Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1991 (nrs. 53-56)
(1991)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Lies Janssen
| |
[pagina 133]
| |
helemaal niet speciaal iets met kinderen. Toen ik begon te schrijven had ik ook nauwelijks contact met kinderen. Ik denk dat het eerder te maken heeft met een bepaalde levenshouding. Kinderen zijn mensen die net beginnen, die alles voor het eerst zien, die nog niet in vanzelfsprekendheden vastzitten, dat heb ik geprobeerd te houden. anne vegter: Mijn eerste kinderboek heb ik geschreven in 1988, dat was geen vooropgezet plan. Ik wilde schrijven en een groep vriendinnen uit Rotterdam maakte een kindertijdschrift; samen met mijn vriendin Geerten Ten Bosch heb ik toen voor dat blad een soort feuilleton ontwikkeld. Uitgeverij Querido bracht ons op het idee er een boek van te maken. Maar ik heb nooit het doel gehad om alleen maar iets te zeggen wat voor kinderen interessant zou zijn. Ik vind het pech dat ik zo nadrukkelijk bij kinderboeken terecht ben gekomen, waarom kan er niet een serie boeken gemaakt worden die dat stempeltje niet krijgt. Een groepje kinderen, dat spreekt me niet speciaal méér aan dan een groep volwassenen. Mijn hart gaat er niet sneller van kloppen zeg maar. Afgezien van met mijn eigen kind ga ik nauwelijks met kinderen om. Ik denk eerlijk gezegd dat het meer mijn eigen neiging is om een beetje in mijn herinneringen te blijven dolen, de sfeer uit mijn kindertijd weer boven water te krijgen, daar komen mijn verhalen vandaan en niet zozeer uit een enorme passie voor kinderen. Als kind heb ik altijd buiten gewoond, de kwaliteiten van de natuur die heb ik wel sterk in m'n hart, dus als ik aan het werk ben, dan ritselt en waait het altijd een beetje in mijn beleving. Dat soort elementen, de geluiden uit de natuur, warmte, kou, het gaat niet om ontmoetingen, op het menselijke vlak leven mijn herinneringen niet zo sterk, geheimen willen ontdekken, op rooftocht gaan, dat soort aspecten laat ik altijd meespelen.
Wat is de invloed van boeken uit je eigen kindertijd? Zijn je eigen kinderjaren een inspiratiebron voor je schrijverschap? joke van leeuwen: Thuis hadden wij vroeger het puikje van de kinderliteratuur, Annie M.G. Schmidt, An Rutgers van der Loeff. Ik herinner me een periode dat we elke zondagavond met het hele gezin rond de haard geschaard zaten en dat mijn vader voorlas, de sfeer van gezamenlijk naar een verhaal luisteren, dat heb ik van thuis meegekregen. Mijn favoriete boeken verschilden steeds. Er was een periode dat ik veel Griekse mythen las, een periode dat ik huilboeken wilde lezen, dan weer vrolijke lachboeken. Aan meisjesboeken had ik een hekel, die waren zo doorzichtig | |
[pagina 134]
| |
en de rol van meisjes was nogal passief en eenzijdig, daar had ik toen al weinig affiniteit mee. Illustraties zijn me vaak beter bijgebleven dan teksten. Je had destijds bijvoorbeeld de Gouden Boekjes, ik herinner me een meisje met drie beren met een groot stoeltje, een halfgroot en een klein stoeltje, dat soort beelden blijven hangen. Mijn eigen kindertijd is niet echt een inspiratiebron, want veel dingen zijn nu zo anders voor kinderen, door de televisie zien kinderen bijvoorbeeld veel sneller wat er in de wereld gebeurt, maar ik heb die tijd ook niet afgesloten. Ik kan me nog dingen herinneren of bepaalde gevoelens oproepen en dat kan van nut zijn bij het schrijven, die dingen komen onberedeneerd naar boven als je aan het schrijven gaat. anne vegter: Als kind hield ik veel van series, ‘Dolle tweeling’ bijvoorbeeld, en bij ons thuis werd veel voorgelezen uit Astrid Lindgren, daar dweepte ik mee. Later hield ik veel van Winnie de Poeh en we hadden ook zo'n boekje Mamma waar kom ik vandaan en dat intrigreerde me ook bijzonder, het geheim bleef altijd een beetje ononthuld, dat is me ook pas heel laat duidelijk geworden, maar de plaatjes spraken wel voor zich. Als ik schrijf dan pak ik nog heel vaak die boekjes die ik destijds leuk vond, dan lees ik me in een bepaalde sfeer. Dus ik pleeg schaamteloos plagiaat en dergelijke, ik neem ritmes van andere schrijvers over, ja dat mengt zich natuurlijk in mijn hoofd, maar wat ik mooi vind dat veronachtzaam ik absoluut niet. Ik herhaal soms gewoon taal, ik voeg daar iets aan toe en ik denk dat dat ook wel goed is, veel meer mensen zouden dat mogen doen. Er is zo'n cultuur ontstaan dat je een bijzondere eigenheid moet ontwikkelen, maar ik denk dat je niet moet laten liggen wat er al gemaakt is. Ik gebruik dus van alles en nog wat en ik misbruik het ook net zo makkelijk.
Schrijf je voor kinderen anders dan voor volwassenen? Zijn er bepaalde thema's die je bij voorkeur aansnijdt in boeken voor kinderen? joke van leeuwen: In essentie is er geen verschil of je voor volwassenen of kinderen schrijft, noch in hoe een boek groeit noch in hoe je het schrijft. Maar ik schrijf wel vanuit het perspectief van een mens dat nog niet zo lang leeft, van iemand die dingen voor het eerst meemaakt, voor het eerst ziet. Een kind is een machteloos wezen in deze maatschappij, het is klein, letterlijk klein en toch moet het zich handhaven in een groep, temidden van een gigantische hoeveelheid impulsen vanuit de volwassenenwereld. Dat mensje is met bepaalde dingen nog niet bezig en met andere juist | |
[pagina 135]
| |
wel, dingen als angst, onzekerheid, tederheid, woede, dat hebben alle mensen, maar kinderen hebben het in hun eigen kader. Een kind is bang voor een spook onder zijn bed, een volwassene is bang voor symbolische spoken onder het bed. De algemene gedachtengang is vaak als het gaat over kinderen dat ze nog niet dit en dat ze nog niet dat - en wat ze al wel of misschien nog wel hebben, dat wordt vaak uit het oog verloren. Veel volwassenen denken dat kinderen nog niet met de dood bezig zijn, maar ik merk dat veel kinderen van een jaar of acht meer over de dood nadenken dan menige volwassene van vijfentwintig. Ook mijn taalgebruik voor kinderen is niet anders. Ik schrijf in een bepaalde stijl die eenvoudig is. Ik wil helder schrijven zonder eenduidig te zijn. Die stijl heb ik altijd, die hoort bij mij, ook als ik voor volwassenen schrijf. Maar als je vanuit kinderen schrijft, vanuit een bepaalde hoofdpersoon die een bepaalde leeftijd heeft, dan brengt dat bijvoorbeeld wel een bepaalde dialoog met zich mee. Het gevaar met thema's is dat kinderboekenschrijvers dan een boodschap willen brengen aan kinderen en daar dan een verhaal omheen maken. Zo werk ik niet, ik werk heel associatief. Maar achteraf kun je wel constanten herkennen, of anderen doen dat dan meestal. Mijn hoofdpersoontjes zijn bijvoorbeeld vaak wat eigenzinnige, niet erg groepsachtige meisjes, wie weet is dat een compensatie voor het soort meisjes dat ik vroeger in kinderboeken miste. Veilige lokaties in mijn boeken zijn doorgaans wat non-conformistisch, een kast of een bakfiets; en lokaties als een school of een deftig huis zijn eerder plekken van onveiligheid of van ongelukkig zijn. Verder wordt er in mijn boeken veel gereisd. Ik ben zelf veel verhuisd in mijn leven, er is niet echt één stad of één plaats die bij mij hoort, dus dat telkens ergens anders zijn, niet echt horen waar je woont, dat is iets dat wel bij mij hoort. Eigenlijk is het schrijven op zich een soort comfortabel in je eigen werkkamer op reis gaan zonder dat je weet waarheen, dat ontdek je al doende, en vaak is het een onverwachte reis ook. Ik stond eens in een station achter een man en die zei tegen de loketbeambte ‘Eén enkele reis graag’ en vergaat er bij te zeggen waarheen, en zoiets is dat eigenlijk. anne vegter: Als ik voor volwassenen schrijf, bijvoorbeeld de gedichtenbundel Het veerde, dan schrijf ik op dat moment voor mezelf op de leeftijd die ik hoop te hebben bereikt, nu, van binnen, ik schrijf dan over dingen die op dit moment spelen in mijn omgeving of in mijn gedachten, over de obsessies waar ik nu aan lijd. Als ik voor kinderen schrijf permitteer ik me dat toch wel een beetje minder. Dan kies ik echt voor in een | |
[pagina 136]
| |
beeld springen en dat ook proberen een beetje zuiver en zorgvuldig op te bouwen, het echt zichtbaar maken. Ik probeer iets minder veel contrasten in teksten te brengen. Als ik gedichten maak, dan heb ik er ook lol in om dingen tegenover elkaar te zetten, motieven die wellicht niets met elkaar te maken hebben, dat is een bepaalde abstracte manier van denken, dat appelleert veel meer aan cerebraal denken dan aan het beeldende denken voor kinderen. Maar beide intrigeren me, dus ik zal het één niet laten omdat ik het andere belangrijker vind. Tijdens het werken vind ik 't niet interessant of 't voor kinderen of voor volwassenen is of dat het welke kwaliteit dan ook heeft, belangrijk is of het mij kan overrompelen. Ik hou me altijd erg bezig met de vraag of er iets doorheen klinkt van een wanklank of een extra krachtige toon, ik probeer er een soort muziek van te maken. Esthetisch omgaan met taal, dat is een aspect van schrijven dat je kinderen voor mag schotelen. Ze mogen het verwerpen en dat zullen ze ook wel doen en dat is ook niet erg. Maar ik vind het leuk dat ze er mee in aanraking worden gebracht. Dat abstracte aspect van taal, dat voegt een andere kwaliteit toe aan de hele reeks van dingen die je als kind allemaal kunt beleven. Het is net als het met kinderen gaan kijken naar abstracte kunst, dat is heel erg leuk. Het lijkt soms of je iets slechts doet als het te literair is, maar kinderen zijn niet op hun achterhoofd gevallen, werkelijk niet. Zeker in je eerste jaren, tot je twaalfde, neem je zoveel op en ook, tenminste dat herinner ik me heel goed, dingen die je niet snapt. Veel critici hebben wat dat betreft een gebrek aan vertrouwen in kinderen, die denken dat je kinderen plaatjes en simpele beelden moet geven, dat kinderen niet in staat zijn om iets ingewikkelds op te nemen, maar dat geloof ik helemaal niet. Je kunt kinderen prachtig onbegrijpelijke teksten aanbieden, die ze ook nog uit hun hoofd leren, omdat ze het leuk vinden en dat krijgt ooit wel een plek. Ik heb me wel eens afgevraagd of ik bepaalde thema's kies en ik denk eigenlijk van niet. Over mijn eerste boek, De dame en de neushoorn, is gezegd dat het over de liefde gaat, dat is er misschien impliciet in verwerkt, maar ik heb nooit het plan gehad om over de liefde te schrijven. Dat zou me ook niet lukken. Ik denk eerder dat wat er door mijn boeken heen klinkt vooral is wat er allemaal níet gebeurt. Vooral niks min of meer. Ik bedoel eigenlijk alleen maar kwaliteiten in de zin van beweging of klank, ritme. Want er gebeurt werkelijk zo enorm weinig dat ik me daar ook wel eens bezorgd over maak. Ik ben niet zo goed in het verzinnen van spannende verhalen. Ik kan enorm doordrammen op één aspect. Ik kan | |
[pagina 137]
| |
bijvoorbeeld heel lang schrijven over een luciferdoosje en daar dan toch iets in ontdekken. Het gaat mij meer om van datgene wat ik schrijf, een bepaalde compositie van te maken en dat kan dus eigenlijk over alles gaan.
Hoe verhouden vorm en inhoud zich tot elkaar in je boeken? En wat is de functie van illustraties? joke van leeuwen: Vorm en inhoud groeien gezamenlijk. Om een voorbeeld te geven, in het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk wilde worden, daar speelde de structuur gelijk mee met de inhoud. Dat zijn twee keer tien hoofdstukken, die elkaar spiegelen. In de eerste helft is Bobbel in haar eigen wereldje en in de tweede helft komt Bobbel dan in de ‘normale’ wereld, in een gewoon huis, op een gewone school. Allerlei zaken die in de eerste helft gebeuren, gebeuren weer in de tweede helft, maar dan in een andere context, waardoor ze ook anders worden geïnterpreteerd. Dus die structuur en die inhoud gaan eigenlijk samen. Hetzelfde geldt voor Deesje. Deesje verdwaalt. Die inhoud weerspiegelt zich in de structuur, waarin telkens allerlei draden elkaar kruisen, alles ingewikkeld door elkaar heen loopt en dan op het laatst komen die draadjes weer bij elkaar en dan is Deesje ook terecht. Ik vind het leuk om een verhaal te schrijven dat klopt, waar een kop en een staart aan zit, waar verrassende wendingen in zitten. Kinderen willen graag meegenomen worden, ze lezen niet met een soort literaire afstand, maar ze kruipen in een boek en dan willen ze meegenomen worden. Als dat lukt, dan kunnen ze een boek ook vijf, zes keer lezen. Ik vind het zelf plezierig om verschillende gelaagdheden in een boek te brengen. Dat wie alleen een spannend verhaal wil lezen dat alleen kan lezen, maar dat wie verder wil zoeken nog meer vinden kan. Wat illustraties betreft ben ik mijn eigen weg gegaan. Ik ben begonnen met een grote hoeveelheid illustraties, maar ik heb ze niet tautologisch gebruikt, niet nog eens in beeld weergegeven wat ook al in tekst staat. Als iets zich beter in beeld liet uitdrukken dan maakte ik daar een tekening van en zo wisselden tekening en tekst elkaar af en moesten de tekeningen ook precies daar staan in de tekst waar ze hoorden om gelezen te worden. Er zijn nu eenmaal dingen die zich makkelijker laten tekenen en andere die zich makkelijker laten schrijven. Een zin als ‘er waren tienduizend mensen op het plein’ laat zich makkelijker schrijven dan tekenen, maar gelijktijdige gebeurtenissen zoals op een markt of in een speeltuin, die kun | |
[pagina 138]
| |
je gelijktijdig in een tekening laten zien, terwijl je ze in tekst toch allemaal achter elkaar zou moeten beschrijven. Vanaf het boek Bobbel is er eigenlijk minder sprake van illustraties, maar meer van beeldmateriaal. Eigenlijk zie je daar niet de gebeurtenissen in beeld weergegeven, maar toch staan er tekeningen in, tekeningen van uitvindingen, de schetsjes die de moeder van Bobbel maakt. De stijl van die tekeningen is aangepast aan de inhoud. Als 't tekeningen zijn die de moeder van Bobbel op wc-papier maakt, dan zie je ook tekeningen in haar stijl op wc-papier. Zijn het schetsjes om iets uit te leggen, dan zijn ze ook schetsmatig getekend, want als je iets uit wil leggen dan krabbel je dat even snel. Bij mijn laatste boek, Wijd weg, zijn de tekeningen eigenlijk heel summier, maar ze spelen wel een belangrijke rol. Kleine onooglijke voorwerpjes die in de tekst dan een veel grotere dimensie krijgen. anne vegter: Toen ik begon te werken aan De dame en de neushoorn had ik al een personage, de dame. Geerten had 'r al getekend, lang, rijzig, echt zo'n dametje, een beetje dansant, en toen wilden we daar iets contrasterends bij om enig avontuur te forceren. Toen zijn we gewoon in boeken gaan kijken en kwamen we al snel op een soort oerbeelden waar we zin in hadden, van die beesten die je rillingen zouden kunnen bezorgen. Het is toch de kunst, iets te zoeken waar enig drama aan kleeft. We hadden het ook wel over een giraffe gehad, maar daar hangt enige melancholie omheen en zachtheid, als verhaalmotief geeft dat te weinig voeding. Toen heb ik onderzoek naar de neushoorn gedaan, wat voor beest dat was, wat er voor oude verhalen over bestonden. Er bleek een relatie te zijn tussen een eenhoorn en een neushoorn, een thema uit een oud Indisch verhaal over hoe een eenhoorn een maagd lokt naar een boom en dan boort hij met zijn hoorn in de boom en dan is hij getemd en gaat hij met zijn kop op haar schoot liggen, dat heb ik letterlijk gebruikt. Dat vind ik een prettige werkwijze. De dame en de neushoorn heb ik verder heel klassiek gedaan. Een boek met een begin, een midden en een eind. Een midden waar een soort hoogtepunt in zit, een hevige ontmoeting en de ontwikkeling tussen de dame en de neushoorn komt dan in het tweede deel op gang en eindigt in een soort open einde, maar ook in een harmonieuze vereniging. Ik had er toen nog behoefte aan dat verhalen een punt hadden. Dat heb ik nu inmiddels veel minder. Tegenwoordig hou ik me daar helemaal niet meer mee bezig. Ik ga gewoon schrijven, ik heb de overtuiging dat een schrijver als het goed is genoeg vormkracht heeft om er een bepaalde compositie aan te geven. Die ontstaat wel vaak uit het onderwerp zelf. Een | |
[pagina 139]
| |
verhaal over een luciferdoosjes zou niet zo erg lang worden, dat heeft iets met 't ding zelf te maken, op een gegeven moment zijn de ideeën op en dan ontstaat die vorm die past bij waar je het over hebt. Dat is tegenwoordig mijn manier van werken. Ik ga mezelf ook niet dwingen om er nog een vreselijk belangrijk eind aan vast te knopen. Als een verhaal op een gegeven moment voor mij afgelopen is, dan is dat zo, dan is het maar onaf, dat kan soms ook belangrijk zijn. Voer geven voor de lezer, je mag best meerennen met een verhaal en opeens loop je over een helling en daar is een afgrond. Dat is dan pech, maar dat past bij het verhaal. Hoe die eenheid tussen tekst en tekeningen tot stand komt, dat is natuurlijk eigenlijk geheim, maar Geerten Ten Bosch en ik zijn hele goede vriendinnen en dat speelt wel mee. Je kan niet precies aan elkaar vertellen wat je nou voor je ziet als je iets maakt. En wij hebben de neiging om dat niet van elkaar af te nemen. Ik heb het idee dat zij zich er vast wel iets bij voor kan stellen en dat zit meestal wel goed. Andersom is dat ook zo. Als zij tekeningen maakt dan geeft ze die gewoon uit handen en dan moet ik maar zien wat ik er mee wil. We laten elkaar in dat opzicht tamelijk vrij, we spreken niet af wat er in de beelden moet komen, we spreken ook niet af hoe de verhalen moeten worden. We spreken eigenlijk niks af, we zien wel.
In hoeverre wil je dat je boeken pedagogisch verantwoord zijn? Wil je dat kinderen iets van je boeken leren? joke van leeuwen: Als je de geschiedenis van het kinderboek bekijkt dan zie je hoezeer vanaf het begin pedagogen daar een rol in hebben gespeeld. Heel lang heeft dat de literaire mogelijkheden van kinderboeken overschaduwd. Voor mij is pedagogie dat je als volwassene bepaalde dingen leert aan kinderen, als moeder ben je dat ook voortdurend aan het doen. Tegelijkertijd kun je, en dat is toch een andere rol, een gelijke van het kind zijn, als je met een kind speelt bijvoorbeeld. Het kind geeft ideeën aan en jij geeft ideeën terug, wat fantasie betreft doen kinderen niet onder voor volwassenen. Als je vanuit kinderen schrijft dan ben je niet de volwassene die hoger staat en die het beter weet, maar ben je iemand die zichzelf vragen stelt op een manier zoals kinderen zich ook vragen stellen. Ze zien dingen en ze stellen zich hele fundamentele maar eenvoudig gestelde vragen. Die houding ten opzichte van kinderen is voor mij anders dan de houding van de volwassene die eigenlijk de antwoorden al weet. Dan is de reis natuurlijk ook niet spannend, want dan weet je al waar je heen gaat. | |
[pagina 140]
| |
Kinderen van een jaar of zeven, acht willen veel weten en maken vaak een verschil tussen wat ze op school leren en wat ze uit zichzelf willen weten. Ze rapen bijvoorbeeld mooie stenen op, doen die in een doosje en halen in de bibliotheek een boek over stenen, dat is een andere vorm van leren dan het verplichte leren op school. Dat is ook een vorm van leren die niet exclusief is voor kinderen, daar kun je je hele leven mee bezig zijn. Op zo'n manier wil ik wel dat ze van mijn boeken leren, dat er een herkenning is, dat er iets is dat hun wereld breder maakt. Maar ik ben wel huiverig voor dat vanzelfsprekende zelfverzekerde dat volwassenen kunnen hebben, zo van ‘kind leer dat maar, dat is goed voor je’, terwijl de volwassene tegelijkertijd niet ziet wat het kind uit zichzelf allemaal wil weten en zichzelf leert. anne vegter: Ik hou mij niet met pedagogiek bezig. Ik hou me er niet mee bezig wat ik nou wil dat kinderen in hun hartje bewaren als ze mijn boekje uit hebben. Ik hoop dat ze er een beetje wakker van worden, dat wel. Dat ze een beetje aangescherpt worden in hun manier van kijken, maar dat is geen boodschap die ik in mijn teksten breng, helemaal niet. Ik hoop dat ze het gevoel hebben dat ze naar een heel raar en misschien wel wat irritant stukje muziek hebben geluisterd, maar toch ook erg leuk. En dat ze het later nog weer eens opzetten. Dat hoop ik.
Wat vind je van het imago dat kinderliteratuur heeft? joke van leeuwen: Ik heb de indruk dat er zeg maar de laatste tien jaar een verschuiving ten goede bezig is voor wat betreft de waardering van het kinderboek. Er was toch heel lang een soort minachting, die natuurlijk voortkwam uit de manier waarop in de maatschappij tegen kinderen zelf werd aangekeken. Er is een grotere waardering gekomen voor de literaire kanten van het kinderboek. Daardoor is er ook een strengere selectie gekomen, niet iedereen zal meer zoals vroeger kunnen zeggen ‘Och een kinderboekje dat doe je wel even’ en ik denk dat dat een goede ontwikkeling is. Dat geeft wel weer allerlei discussies met mensen die zeggen ‘ja maar kinderen, die hoeven dat literaire gedoe niet zo, die lezen liever andere boeken’, maar voor mij is dat hetzelfde als in de wereld van de volwassenen. Ik denk dat er heel wat meer volwassenen een boekje in de supermarkt kopen dan dat ze Gerrit Krol aanschaffen, maar dat doet niets af aan de literaire waarde van Gerrit Krol. Er zijn ook nog hele delen van de literaire wereld die oude cliché-ideeën hebben over kinderboeken, hetgeen vaak voortkomt uit gebrek aan kennis | |
[pagina 141]
| |
van wat er geschreven wordt. Die stellen ‘Ja, ik heb geen kinderen, dus ik lees geen kinderboeken’. Of weer anderen die roepen dat het allemaal niet meer te overzien is als elk genre erbij komt. Maar misschien zou je bij de literatuur voor volwassenen ook eens moeten kijken of de romankunst niet te veel aandacht krijgt ten opzichte van andere genres. En dan zou kinderliteratuur net zo goed eens wat extra aandacht kunnen krijgen, want we zitten nog tamelijk bescheiden in een hoekje hoor, uiteindelijk. anne vegter: Kinderboeken worden gedoogd, er wordt altijd vriendelijk naar gekeken vanuit die andere literaire wereld. Het mag allemaal, als het maar een beetje binnen de perken blijft. Er is wel een ontwikkeling gaande wat betreft hoe er naar kinderboeken gekeken wordt. Waarschijnlijk omdat er niet meer sec wordt gekozen voor spannende, avontuurlijke en alleen maar beeldende kinderboeken. Er is een grotere interesse voor, ze nemen een belangrijker plek in, ook omdat er veel kinderboeken geschreven worden die een volwassenenproblematiek aanroeren. Kinderproblematiek is in feite alleen maar volwassenenproblematiek op microniveau, alleen de taal is anders. Toen mijn boek Verse bekken genomineerd werd voor de ako-literatuurprijs toen was er een enorme boosheid. Men was heel erg huiverig voor een zogenaamde kwaliteitsverlaging of voor een versimpeling van het denken binnen de literatuur en wat daar dan voor normen voor worden gehanteerd, dat weet ik niet. Ik geloof dat heel veel mensen echt bang zijn dat ze als kinderachtig worden gezien of bang zijn dat ze niet met het ware grote levenswerk in handen zitten. Dat vind ik wel raar. Kinderboeken krijgen ook altijd nog een apart plekje in de boekhandel en ja, als ik zeg dat ik wel eens een kinderboek geschreven heb, nou dat is altijd leuk, daar hangt meteen zoiets kneuterigs omheen. Ik denk dat in wezen mensen nog steeds een beetje badinerend over kinderliteratuur denken. En zolang het woord ‘kinder-’ ervoor blijft staan zal dat ook altijd zo blijven. |
|