Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1991 (nrs. 53-56)(1991)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 157] [p. 157] James Merrill Vertaling: Jan Eijkelboom Het land van een duizendjarige vrede voor Hans Lodeizen (1924-1950) Hier komen ze allemaal om te sterven, Vloeiend, als in een vierde taal. Maar voor een jongeman nog niet van hun ras Was het een waanzin dat je moest liggen Blind aan één oog en gevoed met Het bloed van een geboend gezicht; Het was een waanzin neer te zien Op de speelgoedstad waar De glinsterende neutraliteit Van klok en chocola en meer en wolk Elke morgen maakte tot iets Minders dan je kon hebben; Het doet mij hardop huilen Om de oude meesters van de ziekte Die hoog boven je aan een haar het zwaard Laten bungelen dat, nooit vallend, doodt En je nog weg wilden lokken van dat sterrenland Onder de wereld, dat niemand ziet Zonder een dood, de glans en 't scherp gewicht ervan flitsend in zijn eigen hand. [pagina 158] [p. 158] Stemmen uit de andere wereld Het theekopje bewoog toen wij het beroerden, Cirkelde toen kalmpjes rond Van A tot Z. De eerste stem die wij hoorden (Als het stemmen zijn: deze spellers zijn stom) Was die van een ingenieur Van Keulse komaf. Op zijn tweeëntwintigste dood Aan de cholera in Cairo, hij had geen geluk gekend. Wel had hij Goethe eens ontmoet. Goethe had hem gezegd: volhard. Onze blinde hond jankte. Daarmee kwam er een horde Aan stemmen bijeen boven het ouija-bord, Sommige kinderlijk en, zou je zeggen, door slaap Omfloerst; één kleine jongen, Wil geheten, wellicht niet graag in plooikraag Als een page-met-pet op een El Greco, trok Het tapijt weg voor de volgende stem, Koud en gewichtig: alles is verloren. verlaat dit huis. otto von thurn und taxis. gehoorzaam. u hebt geen keus. Geschrokken hielden wij op, maar woelden na Tot de zon de verkreukelde lakens streepte met goud. Elke avond sindsdien wast de maan, Fladderen kleine insecten om een koude toorts Die we aansteken, waarna ze wegritselen naar de veranda. Maar geen echt Teken. Nieuwe stemmen komen, Dicteren adressen, vragen ons te schrijven; Sommigen waarschuwen voor verkwiste levens en allen voor Een doem op manieren die ons zo vrolijk maken Dat we goed slapen de laatste dagen. [pagina 159] [p. 159] Gisteravond rammelde het kopje woest. We zijn inderdaad nonchalant geworden Ten opzichte van de andere wereld. In de somberte Hier, onze ellebogen op de leeggeruimde tafel, Praten wij en roken, blij dat we meer geroerd Raken door het zoemen in de jasmijn, door de dreun Van onze eigen stemmen en het hijgen van arme blinde Rover Dan door het razen van hen daar boven ons, Geobsedeerd of zielig, om een betrokkenheid Die wij nog weten uit te stellen Omdat, bekeken bij het licht Van de koude weerschijn van de opgestane doden, Vergaan maar niet te stillen, Ons leven nog nooit zo vol, zo echt heeft geleken, Noch ook de volle maan zo snel in het verkillen. Vorige Volgende