| |
| |
| |
Robert Bly
Vertaling: J. Bernlef
De kunstenaar op zijn vijftigste
De kraai nestelt hoog in de den.
Vogels hippen met korte kreten
over de besneeuwde takken. Sneeuwplakken vallen.
Muizen rennen met hangende staarten door de verse sneeuw.
Jaar na jaar werkt de kunstenaar,
vroeg en laat, de ouden bestuderend.
Wat wint hij erbij? Tenslotte droomt hij
op een nacht van hertengeweien achtergelaten in de sneeuw.
| |
Middagslaap
I
Ik daalde de bergen der slaap af.
Al slapend had ik oostwaarts over een zonnige weide gestaard,
Op de treeplank van een oude Model A gezeten.
Opgewekt werd ik wakker, want ik had over mijn vrouw gedroomd
En over de eenzaamheid, verborgen in gras en onkruid, die vlak naast
Een man van dertig schuilt en plotseling binnendringt.
II
Toen Joe Sjolie er genoeg van had, verkocht hij zijn boerderij,
Zelfs zijn vrijgezellen-schommelstoel, en keerde niet terug.
Hij liet zijn hond in de lemen hut achter.
De hond weigerde voedsel van vreemden.
| |
| |
III
Toen ik ontwaakte reed ik naar die boerderij;
Eenzaam op een heuvel, door bomen beschut.
Het verwaaide gras rond het huis.
Toen ik op de veranda stond bleek de deur open.
Binnen lagen oude achtergelaten boeken
En instructies voor Noorse immigranten.
| |
Geheimen
Ik loop onder de overbuigende berkebomen,
berken die elkaar daarboven raken in een boog.
Het is de voorspelling van een open deur,
een angst niet langer te vinden in de wind.
Bestaan er verbintenissen die alleen de aarde ziet?
De berken leven waar niemand anders komt,
diep in de onbezorgde bossen...
Deze zandkorrels, door hertenbuiken bekeken.
| |
De schildpad
Hoe glanst niet de schildpad
die uit het water komt, de rots beklimt
alsof haar lichaam door haar pantser schemert!
Alsof snelle schildpadvleugels opwiekten uit de duisternis
een paar hinderpalen namen
Een oude man struikelt met zijn stok.
Later vinden zwervers gaten in de zwarte aarde.
De slak klimt glinsterend langs de natte stam omhoog
als een vliegende engel met slierende zwarte banieren.
Niemand vindt de reusachtige schildpadeieren
die in het binnenland liggen op de bodem van de oude zee.
| |
| |
| |
Johnsons kabinet door mieren gadegeslagen
I
Een open plek diep in een bos: overhangende takken
Vormen een hut. Hier verschijnen de burgers van overdag,
De ministers, de departementshoofden,
Veranderd: de aandeelhouders van grote staalconcerns
Op klompjes; hier gaan de generaals gekleed als dartelende lammeren.
II
Vanavond verbranden zij de rijstvoorraden; morgen
Spreken zij over Thoreau; vanavond sluipen zij rond de bomen;
Morgen plukken zij de twijgjes van hun kleren;
Vanavond gooien zij brandbommen; morgen
Lezen zij de Onafhankelijkheidsverklaring voor; morgen zitten zij in de kerk.
III
Mieren hebben zich rond een oude boom verzameld.
Zij zingen in koor, met ruwe schurende stemmen,
Oude Etruskisische liederen over tirannie!
Dichtbij gezeten padden klappen in hun handjes en
Zingen de vurige liederen mee, hun vijf lange tenen trillend
| |
Verbaasd over een opeenhoping van sneeuw
Ik had alleen in mijn verduisterde huis lopen zingen
over een man die erin toestemt te lijden.
De deur ging open, ik was verbaasd dat de lucht dik was;
het paard had zijn romp naar het noorden gekeerd.
| |
| |
Sneeuw glijdt langs de valleien van zijn rug.
Het witte dak stond kalm tussen de zwarte bomen.
Het is schokkend dat de sneeuw op de hele boerderij viel
terwijl de zanger alleen en op zichzelf in zijn woning bleef.
Net alsof de Afrikaanse reiger, gesneden uit een buffelhoorn,
plotseling zijn bek open zou doen en zou roepen,
of een klok onder glas die op zou stijgen en slaan.
De hoef van het paard schraapt een zeeschelp tevoorschijn
en de boer vindt een Indiaanse steen met een gat dwars er doorheen.
| |
Loomheid en stilte
I
Op een zaterdagmiddag tijdens het voetbalseizoen
Lig ik in een bed vlak bij het meer
En droom van mollen met gouden vleugels.
Terwijl de diepte van het water trilt op het plafond
Als de staart van een in woede ontstoken vogel,
Kijk ik tevreden naar het stof zwevend boven het bed.
Ik denk aan schepen die eenzame havens verlieten,
Dolfijnen spelend ver buitengaats,
Vissen met oudemannengezichten lopen uit een sneeuwstorm binnen.
II
Een droom over mollen met gouden vleugels
Is zo gek nog niet; het is als de voorstelling van
Stenen watervallen diep in bergen verborgen
Of van een vleugel alleen en onderaards vliegend.
Ik weet dat ver op het Minnesota meer
Vissen snuffelen aan koude bronkoppen
Waarvan het water golfjes legt in het slapende zand
Als een geest in een lichaam bewegend.
| |
| |
Het is zaterdagmiddag. De menigte is bijeen,
Verwarmd door de zon en de heldere lucht.
Ik dacht vanmorgen aan deze vreemde mol
Na de hele nacht bij het meer geslapen te hebben.
| |
Televisiekijken
Geluiden te hoog voor onze oren,
Lichaamscellen antwoorden met gekef;
Al gauw vullen de binnenstraten zich met eenparig geblaf.
We zien de landingsboot aankomen,
De zwarte auto die slippend tot stilstand komt,
De puriteinse moordenaar die zijn geweren leegschijt.
Wilde honden rukken neuzen en ogen uit
Het lichaam rukt zijn eigen armen uit en gooit ze in de lucht.
De detective trekt vijfentwintig miljoen mensen zijn revolver binnen,
Zij slapen rusteloos als tijdens een luchtaanval in Londen;
Hun ruggen krommen zich in de gebogen duisternis.
De vezels van de ziel vallen langzaam uiteen:
De geest breekt, een wolkje stof stijgt op,
Als een huis in Nebraska dat plotseling ontploft.
|
|