le weg voert naar een zo subliem mysterie.’ Hij had geen geestelijke nalatenschap maar wordt de pleegvader van Boëthius, de auteur van De troost der wijsbegeerte; vervolgens werden beiden terechtgesteld door de barbaarse keizer Theodoric, in 525 (barbaar en christen veronderstel ik).
Daarna zou het meerdere eeuwen duren voor men de ogen neerslaat en opnieuw naar de grond kijkt; tot eindelijk op zekere dag (volgens Du Cange): ‘Een zekere du Rut een zakje vond waar allerlei kleingeld in zat, met name koperen munten.’
Wat prachtig!
Wat mij betreft, ik vond dezer dagen deze vijg, die een van de elementen van mijn aardse vertroosting zal zijn.
Niet dat in die tussentijd niet meerdere pogingen gedaan zijn (of - in tegengestelde zin - benaderingen beproefd) waarvan de herinneringen of sporen blijven ontroeren.
Zo hebt u wellicht, evenals ik, in het veld, in het dal van een bosrijke streek, een of andere romaanse kerk of kapel kunnen aantreffen, een afgevallen vrucht als het ware.
Zonder veel omslag gebouwd hebben grassen, de Tijd, de vergetelheid, hem van buiten bijna vormeloos gemaakt; maar soms, als de deur open is, licht achterin een fonkelend altaar op.
De minste gedroogde vijg, dat pover buideltje, ongekunsteld en grillig tegelijk, lijkt daar zeker sterk op, met dit verschil echter, dat zij me nog veel gewijder voorkomt; een kleine afgod voor ons gevoel, zo u wilt, iets dergelijks, zij het van een niet te evenaren bescheidenheid, in alle opzichten beter geslaagd, onvergelijkbaar veel ouder en tegelijkertijd minder van actualiteit ontdaan.
Als ik eraan wanhoop, jazeker, er alles over te kunnen zeggen, als mijn geest haar weldra met genoegen aan mijn lichaam teruggeeft, moge het dan niet zijn zonder haar op dat ogenblik op mijn manier kortstondig de eer gebracht te hebben die men haar verschuldigd is, met niet meer of minder belangstelling dan nodig is.
Kijk, dit is een van die weinige vruchten, stel ik vast, waarvan wij zo ongeveer alles kunnen opeten: het omhulsel, het vruchtvlees, de pitjes, die samen bijdragen aan ons verfijnd genot; en misschien is het voor de tanden