| |
| |
| |
João Cabral de Melo Neto
Gedichten
Vertaling: Ruud Ploegmakers
Dal van de Capibaribe
langs Santa Cruz, Toritama,
decor voor oude kronieken,
Maar in dit landschap is nooit,
in geen eeuw, iets gebeurd
(zelfs geen water werd gebeurd
op de tong van zijn droge rivieren).
Niets viel er voor, al lijkt
en wenden de ronde toppen
(Waarvan zouden ze ruïnes zijn,
waarvan zijn ze wanden geweest?
Van de oven, waarin de god
van de droogte zijn dorst ontstak?)
En nu gebeurt er ook niets:
zeldzaam de zwakke ballade
van de tweesprong op de weg;
nog minder een rare misdaad
| |
| |
met een waas van heldendom
(of euvelmoed van een bandiet)
die het dal weerkaatsen kan,
die wordt gehoord als kermislied.
is de strijd die eeuwig woedt
Het is de strijd tegen de woestijn,
stijd waarin bloed niet vloeit
waarin de winnaar niet doodt,
maar de verliezer opzuigt.
Het is een strijd tegen de aarde
en haar speekselloze mond,
Hij wordt van dag tot dag gestreden,
van man tot man gestreden,
van droogte tot droogte gestreden,
van dood tot dood gestreden.
Uit: Landschappen met figuren (1956)
| |
| |
Voor Joaquim Cardoso, dichter van de Capibaribe
| |
I
(Landschap van de Capibaribe)
Door de stad loopt de rivier
De rivier deed soms denken
aan de makke tong van een hond,
soms aan de sombere buik van een hond,
soms aan de andere rivier
was als een hond zonder veren.
Ze wist niet van de blauwe regen,
het briesje op het water.
Ze wist van haar kreeften
Ze wist wel van de modder
Ze wist vast van haar inktvissen.
van de koortsige vrouw die huist op de oesters.
| |
| |
ontluikt nooit voor de vissen,
voor de onrust van messen
Ze ontluikt nooit in vissen.
zoals alleen de haveloze zwarten.
met blaadjes, hard en gekruld
Haar bevalling, van de rivier,
is vloeiend en ongewerveld
En nooit zag ik haar woelen
draagt de rivier haar armoedige vruchtbaarheid,
zwanger van zwarte aarde.
in mantels van zwarte aarde,
in laarzen van zwarte aarde.
| |
| |
kwam de rivier, schijnbaar, tot stilstand.
van de stilstand van een gek.
van het hospitaal, de gevangenis, het gesticht.
Van het vuile en verstikte leven
(van vuile en verstikte kleding)
waarlangs ze voort kwam gesleept.
van de witgekalkte paleizen,
waaruit de duizend suikers druppelen
van de pernamboekaanse eetzalen,
waarlangs ze voort kwam gesleept.
maar met de rug naar de rivier,
broeden de ‘grote geestelijke families’ van de stad
In de bolronde vrede van hun keukens
| |
| |
Zou het water van die rivier
vrucht van enige boom zijn?
Waardoor streken op haar als het ware,
keer op keer, vliegen neer?
ergens vrolijk ontsprongen?
Is ze lied of bron geweest
haar bronnen een blauwe kleur
| |
| |
| |
II
(Landschap van de Capibaribe)
als zwaard van stugge vloeistof.
van mensen geplant in de modder;
dan een geplunderde hond;
is wanneer een boom stemloos.
zijn wortels in de lucht.
| |
| |
wist van die mannen zonder veren.
de grote pakhuizen op de kades
naar horizonnen vol benzineluchten.
de schrale toegesperde stad,
Maar ze wist het meest van
het hemd dat ze niet hebben;
op het droogste vel papier.
| |
| |
Want juist in het water van de rivier
(zoals een naald niet kwijtraakt).
(zoals een klok niet kapotgaat).
zoals een spiegel niet breekt.
zoals weggegooid water verdampt:
de draad van menszijn breekt.
| |
| |
aan deze kant van de mens;
aan deze kant van de mens,
die tenminste in staat is tot knagen
aan de knoken van zijn plicht;
als de molen zijn arm vermaalt;
zoals het de stenen weekte).
| |
| |
| |
III
(Fabel van de Capibaribe)
vochtige tandvlees van zwaarden.
Aan het eindpunt van de rivier
als een hemd of een laken
(Als de rivier een hond was,
zou de zee een vaandel kunnen zijn,
- of mast - van de rivier.
want gedurig knaagt de zee
| |
| |
zoals een puur knaagdier,
vlijtig, telkens nog een keer,
har pure geraamtes van zand.
de zee en de bek van haar zuren,
de zee en haar lege maag,
die eet en gegeten wordt,
de zee en haar geglazuurde
de zee en haar zo zuivere
bijwijlen open deuren vreest,
de te duidelijk open kerk.
sluit de zee voor de rivier
voor alles wat in de rivier
beeld van hond of bedelaar.
| |
| |
de bloemen van gezwollen aarde
Maar eer ze naar zee gaat,
in vloedbossen van stilstaand water,
in een lagune bijeen, in kwelders,
waar, koud, het leven kookt.
(Als de rivier een hond was,
als de zee een vaandel was,
| |
| |
onverslaanbaar en naamloos
- waarvan de suiker nog gist
tot plotselinge eilanden,
| |
| |
| |
IV
(Betoog van de Capibaribe)
is zich begeven tussen leven.
de stilte, de slaap, het lichaam,
dat zich kleren van wolken
heeft tanden, bitsheid, is stug.
zoals een hond, een mens,
| |
| |
stugger is dan een appel.
dan het bloed van een hond.
Zoals nog veel stugger is
dan de droom van een mens.
dan als een mens hem ziet.
Zoals hij nog veel stugger is
vanwege haar stugge landschap,
zijn bataljons van geheime
| |
| |
vanwege haar stugge fabel;
van haar gelei van aarde;
van haar eilanden, zwart van aarde.
een leven dat zich vertakt
Uit: De hond zonder veren (1950)
| |
| |
| |
Psychologie van de Compositie
I
als wie zijn handen wast.
Enkele schelpen zijn ze geworden,
door de zon van de aandacht
gekristalliseerd; een woord dat ik
losliet, als was het een vogel.
Zo'n schelp (of vogel) misschien
het lijf van het dode gebaar,
Misschien, zoals het lege
| |
| |
roept niets het verglijden
van mijn tijd, de wind op,
want daarin blaast de tijd.
| |
| |
IV
Met zijn paarden wil het gedicht
opblazen; zijn witte draad,
zijn stille en verse specie
een droom passeerde, liet draadjes,
V
Ik woon met sommige woorden,
rollen deze heldere klosjes
(put waarin de bloem van lucht
tegen de suiker van rotting.
| |
| |
VI.
op een schaars moment van genade,
schot op de hazen van glas,
als het uiteinde van de bol
spin; zoals het allerlaatste
van die dunne draad, die knapt
onder de druk, telkens opnieuw, van de kolossale
VII
dat je ook niet kan maken.
de bloemen en de planten,
wanneer in staat van woord.
in onze namen, die dingen
| |
| |
want mineraal is het geschreven
van het geschreven woord.
VIII
als een boomgaard andersom.
de grond druppel op druppel;
als een boomgaard andersom:
Uit: Psychologie van de Compositie (1947)
| |
| |
| |
Aan Paul Valéry
van de eetlust naar minder.
van het beeld op het plein
tussen het vlees van de mensen
van de gedachte van de steen,
van de man op het strand:
| |
| |
| |
De Boom
De kille blik springt door het raam
De boom des levens? De boom
van de maan? Het gewone moederschap
De boom, die ik in een stad heb gezien?
De beste mens? De mens aan gene zijde
Of de boom die ik in de mensen
raad? In hun aderen, hun haren
van het vertrek en de ziel:
Uit: De ingenieur (1945)
|
|