| |
| |
| |
Chris Honingh
Utopia
Indigo
Wij troffen het, er stond weinig wind.
Bomen bogen uit gewoonte, maar wij
zagen enkel toppen, het pad hing als
een lint in hoog gebladerte. De geur
van naaldhout mengde zich met eigen
adem tot een tonicum, de teugen deden
ons plezier. Wij waren zeven in getal,
de meesten leken welgemeende amateurs,
er was ook een vrouw, eigenlijk een kind,
en haar wangen gloeiden met het stijgen
naar de top, de andere expeditieleden
maakten tempo, ik sloot met haar de rij.
Misschien beeldde ik het me in, de kleur
van het gevlochten haar, de fijn gesneden
mond, het bij iedere stap lichte nijgen
van het hoofd, er kwam een dimensie bij
de reeds bestaande. Was het maar toeval
of had haar schittering mij vastgepind?
| |
| |
| |
Aanvang
Hij zou het overzichtelijk houden,
het stenen raam door steen beheerst
omspande slechts een klein fragment.
In zijn geest vormde zich een weidser
panorama van graniet en erts, waarin
verborgen lijnen en structuren hun
informatie achterhielden. Oorzakelijk
verband drong zich aan hem op in
nog nooit vertoonde mate, er moest
een oorzaak zijn op grond waarvan een
veelal ongeordend en dus eigentijdser
beeld was voort te brengen in woest
terrein, dit hoogland op een ongekend
stramien. Dat zijn visie onlosmakelijk
verbonden bleek met aan overpeinzing
vreemd gedrag openbaarde zich het eerst
die dag waarop hij dun geslagen touwen
om zich bond op zoek naar het begin.
| |
| |
| |
High tea
Daarboven ratelden de stenen, gedwongen
zochten zij een ongebaande weg naar obscure
diepte. Een bergkam van gescheurd papier lag
achter het terras te glanzen, er was nog vee
dat graasde op die hoogte. Dan zag een dier
ons aan met gouden ogen van verbazing, rugzak
en met blik beslagen stokken, outillage van
fervente alpinisten. We keken naar de muren
voor ons in de zon, op geringe afstand stak
een keten donker af tegen een massieve wand,
we wisten dat er overigens maar één manier
bestond om van hier naar daar te raken. Thee
en krakelingen bleven achter, koeien sprongen
bellend weg en even later zagen wij de vlag
tot vaantje reduceren, na ruim drie kwartier
bereikten wij een besneeuwde col, meegebrachte
ladders kwamen nu van pas. Boven een ijszee
namen wij de eerste treden, op het breukvlak
van een schots sloegen wij de pennen, tuurden
naar een glinstering dichtbij de gletsjerrand:
mijn houweel gevangen in een krans van vonken.
| |
| |
| |
Firn
In jou herkende ik de laconieke houding
van genoegzaamheid, de zachte huid van
ochtendsneeuw en de onvervreemdbare
allure die je ongenaakbaar maakte voor
het oog althans. Je figuur bewoog zich
tegen witte achtergrond, daglichtschim
van ijskristallen wierp een levendige
tegenvorm en later zag ik dat de lange
schaduw je vertekende en als het ware
sjabloneerde. Je was er in aanwezig
op een uitgestelde wijze, de werking
van het schijnsel verdoezelde je klim,
je slipte op een ijzer. Wat ging er door
je heen? Houvast ontbrak, onvoordelig
hing je aan het touw, het strakke koord
benam je adem kort. Toen je tot bedaren
kwam gaf je toe dat wat ons onderling
verbond je ook benauwde. Een mistbank
hinderde mijn vergezicht ad interim.
| |
| |
| |
Puinkegels
Het witte gras dat over rotsen lag, een tuin
waarin het pad allang gesleten was, azend
op vernieuwing. Door mijn sneeuwbril sloeg
ik haar weer gade, de dooi die tijdelijk leek
ingetreden ontspande, zij had haar evenwicht
hervonden. De gevoerde pelerine verzachtte
vormen en contrasten, bekken schuurde met
lichtvaardige flexibiliteit langs ijs, de ploeg
viel van verbazing terug nu zij stevig afweek
van het ritme. Omdat we haar met een schuin
oog achtervolgden (per slot waren wij verplicht
haar te beschermen tegen koude die ons razend
maakte), bleek dat zij er haar zinnen op gezet
had de firnlijn als eerste te bereiken. Lachte
zij ons uit? Het was onmogelijk de oversteek
te wagen zonder hulp, dus zij wachtte dicht
bij een kegelwand. We waren niet bij machte
een koord te spannen, we konden nauwgezet
een ladder leggen over deze slenk, genoeg
ter overbrugging van het besneeuwde puin
dat blauwer was dan blauw, bijna verglazend.
| |
| |
| |
Weersomslag
Het was hier helder en zelfs warm. Dat puinpad
lag als een gebroken arm over de rotsen heen,
we schrokken er niet van. Het getemperde elan
verkeerde in zijn tegendeel, de ijle lucht leek
daar zeker debet aan. Omdat alles volgens plan
verliep kwam de kleur al snel weer op het bleke
gezicht terug, de onvoorziene misstap scheen
ze haast vergeten. Tenminste, die indruk had
ik toen ze het overjasje uittrok, tegen een steen
aanleunend. Maar hoe moest het worden opgevat
dat ze me met ongemene felheid in de ogen keek?
En als ze haar fruithoed af zou zetten, wat dan?
| |
| |
| |
Bivak
Tot zitplaats had haar de hoed gediend, vruchten
waren lichtelijk geërodeerd, haar warmte had zich
in de sneeuw vertaald waardoor het element weer
naar zijn ware vorm was teruggekeerd. Ik stond
naast haar in mijn onbeholpenheid en probeerde
met wat zachte woorden de afgrond iets te dichten,
maar er vielen alweer vlokken op de rotsen neer.
Volgens mijn berekening zaten we slechts tachtig
meter van de top verwijderd en als we terstond
vertrokken haalden we het zeker. Dit imponeerde
haar, ze zag me aan en begon zich op te richten.
Het was vanzelf om haar ongeruste hart te luchten
dat ze in zingen uit wou barsten, maar gelukkig
kon ik haar weerhouden; hoe symbolisch verweer
ook was, het sloeg me uit het veld. Onze gezichten
leken even transparant, beducht op de geruchten
van een dwaas. De uitkijkpost bleek een verweerde
hut. De deur was niet op slot. Toen keek ik rond.
| |
| |
| |
Drumlins
De ijsrivier bewoog zich onder ons, een reep
van witter water die niet week als ik mijn
ogen dichtgeknepen hield. Een zwarte band
dreef slepend door een ander kader, wisselde
van kleur en hevigheid tot het verdween in
onzinnige gedachten. Dat mijn waakzaamheid
verslapte door vermoeienissen overmand,
ach dat was de consequentie als je je vergiste
in de weidsheid van dit land. Enigszins misleid
door rare stemmingen zou er zeker een begin
zijn, een aanvang van intensiteit. De streep
was maar een vingerwijzing in de ijswoestijn.
| |
| |
| |
Observatorium
En toch, en toch. Hij moest het overgeven
aan een duister fatum, het kegelvormig licht
liep langzaam om de zilverkleurige cabine.
Terwijl zij onderhand de bergen onder zich
gedreven hadden stond hij even in de smalle
trans, het tochtte tussen kieren. Op routine
bogend tuurde hij de hemel in die evenwichtig
om hem hing. Er was verse sneeuw gevallen,
als leidraad waren sporen onder het gewicht
van ijskristallen ongenadig afgeschreven.
Binnen bij het zwakke schijnsel van waxine
zat de groep bijeen, laconiek bij het bericht
van de onvoorziene overnachting. Ze wreven
in hun handen van de kou en zochten allen
naar een warme plek. De vrouw werd ongedurig.
| |
| |
| |
Utopia
Haar voorhoofd mat nu duizend meter. Witte
haren lagen rijkelijk langs slapen, incidenteel
gleed er een zwarte adelaar over eindmorenen,
langs de halslijn nauwelijks begaanbaar ijs.
Ik draalde omdat wat zo anders had geschenen
nu vanzelfsprekend onbereikbaar was. Ontwrichtte
zij het zorgvuldig opgebouwde ideaal tot grijze
nevelvelden over diepe dalen? Het grote nadeel
van de droom lag voor de hand: haar forceren
kon ik niet. Maar juist op deze tijdelijke reis
verloor ik iets, een essentiële eigenschap veel
eerder: ik zag het aan haar ogen toen ze knikte.
|
|