Ik kan goed incasseren. Dat weet ik. Na zo'n slag denk je eerst dat het bloed eruit gutst. Maar dat is niet zo. Het voelt warm en gutsend aan maar er is alleen van binnen wat gesprongen. Pas bij de tweede of derde stoot gaat het lopen.
Een gouden ring met een klein diamantje, daar maak je goeie krassen mee.
Buiten dringt de koude lucht zijn neus binnen en meteen ergert het hem dat hij geen sigaretten heeft. Hij rilt weer en hoest. Nu moet hij een omweg maken om een automaat te zoeken. Hij klemt de kist onder zijn arm en loopt een willekeurige richting uit. Zijn slepende voetstappen weerkaatsen tegen de huizen.
Wie, willen ze weten. Wie? Kin op de tafel, zorgen dat je je tong binnen houdt, anders ga je stukjes missen. Wie waar wanneer?
Is altijd hetzelfde verhaal, jongens. Opdrachtgevers, namen. Die kleine heeft een scherpe pinknagel. Snijdt in m'n hals.
Eén klap op m'n oor en ik ben weg.
Hij steekt het plein over, zijn voetstappen klinken rondom. Het is minder koud dan in de straatjes. Hier ligt de wind stil. Zijn gebouw is het wegens brand gesloten warenhuis, opgetrokken uit rood baksteen met zandgele vensterbanken. Kleuren die pijn doen aan je ogen als de zon schijnt. Als de zon schijnt.
Als ze de oorslag maar niet ontdekken. Ik denk aan kruiswoordraadsels, honkbal. Eentje gebruikte een keer een honkbalknuppel. Had bij Harlem Nichols gespeeld. Ze hebben allemaal hun speciale trucjes. Deze hebben de radio aan.
Hee, ik heb nog niet ontbeten.
Eindelijk die sigaret.
Via de zijingang van het bakstenen gebouw bereikt hij de noodtrap naar de op-een-na-bovenste etage. De muren zijn kaal en grijs. Op de muur van de omloop van de tweede etage hangt een uit een tijdschrift gescheurde foto van een man en een vrouw, allebei met een zwarte bril op. Hij blijft bij de foto stilstaan, kijkt naar de twee hoofden. Op de op-een-na-bovenste etage opent hij het raam aan de voorzijde. Zijn horloge wijst