze inhoudelijke heroriëntering bij de schrijvers en van de heersende dictatuur van de commercie bij uitgevers is dat schrijvers zich in een lastig parket bevinden. Enerzijds dienen ze adequaat en diepgaand te reageren op de nieuwe tijd en maatschappij, anderzijds staan de uitgevers niet te trappelen om hun nieuwe, vaak gecompliceerde werk uit te geven.
Hoe het ook zij, de stormachtige gebeurtenissen van deze eeuw op politiek en maatschappelijk niveau blijven ook nu een onuitputtelijke bron van inspiratie vormen voor vele Tsjechische schrijvers. Ze hoeven geen verre reizen te maken om aan boeiende verhalen te komen, ze hoeven niet eindeloos naar de Tweede Wereldoorlog terug te keren om hun personages in situaties te brengen waarin een moreel standpunt moet worden ingenomen. Ze hebben vaak genoeg aan een simpele opeenvolging van de lotgevallen van een familie of aan het levensverhaal van een persoon, eventueel met uitstapjes naar de voorouders, om het karakter van hun personages goed te kunnen belichten. Het is dan ook bij het lezen van een Tsjechische roman geen overbodige luxe over enig historische kennis van het land te beschikken. Het ontstaan van de zelfstandige Tsjechoslowaakse staat na het uiteenvallen van de Habsburgse monarchie in 1918, de Tweede Wereldoorlog, de communistische machtsovername in 1948 en de daarop volgende stalinistische terreur van de jaren vijftig, de dooi in de jaren zestig die uitmondde in de Praagse Lente van 1968, het om zeep brengen van die poging tot politieke en maatschappelijke hervorming door de inval van Warschaupact-landen, de ‘normalisering’ in de jaren zeventig met de vervolging van hervormingsgezinden, het opstellen van het mensenrechtenmanifest Charta 77 (en de vervolging van ondertekenaars), de ‘fluwelen revolutie’ van 1989, waarmee de val van het communistische regime werd ingeluid, en tot slot de afsplitsing van Slowakije in 1993 tot zelfstandige republiek. Stuk voor stuk zijn het bewogen gebeurtenissen en periodes die in veel opzichten van cruciaal belang zijn
| |
| |
geweest voor Tsjechoslowakije. Het zijn referentiepunten die regelmatig op een of andere manier in Tsjechische boeken terugkomen en de achtergrond vormen waartegen de tekst gezien dient te worden en waardoor deze ook zijn specifieke betekenis krijgt.
De meest directe weerslag van de historische ontwikkelingen geven de memoires. Toen in 1982 bij de Tsjechische uitgeverij Sixty-Eight Publishers te Toronto de ‘Memoires’ (Paměti) van Václav Černý (1905-1987) verschenen, hebben ze voor veel opschudding onder de Tsjechische intellectuelen gezorgd. Deze literatuurwetenschapper, criticus en historicus heeft vooral in het gedeelte over de naoorlogse periode met veel openheid en scherpe bewoordingen zijn visie op het algehele verval van de Tsjechische maatschappij en cultuur na 1948 gegeven, waarbij hij gebruik maakte van citaten uit artikelen van verschillende auteurs uit die tijd, die later vaak vooraanstaande hervormers werden en het dus niet zo leuk vonden om op deze manier aan hun ‘rode’ jaren herinnerd te worden. De officiële Praagse uitgave na 1989 heeft Černý zelf niet meer meegemaakt, maar de huidige lezers blijven het werk ervaren als een katharsis, hun eigen meedogenloze geschiedenis, als een die ziedt van de emoties. Net zo aangrijpend, maar van een veel intiemer karakter zijn de memoires van Jan Zábrana, getiteld ‘Het hele leven’ (Celý život I, II, Lidové noviny, 1992). Het zijn de persoonlijke aantekeningen van deze schrijver en vertaler die hij vanaf 1948 tot zijn dood in 1984 maakte. Ze waren niet bedoeld voor publikatie en geven een adembenemend beeld van een ‘typisch Tsjechisch’ lot. Zábrana's leven werd namelijk onherroepelijk bepaald door het feit dat zijn ouders om politieke redenen in de jaren vijftig lange tijd in de gevangenis hebben doorgebracht. Zábrana zelf kon nooit volledig zijn literaire talent ontwikkelen, hij is wel een van de beste vertalers geworden, hoewel hij - absurd genoeg - zijn vertaalwerk puur als broodwinning zonder enige ambities beschouwde.
Een boeiend beeld van de ontwikkelingen van de laatste dertig jaar wordt gegeven door drie min of meer autobiografische boeken van de generatiegenoten Tereza Boučková (1957), Zuzana Brabcová (1959) en Michal Viewegh (1962). Het zijn tevens drie nieuwe namen, een drievoudige belofte voor de toekomst, en toevallig alle drie winnaars van de Jiří Orten Prijs voor het beste debuut van schrijvers onder de dertig jaar.
Het dichtst bij de werkelijkheid staat Indianenloop (Indiánský běh, Fragment K, 1991, Grafoprint, 1992, Nederlandse uitgave: Wereldbibliotheek, 1993) van Tereza Boučková. Het is een autobiografische sleutelroman,
| |
| |
waarin zij in razend tempo en met veel humor haar leven als dochter van de bekende dissidente en uitgewezen schrijver Pavel Kohout (1928) beschrijft. Hoewel haar ouders gescheiden waren toen ze drie was, bleef ze op allerlei gebieden, zoals bij de keuze van haar beroep, last ondervinden van het feit dat ze Kohouts dochter was. Haar haat-liefde relatie tot haar vader is bepalend voor alles wat zij doet en voor het feit dat de diverse vormen van discriminatie, die ze in de jaren zeventig aan den lijve ondervindt, tegenstrijdige gevoelens bij haar oproepen. Ze voelt zich door haar vader in de steek gelaten en ervaart steeds nieuwe teleurstellingen bij haar pogingen hem te benaderen. Bovendien is dit boek in feite een reactie op Kohouts eigen ‘memoireroman’ ‘Waar de hond begraven ligt’ (Kde je zakopán pes, Index, Keulen, 1987). In een persoonlijk gesprek in februari 1992 zei ze dat ze haar eigen visie wilde geven, omdat haar vader ook over haar had geschreven zonder te vragen wat zij ervan vond. Het manuscript circuleerde gedeeltelijk nog voor de omwenteling ondergronds, de uiteindelijke versie zou in 1990 offcieel uitgegeven worden. Misschien omdat Kohout en zijn tweede vrouw er in het boek niet zo best vanaf komen, of omdat er in het boek - hoewel onder ‘indianennamen’ - bekende dissidenten optreden, die inmiddels in 1989 verschillende belangrijke maatschappelijke en staatsfuncties bekleedden, verliep de publikatie ervan uiterst moeizaam. Twee Tsjechische uitgeverijen haakten op het laatste moment af, zodat Boučková uiteindelijk de Slowaakse uitgeverij Fragment K inschakelde om haar boek (wel in het Tsjechisch) gepubliceerd te krijgen. De tweede uitgave kwam trouwens gewoon in Tsjechië uit.
De hoofdpersoon Věra van het boek Ver van de boom (Daleko od stromu) van Zuzana Brabcová (Wereldbibliotheek, 1991, geschreven in 1984, daarna ondergronds verspreid, in 1987 verschenen bij Index in Keulen, in 1991 te Praag) worstelt met soortgelijke vragen als de ik-vertelster van Indianenloop. Ook zij wordt geconfronteerd met vrienden die emigreren, ook zij probeert haar plaats te vinden in een afwijzende en vijandige omgeving. Haar zoeken echter gaat veel dieper. Zij streeft niet naar een carrière en wordt dan ook niet voortdurend gefrustreerd door het feit dat het haar niet lukt, zoals de vertelster bij Boučková die er heel veel voor over heeft om (ook onder het totalitaire regime) actrice te kunnen worden. Věra kiest voor het bescheiden, maar nuttige werk van hulpje in een ziekenhuis en probeert haar evenwicht te vinden door terug te keren naar haar wortels. Haar existentiële strohalm is het naarstig zoeken naar historische continuïteit en het zich koesteren in de verbondenheid met haar voorou- | |
| |
ders, als contrast met de harde, onpersoonlijke werkelijkheid van het reële socialisme. Dat geeft al aan dat Brabcová's boek minder makkelijk leest dan dat van Boučková, maar het is daardoor niet minder boeiend. Integendeel, tegenover de vlotte, uiterst bondige en bijna anekdotische stijl van Boučková staat de prachtige, dichterlijke taal van Brabcová, gelardeerd met veel geestige woordspelingen en ironie.
Humor, zelfspot en groteske beelden zijn ook typerend voor het proza van de jongste van het drietal, Michal Viewegh. De titel van zijn boek Schitterende jaren beneden elk peil (Báječná léta pod psa, Praag, Československý spisovatel, 1992) slaat op een typerend dilemma voor deze generatie: zij groeiden op in een barre tijd (de ‘normalisering’), maar het waren tegelijk hun tienerjaren met alles wat erbij hoort, en ze kunnen die periode dus niet zomaar afwijzen of uit hun leven schrappen. Viewegh vertelt het verhaal van een gezin dat na de inval van 1968 een tussenweg probeert te vinden in de nieuwe situatie: aan de ene kant trachten ze vervolging te vermijden, maar aan de andere kant willen ze zich ook niet met het regime inlaten. Al gauw blijkt dat zo'n weg niet bestaat. Zelfs in het provinciestadje Sázava, waar ze hun toevlucht zoeken in de hoop buiten Praag makkelijker de moeilijke tijden te kunnen doorstaan, ontkomen ze niet, willen ze in vrede leven met de vertegenwoordigers van het systeem, aan verschillende soorten absurde, dagelijkse vernederingen. Zo moeten ze een Duitse herder nemen van de plaatselijke partijsecretaris, hoewel moeder panisch is voor honden, en moet vader verplicht voetballen, hoewel hij daar absoluut geen aanleg voor heeft. Maar zelfs dat mocht niet baten. Als ze een avond in het zomerhuis van de bekende dissident Pavel Kohout doorbrengen, wordt vader prompt gedegradeerd van handelsagent tot nachtportier van de plaatselijke glasfabriek. Deze gebeurtenis knakt hem volledig, hij trekt zich steeds meer terug en zit hele dagen in de kelder van het huis te knutselen. Op een dag ontdekt moeder dat hij bezig is een doodskist voor zichzelf te maken. Tegen deze achtergrond is de hoofdpersoon, zoon Kvido, bezig een boek te schrijven én gepubliceerd te krijgen, waarbij hij zijn passie voor boeken en zijn schrijfdrang al vanaf zijn
prenatale stadium voelt (sommige passages doen een beetje denken aan Garp van John Irving).
Viewegh heeft met dit boek het geroep om een leesbaar, doch niet oppervlakkig verslag van de laatste decennia in de Tsjechische landen op een voortreffelijke wijze beantwoord. Hij is het voorbeeld van een schrijver die niet door een ondergrondse of buitenlandse uitgave van zijn boek
| |
| |
de mogelijkheid wilde verliezen officieel te kunnen publiceren. Nog voor de omwenteling werden sommige van zijn korte verhalen in verschillende tijdschriften geplaatst, maar met de uitgave van zijn grotere werken moest hij tot na de omwenteling wachten. Hij is overigens de vruchtbaarste schrijver van het drietal met zijn debuut ‘Meningen over een moord’ (Názory na vraždu, Praag, Československý spisovatel, 1990), de genoemde roman en zijn meest recente bundel met literaire persiflages ‘Ideeën van een geachte lezer’ (Nápady laskavého Čtenáře, Brno, Petrov, 1993). Hij heeft inmiddels zijn baan als onderwijzer opgegeven voor een redacteurspost bij de uitgeverij Československý spisovatel. Al zijn boeken werden heel goed ontvangen en hij behoort tegenwoordig tot een van de populairste schrijvers.
De schrijfster Daniela Hodrová (1946) is iemand die in korte tijd grote naam heeft gemaakt. Zij bekijkt de historische gebeurtenissen en hun invloed op persoonlijke lotgevallen door een mystieke bril. In haar romans, die tot het experimentele proza worden gerekend (de trilogie Stad der smarten, met de afzonderlijke delen: Het Olšany-rijk (De Geus, 1993), Poppen en Theta, (Tryznivý mīsto: Pobobojí - Ústí nad Labem, Severočeské nakladatelství, 1991, Kukly - Praag, Práce, 1991, Théta - Praag, Československý spisovatel, 1992) is de grens tussen leven en dood, en tussen verleden, heden en toekomst opgeheven. Op een concrete lokatie (de omgeving van het Praagse Olšany-kerkhof) en in een concrete historische context (ongeveer vanaf het begin van deze eeuw tot heden) lopen de doden en levenden door elkaar, waarbij ook voorwerpen en plaatsen een eigen leven kunnen gaan leiden. Het sleutelwoord is metamorfose, want elke persoon en elk voorwerp bevat bepaalde eigenschappen die zich pas later, onder bepaalde omstandigheden, openbaren, waardoor de persoon of het voorwerp in kwestie zich ontpopt tot iets anders en de banden met het verleden gereactiveerd worden. Schijnbaar eenmalige gebeurtenissen krijgen daardoor een nieuwe dimensie en betekenis, en het wereldbeeld dat ze in haar werk oproept, is gelaagd en gecompliceerd en lijkt zich te onttrekken aan de ‘gewone logica’. Hodrová is van beroep literatuurwetenschapper en werkt al jaren bij het Instituut voor Tsjechische literatuur. Om haar baan niet in gevaar te brengen liet ze haar manuscripten alleen in vriendenkring circuleren. Wel verscheen haar opmerkelijke literaire studie onder de titel ‘Het zoeken naar de roman’ (Hledání románu,
Praag, Československý spisovatel, 1989). Als romanschrijfster is ze echter pas na 1989 bekend geworden. Poppen werd
| |
| |
nog voor de omwenteling opgenomen in het fonds van uitgeverij Práce, maar de fluwelen revolutie heeft uiteraard de uitgave vergemakkelijkt. Naast haar trilogie heeft ze in Franse opdracht een boek over Praag geschreven getiteld Praque - visite privée (Paris, La Chêne, 1991; Mīsto vidím..., Euroslavica, 1992), een persoonlijke en mystieke visie op haar geboortestad met veel literaire associaties.
Een andere schrijver die zich bewust afzet tegen de realiteit van hier en nu en op zoek is naar diepere waarden in verborgen werelden, is Michal Ajvaz (1949). In zijn boek ‘De tweede stad’ (Druhé mīsto, Praag, Mladá fronta, 1993) ontdekt de verteller dat er naast het alledaagse Praag nog een tweede stad bestaat met haar eigen bizarre wetten, want ‘de grens van onze wereld ligt niet in de verte, loopt niet over de horizon of is niet ergens in de diepte; bleek licht ze heel dichtbij op...’. Hij ontmoet de bewoners van de tweede stad, die ‘niet zo stompzinnig zijn om de werkelijkheid nodig te hebben’. Maar als hij probeert het middelpunt van die andere wereld te bereiken, ontdekt hij dat dit niet bestaat: ‘Geluk en wanhoop zijn woorden die betekenis hebben in een wereld met een begin en vervolg, met een middelpunt en rand. Als je je door de rollende golf laat meesleuren, vergeet je wat zij betekenen, je kunt dan niet zeggen of alles zijn betekenis heeft verloren of tot het laatste atoom vol betekenis zit. Het Labyrinth van de ingestorte tijd opent zich voor je... Je weet dan niet of je gek bent geworden of het hebt begrepen.’ Deze fantasievolle, poëtische tekst met een filosofische kern werd enthousiast door alle literatuurliefhebbers ontvangen en na de eerder verschenen dichtbundel ‘Moord in hotel Intercontinental’ (Vražda v hotelu Intercontinental, Praag, Mladá fronta 1989) en het korte prozaverhaal ‘Terugkeer van de oude varaan’ (Návrat starého varana, Praag, Mladá fronta, 1991) heeft Ajvaz met dit boek definitief zijn plaats tussen de interessantste Tsjechische schrijvers van deze tijd verworven.
Hoe houden zich de ‘oude rotten’ zoals de eerder genoemde Vaculík, Klíma of Kohout onder deze vloed van nieuwe namen? De eerste twee hebben hun publicistische activiteiten van voor 1968 hervat en hebben het in de jaren zestig befaamde literaire blad ‘Literárni noviny’ weer nieuw leven ingeblazen. Van Vaculík is recent bij uitgeverij Atlantis te Brno een nieuw boek verschenen, het relaas van zijn verhouding met Lenka Prochazkova, eveneens schrijfster. Klíma heeft net bij Český (vroeger Československý) spisovatel zijn visie op de nieuwste ontwikkelingen in romanvorm uitgebracht. Pavel Kohout heeft bij dezelfde uitgever zijn nieuw- | |
| |
ste boek ‘Ik sneeuw’ (Sn012B;žím, Praag, 1993) gepubliceerd, waarin hij het fenomeen van de ‘lustratie’ verwerkt heeft: het onderzoek naar het samenwerken met de geheime dienst onder het totalitaire regime, en de uitwerking ervan op het leven van de betrokkenen. Zijn boek is echter enigszins terughoudend ontvangen. Zo ervaren ook deze gerenommeerde schrijvers dat hun bevoorrechte positie niet meer vanzelfsprekend is, dat ze nu een concurrentiestrijd moeten aangaan met nieuwe generaties en dat er kritischer naar hun werk wordt gekeken. Het is misschien even wennen, maar ook dit kan men beschouwen als een kenmerk van deze tijd - de grote terugkeer naar een normaal functionerende maatschappij.
|
|