| |
| |
| |
C.L. Dodgson
Brieven aan kinderen
[Aan Hallam Tennyson]
Christ Church, Oxford
23 januari 1862
Beste Hallam,
Bedankt voor je aardige briefje. Ik ben blij dat je het mes leuk vond en ik vind het jammer dat je het pas mag gebruiken ‘als je wat groter bent’. Maar misschien heb je het, omdat je nu wat groter bent, inmiddels in gebruik genomen: als jij je vinger er een keer per week mee zou mogen snijden, een klein beetje maar, hoor, tot ie ging bloeden, plus een goeie diepe snee elke verjaardag, zou dat lijkt mij voldoende zijn en zou het een flinke tijd meegaan. Alleen hoop ik dat als Lionel zijn vingers eens een keertje gesneden wil hebben, jij aardig zult zijn voor je broer en hem net zoveel pijn doen als hij maar wil.
Als je me bij gelegenheid wilt laten weten wat jullie verjaardagen zijn, kan ik hem misschien een cadeau sturen, tenminste als ik iets kan vinden dat hem evenveel pijn doet als jouw mes: misschien een trekpeister, of een bloedzuiger of iets dergelijks.
Doe hem de helft van mijn groeten, en neem zelf de rest.
Je toegenegen vriend,
Charles L. Dodgson
| |
| |
| |
[Aan Annie Rogers]
[1867]
Lieve Annie,
Dit is echt verschrikkelijk. Je hebt geen idee van het verdriet dat ik al schrijvend heb. Ik moet wel een paraplu gebruiken om te voorkomen dat de tranen op het papier rollen. Kwam jij gisteren om gefotografeerd te worden? en was je erg boos? waarom was ik er niet? Nou, dat kwam zo - ik ging een eindje wandelen met Bibkins, mijn goede vriend Bibkins - we lieten Oxford ver achter ons - vijftig - zeg maar honderd kilometer. Terwijl we een veld vol schapen overstaken, kwam er een gedachte bij me op, en ik zei ernstig: ‘Dobkins, hoe laat leven we?’ ‘Drie uur,’ zei Fipkins, verbaasd over mijn toon. Tranen stroomden over mijn wangen. ‘Het is het uur,’ zei ik. ‘Zeg mij, zeg mij, Hopkins, welke dag is het?’ ‘Nou, maandag, toch zeker,’ zei Lupkins. ‘Dan is het de dag!’ Ik kreunde. Ik huilde. Ik schreeuwde. De schapen dromden om me heen, en wreven hun liefhebbende neuzen tegen de mijne. ‘Mopkins!’ zei ik, ‘jij bent mijn oudste vriend. Bedrieg me niet, Nupkins! Welk jaar is dit?’ ‘Nou, ik geloof dat het 1867 is,’ zei Pipkins. ‘Dan is het 't jaar!’ schreeuwde ik, zo hard dat Tapkins flauwviel. Het was afgelopen: ik werd thuisgebracht, op een kar, begeleid door de trouwe Wopkins, in brokken.
Wanneer ik een beetje van de schok ben hersteld, en een paar maanden aan de kust heb doorgebracht, kom ik langs om een nieuwe dag af te spreken voor het fotograferen. Ik ben te zwak om dit zelf te schrijven, dus doet Zupkins het voor mij.
Je deerniswekkende vriend,
Lewis Carroll
| |
| |
| |
[Aan Mary Crofts]
Wellington Square 2, Hastings
12 april 1873
Lieve Mary,
Breng alsjeblieft mijn dank over aan wie het wezen mag die me mijn laarzen gestuurd heeft - en de pen, waar ik om vergat te vragen in mijn telegram. Nu zal ik je uitleggen hoe het kwam dat ik de laarzen achterliet. Ethel, moet je weten, kwam me helpen inpakken. Dat is een heel nuttig wezentje (hoewel ze, nu we het er toch over hebben, het allernuttigst is als ze niets doet - want als ze iets doet, komt er gewoonlijk ellende van) en ik was erg blij met haar hulp, hoewel die me mijn tijd, mijn humeur, en mijn laarzen kostte. In de eerste plaats was het verwarrend om iemand anders in de kamer te hebben; ik zei bij voorbeeld: ‘O jee! ik moet me scheren voor ik vertrek: mijn baard hangt bijna op mijn voeten!’ en ik maakte een litertje scheerschuim klaar, en haalde twee of drie messen te voorschijn - maar ja, hoe gaat dat, we renden allebei zo hard door de kamer om de boel in te pakken dat ik me niet meer kon herinneren wie wie was - dus in plaats van mezelf schoor ik per ongeluk haar. Je hebt vast en zeker opgemerkt hoe schitterend glad haar kin was toen ze beneden kwam voor het avondeten? Maar dat is nog lang het ergste niet. Het ergste komt nu, en verklaart hoe de laarzen achtergebleven zijn. Ik zei: ‘Ethel, nu hebben we echt geen moment meer te verliezen! De boel moet ingepakt worden! Denk erom, alle grote dingen moeten in de koffer, en alle kleine dingen in de tas. Toe, aan het werk!’ Toen begonnen we als gekken rond te rennen door de kamer. Het eerste wat Ethel deed was het bed in de koffer stoppen. Dat was een begrijpelijke vergissing, maar ik zei tegen haar dat het er weer uit gehaald moest worden, want dat er hier in huis genoeg bedden waren - en bovendien was het niet van mij. Toen, op de een of andere manier, terwijl we nog rondrenden, pakte ik haar, met nog wat kleine spullen, op en stopte haar in de tas, en
net op hetzelfde moment pakte zij mij (want ze zag dat ik een groot ding was en had zo gauw niet in de gaten dat ik leefde) en propte mij in de koffer. 't Was knap ongemakkelijk, want we waren een hele tijd bezig er weer uit te komen, en zodoende ben ik de laarzen compleet vergeten. Nu begrijp je hoe het kwam.
Liefs aan de anderen.
Je toegenegen vriend,
C.L. Dodgson
| |
| |
| |
[Aan Mary Forshall]
Christ Church, Oxford
6 maart 1879
Lieve May,
Doe jij wel eens spelletjes? Of is jouw idee van het leven: ‘ontbijt, leren, middageten, leren, thee, leren, bed, leren, ontbijt, leren,’ en zo voort? Dat is een heel keurig levensprogramma, en bijna net zo interessant als het bestaan van een naaimachine, of een koffiemolen. (Tussen haakjes, dat is een erg interessante vraag - beantwoord hem alsjeblieft: wat zou jij het liefste zijn, van die twee dingen?) Om op het onderwerp terug te komen: als je wel eens spelletjes doet, wil je dan eens kijken of je mijn nieuwe spel, Lanrick, leuk vindt? Ik ben al zowat 2 maanden bezig geweest met het bedenken, en de regels zijn bijna net zo vaak veranderd als jij van gedachten verandert tijdens het avondeten, wanneer je zegt: ‘Ik neem eerst vlees en dan pudding - nee, ik neem eerst pudding en dan vlees - nee, ik neem allebei tegelijk - nee, ik neem geen van beide.’ Om op het onderwerp terug te komen, als jij de spelregels weet te verbeteren, zeg het me alsjeblieft.
Weet jij hoe kinderen verbeterd kunnen worden? Eerst ziek maken - dan de dokter halen - die maakt ze beter. Meneer Sampsons hartelijke groeten doe ik je niet: ik heb 't hem eigenlijk niet gevraagd: misschien wil hij liever niet, en het zou buitengewoon onhebbelijk van hem zijn als ik hem vroeg om jou de hartelijke groeten te mogen doen, en hij had alleen maar hatelijke bij de hand. Vind je niet dat 't maar het beste is niks tegen hem te zeggen? Om op het onderwerp terug te komen, weet je waar de naam ‘Lanrick’ vandaan komt?
Je liefhebbende vriend,
C.L. Dodgson
| |
| |
| |
[Aan Marion Richards]
Christ Church, Oxford
26 oktober 1881
Lief klein Meisje,
(Nee, maar! Ik geloof dat ik nog nooit in mijn hele leven een brief zo begonnen ben.
Marion: ‘- en doet u dat ook maar liever nooit meer: het is veel leuker als daar “Marion” staat dan “Meisje”.’
Ik: ‘Ik vind van niet: het rijmt op “reisje” en op “sijsje”, en het andere alleen maar op “bataljon”!’
Maar natuurlijk zal ik dat gauw moeten veranderen: zie je, onze vriendschap begon zo vreselijk vlug - erg gevaarlijk, 't ging zo plotseling - bijna net een treinongeluk - dat ie vast even plotseling weer afgelopen zal zijn. Volgend jaar zullen we wel op voet van
handenschudden staan met elkaar, en het jaar daarop wordt dat buigen, als we elkaar toevallig aan de overkant van de straat zien.)
Denk alsjeblieft niet dat ik je al aan het vergeten ben, omdat ik zo lui ben met schrijven: maar och! ik heb het zo vreselijk druk! Namelijk met college geven, en antwoorden nakijken, en collegedictaten schrijven, en brieven, soms raak ik zo in de war dat ik amper mezelf en het inktstel uit elkaar ken. Je moet medelijden met me hebben, mijn lieve kind! De verwarring in mijn geest is nog tot daar aan toe - maar als het er op uit draait dat ik boterhammen, en marmelade, in het inktstel stop; en vervolgens pennen in mezelf doop, en mezelf met inkt vul, is 't gruwelijk hoor! Toch heb ik, bij alle drukte, een aantal regels van Lanrick laten drukken, en stuur je er 4. Een is voor jou, en de andere 3 kun je aan 4 vrienden geven. Een van mijn leerlingen is dit semester een echte neger, met een gezicht zo zwart als kool, en kroezige wol als haar. Ik moet een etiket aan de kolenkit hangen, en een aan hem, met erop: ‘dit is de kolenkit’ en ‘dit is hem’, om ze uit elkaar te kunnen houden.
| |
| |
Veel dank aan je moeder voor brief en prospectus, ik schrijf haar nog wel, een dezer jaren.
Als steeds je liefhebbende vriend,
C.L. Dodgson
***
[Noot van de vertaler: ten behoeve van Carrolls antiracistische vrienden is het wellicht nuttig erop te wijzen dat Dodgson het in zijn dagboek heeft over Jacob Vivour Pratt, een zwarte uit Sierra Leone, geboren 1857, ‘a bright and pleasant pupil’, die zijn B.A. aan Christ Church in 1887 haalde. Ik ontleen deze wetenschap aan een noot van de bezorgers van Carrolls brieven.]
| |
| |
| |
[Aan Frances Hardman]
Christ Church, Oxford
19 december 1881
Lieve Frances,
Nu bittere (ach, hoe bittere!) ervaring geleerd heeft dat een antwoord van jou altijd beschouwd dient te worden als een nieuwe vraag, die een antwoord behoeft, dat door jou wederom op dezelfde wijze beschouwd wordt, zodat elke rampzalige sterveling - die ooit zo onnadenkend is geweest om zich in een correspondentie met jou te begeven, hoe diep hij ook verwikkeld mag zijn in belangrijke zakelijke transacties, hoe overstelpt ook door zwaarwegender verplichtingen aan andere correspondenten, hoe in beslag genomen ook door kwellende of allesoverheersende gedachten, en hoe beducht ook, gezien al deze redenen, om zo elegant als de omstandigheden toelaten weer beweging te brengen in een uitwisseling van brieven welker voortzetting bezwaarlijk en zelfs pijnlijk kan zijn geworden voor hem - zich genoopt ziet nolens volens een aanmerkelijk deel van iedere dag door te brengen met het ten behoeve van jou op schrift stellen van een van die bevraagbare antwoorden, of beantwoordbare vragen, hoe het maar heten moet, verklaar ik alleen maar kwijt te willen dat jouw oplossing van de 3 Bruggen goed is; en dat het me verdriet te bedenken dat alle genegenheid voor mij, in de boezems van 3 jonge personen die ik eens vrienden noemde, verdampt is! (Water kookt bij 212 °F; bij hogere temperaturen wordt het stoom!)
jouw zeer toegenegen,
C.L.D.
| |
| |
| |
[Aan Edith Blakemore]
Lushington Road, Eastbourne
15 augustus 1883
Lieve Edith,
Hij was de kamer binnengekomen, en kon er niet meer uit, omdat de domoor niet naar het open raam wou waardoor hij binnen was gekomen, maar per se een ander raam wou proberen, dat nu net dicht was. Verdraaid, eigenlijk heb ik je nog steeds niet verteld wie het was! Nou, het was een heel jonge mus: en er waren er nog een heleboel, oudere, in de boom buiten, die bezorgd op hem wachtten, en zich afvroegen waar hij toch heen was. Goed, toen ik mijn hand uitstak om te zien of ik hem kon vangen, probeerde hij niet te ontsnappen, maar dook alleen in elkaar en liet zich oppakken. Ongetwijfeld zei hij bij zichzelf: ‘Daar heb je nou een groot, verstandig wezen, dat alles snapt van deze vreselijke ramen, en weet hoe je erdoor moet vliegen. Door hem moest ik me maar eens laten helpen.’ Terwijl ik hem naar het andere raam droeg, keek ik eventjes in mijn hand om te zien hoe hij het maakte; maar hij was schuw, en probeerde zijn gezicht te verbergen. Hoogst waarschijnlijk was hij nog niet vaak uit geweest. Toen ik bij het open raam was, deed ik mijn hand open, maar eerst ging hij gewoon niet weg; hij klampte zich vast aan mijn duim, en leek te zeggen: ‘Wat, je wil toch niet zeggen dat ik echt weg mag? Zomaar overal heen?’ En toen opeens drong het tot hem door dat hij vrij was, en hij vloog als een pijl naar de boom, linea recta. Maar het vreemdste onderdeel was het gesprek van de vogels vervolgens. Ze dromden allemaal om hem heen, en begonnen allemaal tegelijk te praten. Ik veronderstel dat ze hem zijn avonturen lieten vertellen, maar ik kon zijn kleine piepstem niet horen in al die herrie. Ieder van hen stelde hem aan één stuk door vragen, en ik denk niet dat ze ook maar een woord van zijn avonturen opvingen: hoe konden ze? Toen het afgelopen was, legden ze allemaal uit wat zij gedaan zouden hebben als het hun overkomen was: maar dat deden
ze allemaal tegelijk, dus geloof ik niet dat dit veel zin had. En daarna (ik maakte dit alles op uit de stemmen) gaven ze de jonge mus goede raad. Ik denk dat het de oude vogels waren die dit deden, ze hadden zulke diepe stemmen; maar ze brachten er niets van terecht, ook nu weer, doordat ze allemaal tegelijk praatten. Dat was het laatste wat ik hoorde: het jong praatte niet meer; dat zal wel naar bed zijn gegaan terwijl zij met zijn allen bezig waren het goede raad te geven.
| |
| |
Eens even zien. Was dit 't waarover ik je wilde schrijven? Nee, dit was 't niet: dus onlees dit alles alsjeblieft. Waar ik het echt over wil hebben, is verjaarscadeaus - de cadeaus die jij mij zo graag geeft. Omdat ik snap dat je toch niet tegen te houden bent, zal ik je een paar dingen noemen waar ik echt wat aan zou hebben, de volgende keer dat je me iets wil geven. Nou, in de eerste plaats: van alles wat voor mij gemaakt is door een kind hou ik veel en veel meer dan van gekochte cadeaus. Veel zelfgemaakts heb ik niet gehad, maar als ik iets krijg vind ik het heel leuk. Kleine tassen van ongebleekte katoen bij voorbeeld, die komen altijd van pas: 4 vierkante inch, of 6 vierkante inch, is een heel goed formaat: met een dubbel touwtje, om aan twee kanten te trekken - dan blijven ze goed dicht. Of, als je meer van breien houdt, een pannelap is uiterst welkom. Ik heb er twee, maar ze zijn bijna versleten. Ik vrees dat dit alles erg hebberig klinkt: maar ik zeg het je alleen omdat ik weet hoe verschrikkelijk dol je bent op het sturen van cadeaus! Zo, nu heb ik je genoeg dingen genoemd voor wel 3 of 4 verjaardagen. Maar als je echt een keer wat voor me maakt, denk er dan alsjeblieft om dat je er in een hoekje ‘E.B.’ op zet, zodat ik altijd kan zien van wie het kwam.
Kon ik je af en toe maar eens op het strand zien! Bijna alle kinderen die ik hier kende zijn weg, en ik heb maar zo weinig vrienden; en het is niet eenvoudig om nieuwe vrienden te maken; bovendien blijken ze soms vreselijk te zijn, in plaats van aardig. Dat gebeurt wel eens, met kinderen.
Ik hoop dat het nu goed gaat met je vader. Doe hem, en je moeder, en zus, mijn hartelijke groeten.
Ik hoop dat ik je bedankt heb voor de lieve kleine Kerstkaart, zelfgetekend, en het enveloppenmapje, en de brief die je me in januari schreef. Ik ben bang dat het alleen maar in een pakje zat: dus nu dank ik je, heel hartelijk, zelf.
Excuseer dit korte briefje: maar zie je, als je maar twee minuten hebt om in te schrijven, envelop incluis, dan moet je het nogal kort houden; vind jij ook niet?
Je liefhebbende vriend,
C.L. Dodgson
| |
| |
| |
[Aan Rosamond Langbridge]
Christ Church, Oxford
14 juli 1897
Lieve Rosamond,
Wil je alsjeblieft tegen Gladys, die mijn hartelijke groeten krijgt, zeggen dat haar brief, hoewel erg plezierig door zijn vriendelijke - om niet te zeggen liefhebbende - toon tekortschiet in zakelijk opzicht. En als zij, verontwaardigd, vraagt: ‘Wat heb ik dan voor onzakelijks gedaan?’ kun je zeggen: ‘Vragen onbeantwoord laten.’ Mijn vraag aangaande de boeken was, in volle omvang: ‘(1) Zouden de 3 meisjes het leuk vinden de 6 boeken te krijgen, zodat elk een verschillend paar heeft? (2) Welk meisje moet welke boeken krijgen?’ Zij heeft alleen no. (1) beantwoord. Nu zijn er (al denkt zij misschien van niet) maar liefst zes verschillende manieren waarop drie stellen boeken verdeeld kunnen worden over drie meisjes. Gaat zij ervan uit dat ik zomaar kan raden welk van deze 6 arrangementen de voorkeur zou hebben van de 3 meisjes? Dat zou onbeperkte intellectuele vermogens vereisen - terwijl de mijne (al denkt zij misschien van niet) strikt beperkt zijn. Trouwens, heeft zij Blackstone's verhandeling ‘Over de gerechtvaardigde eisen van jongere zusters’ wel eens gelezen? Op blz. 17, regel 5, zal ze deze woorden aantreffen. ‘Wanneer de oudste van drie zusters een brief heeft ontvangen, kan daarop een eis worden ingesteld, door de tweede zuster, tot het verkrijgen van een vergelijkbare aandacht; zo ook, mettertijd, door de derde; verwacht nu de oudste een tweede brief, voordat aan deze gerechtvaardigde eisen voldaan is, dan duidt zulks op een inhalige en buitensporige inborst, welke haar zeer wel kan komen te staan op drie maanden.’ Hij zegt niet wat. Coke vat het op als ‘drie maanden gevangenis’; maar Lyttleton (tot wiens mening ik overhel) denkt dat het slechts betekent: ‘volgende zitting drie
maanden verdaagd’.
Wil je alsjeblieft vraag no. (2) beantwoorden? Met hartelijke groeten,
Je toegenegen,
C.L. Dodgson
| |
| |
| |
[Aan Charlotte Rix]
The Chestnuts, Guildford
29 december 1887
Lieve Lottie,
Het is altijd wenselijk, en soms mogelijk, om de krankzinnige jaloezie te verzachten waarmee een jongere zuster (die in vodden bij de as moet blijven zitten) het vertrek beziet van haar oudere zuster, een en al kant en lovertjes, naar een stralend verlichte zaal - door haar op het kritieke moment te begiftigen met een geschikt geschenk, dat altijd een van twee vormen dient aan te nemen: chocoladepastilles, of een boek met platen in kleur. Dit boek is van de hand van een dame, een goede vriendin van me, Mevrouw Shute; vroeger heeft ze op de Slade School of Art gewerkt, en naar mijn mening kan ze erg goed mensen tekenen. Uit haar tekeningen van poppen kun je dat nauwelijks opmaken; maar ik vind het wel knap van haar dat zij zoveel verschillende uitdrukkingen op hun gezichten heeft weten te krijgen.
Onze kennismaking duurde ongeveer 2 uur, nietwaar? Wat vreemd dat we toch vrienden zijn! Ik denk erover een ode te schrijven die begint met: ‘Twee-urige vriendin, door mij aanbeden Slechts tien dozijn minuten, ach, sindsdien vergleden Uur en dag op hun gebruikelijke wijs,’ enz., enz., alleen weet ik niet hoe ik er pathos in moet krijgen. Ik moet geloof ik niet vervolgen met: ‘En nu - ocharm, uw haar is grijs!’
Als steeds je toegenegen,
C.L. Dodgson
|
|