Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1989 (nrs. 45-48)
(1989)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |
Qiongliu
| |
[pagina 141]
| |
Vlinder vlinderhet woud uitgegroeid tot kisten
ligt op het grafveld en weigert naar huis te gaan
de rouwstoet schuift een fris seizoen naar voren
gezichten. ze zijn niet te laat
de mannen. ze hebben nooit kunnen lachen
in de lift een witte baan stof met een hartkwaal
hoeft geen stap te verzetten om op en neer en op en neer te gaan
het teken vraagt tienduizend jaar om aan te komen
wat door je handen wurmt omklemmen
leven doodgaan weer tot leven komen
zwermen insekten zenden een blauw schijnsel uit
bergtoppen gaan van bloedverlies verzakken
dood maalt niet langer om het sterven
de eeuwigheid van dit moment ontvouwt een nooit vertoonde schoonheid
en verwelkomt de gasten
de vrouwen.
ze hebben nooit willen huilen
alleen dat snoer van oren aan de wand
| |
[pagina 142]
| |
Misstapde vlinderverzoekende geest uit zhuang zi'sGa naar voetnoot1. droom waaiert zich toe
de botloze slang verliest zijn gewicht op het dieprode kleed
salomons flesje bergt geen schutspatroon meer
de sleutelmaker vermag de eeuwig zwijgende berg niet te ontsluiten
de beurtelings koude en warme seizoenen paren onder de moerbei
in wat je waarneemt sterft het ijlen van de rode wind
twee handen heffen vol eerbied een dienblad op naar het altaar
boven de ijskoude grafsteen hangt de valbijl opnieuw
het gelaagde vernuft sproeit in het gif van de wijn
dagen van verering hebben papieren geraaskal ten grave gedragen
het hart dat tijd en ruimte doorkruist bloeit overal open
ik schrik op en besef: ik hoor niet thuis in de droom
| |
[pagina 143]
| |
Wat zit achter kunstde regen verandert in vrouwen
alle stenen op de grond in bloei
een vloed van tranen op de blosjes
en ze lachen dat ieder het ziet
echt is: een drift van dwaallichten
die al je lusten bevredigt
de driedimensionale ruimte
niet langer een stilleven
puur blauwe beelden bewegen
hoe ver ze ook zijn
de tragedie, een glimlach geleerd,
legt haar wonden onder de bout
| |
[pagina 144]
| |
Lied onder het afdakwij zijn beiden vreemden
het meisje met de lange haren in het bos
zij hoort thuis bij deze muur
ik ontdek op de muur een figuur in beweging
jij troost me: het is mooie muziek
langzaamaan dreigend komt de muur grauw op ons of
ik leef me in: het gevoel van jou genageld aan de muur
jij leeft je in: het beeld van mij gehangen aan de boom
het meisje met de lange haren glijdt lichtvoetig toe
aan de grond ontspringt een zee van gele bloemen
ik hurk op de stoep jij tilt me op
je kust me voor je leven - dodenkus
een vreemde wind steekt op
schoppenheer komt uit
| |
[pagina 145]
| |
Doodgewoonik weet het, de blauwe hemel keert niet weer
keert hij toch dan blauwe hemel met regen
het dienblad met dromen op tafel
ze staren je indringend aan
je ziel wordt uitgerukt
jij schikt het bestek
snijdt je slagader door spuit bloed in het glas
en zegt: het is chinese rode wijn
mijn oogballen moeten eruit
ik gooi ze in het bloedglas
en zeg: je krijgt waar voor je geld
jij zegt huilend zonder tranen: nu is het licht verloren
ik lach en een voor een vallen mijn tanden
ze hangen in wilde ranken voor de deur
jouw bloed stroomt verder alle kanten op
overspoelt de stad met zoete rijstepap
ik heb geen ogen meer of tanden
al voor opnieuw de regen valt
zijn wij beiden doorweekt om niet meer droog te worden
jij zegt: de blauwe hemel is pas echt het ware vlees!
dan vlieg je het raam uit
je verschrompelde lijf zweeft licht als een dierehuid weg
ik voel het aan mijn botten
einde van dit droevige verhaal
in mijn gezicht drie zwarte gaten - vleermuizen
boren naar binnen boren naar buiten
| |
[pagina 146]
| |
Het ijlen van een gekspeelt mijn leven nog één keer opnieuw
wil ik nog tien keer met je samen zijn
gun mij de tijd voor geduld
dubieuze vertroosting berg ik op met het licht
geen uitleg van uitgeputte gevoelens
in stromende regen zal een paar vrolijke laarzen
door de plassen stampen
drijvend op je arm stel ik het zonder angst
gaan verliggen ver van donder bliksem wind en wolken
elkaar bedekkend werpen wij geen schaduw
o! in de spiegel ben ik een vreemde
maar jij bent mij
ik wil mezelf aan stukken rijten
eens werk ik mee aan mijn pompeuze uitvaart
en zal ik om je snikken
| |
[pagina 147]
| |
Noordpoolals de zangeres voorbij loopt
is de horizon verstild
straathoeken onder wolken sneeuw
een dek op bloederige schedels
dek op het water
de echte wereld kent geen taal
de wegen uitgeweken
het vuur aan het bevriezen
de blik net van ons weggerukt
ach. doet het ertoe
het opgewaaide haar spreidt uit
zweeft al en deint weg
| |
[pagina 148]
| |
Knoophij trekt zijn huid helemaal uit
maakt mij een jas naar sjiekste snit
vanaf nu is het skelet mijn gezel
dit is een kamer zonder schaduw
er brandt dag en nacht een peer van 5000 watt
die zoekt naar iets om te belichten
de vier muren wijken ver van mij heen
alleen zijn glimlach van verscheiden
doet mij in het duister tasten
| |
[pagina 149]
| |
Koude geesthet werpen van de laatste blik
het maken van een reis
zoete sluimer net in droom nog niet voorbij
voor de tweede keer al vast in slaap
mijn slaapgeest
versiert in de urn mijn gezicht
de reusachtige schoorsteen
is erover in de wolken
! de beurs getrokken en het gekochte doodskleed
is op slag ontkleurd
verstijfde lijken
klimmen allen uit hun bed van ijzer
en lachen het leven uit
eindelijk dragen de kransen vrucht
| |
[pagina 150]
| |
Zonsondergangstil zitten wachten
in de waan dat iets plechtigs heiligs gaat ontstaan
dan zitten op de gloeiendhete rotsen
de prachtigste figuur
vel oranje als een porseleinen waskom glad en glanzend
in de handpalm is de liefdeslijn vol ongeluk gebroken
het oog vol leedvermaak staat niet ver af van de dalende zon
de mens in doorsnee kan maar moeilijk meegaan in die wenk
een bal van rode stoom verdwijnt in de kloof
in de ziekenkamer ademt zelfs de lucht paniek
voor het eerst het gasthuis in
hier voortaan vaak de trappen komen slijten
de taal van zon en slang om de oren gewikkeld
het lichaam staat in een boog
een kop sterke koffie gaan drinken
nee. brandewijn
| |
[pagina 151]
| |
Reliëf in rode jade1
ik zie al geen kans meer
om met mijn ogen elke nacht te ontsteken
om met mijn lippen open bos na bos bloemen uit te brengen
de droom, worstelend
om op te staan, sluit aan bij mijn enige zorg
de reddingsboei omklemt de handen
het water, rustig stroomt het terug in het hart
de boom, langzaam laat hij een hoofd vol witte haren staan
de mus die buiten mij staat
duwt de deur open op zoek
naar mijn eeuwige verblijfplaats
maar verzeilt in het rijk van de dood
tussen mij en mijn herkomst
ligt het vol mensen in een diepe slaap
de schreeuw ziet al geen kans meer
om nog eens vleugel te worden
ik zit in het topje van de mast
in het gezicht van de azuren zee als van een lijk
spiernaakt laat ik herinnering gebeuren
zoals gewoonlijk
wars van bedoeling
2
het kleine witte huis
daalt zonder haast uit de hemel
en sluit mij in
| |
[pagina 152]
| |
rondom mij verdringen zich krokodillen in de rouw
door het raam kruipt een dode tak naar binnen
vervangt de oude slang die elk jaar zijn huid afwerpt
de ziel heeft nooit
iets
gehad om aan te trekken
familieleden
treden uit het portret van de dode
en verven mijn lichaam met bloed
mijn handen beginnen daarop als gekken te groeien
en winden zich om het balkon
aan al mijn vingers hangen gewichtloze hoofden
zoveel jaren dansen later
zitten de bomen vol met drieogige dieren
een menigte vaders roept de kinderen
uit hun monden spuiten de tanden
3
aan de huisdeur zit een bericht
van vermissing geplakt
de vier muren zijn vol van mijn stem
die bouwt aan een verstild sereen
kasteel
de rover omklemt een verdorde zon
steekt een grimmig ijskoud hoofd in de hoogte
zonder naam, zonder gezicht
dit is een waanzinnig ogenblik
de vroedvrouw loopt regelrecht naar het paleis
de stadsgracht strekt eenzaam de dijen
ziet met eigen ogen de hof van de miskraam
| |
[pagina 153]
| |
kolossaal de lichaamshouding het lijf onder de littekens
middenin de angt een ellendige schreeuw
aan de ene voet een laars
aan de andere een slof
de muizen steken een bonte parasol op
lopen dag aan dag aan nacht aan nacht maar op en neer
geduldig poetsend aan hun flinterdunne vel
wie in de nacht loopt verliest het licht in beide ogen
de slaapwandelaar heeft de sterren opgeraapt
4
...een angstwekkende feestdag
overstroomt de hele straat, vol zachte veerkracht
knielt en richt hij zich op
touw en haar
tijd en leeftijd
hangen aan de galg
de bastaard is de reden
voor het leven op aarde kwijt
het onbewoonde eiland lijdt aan zijn oude kwaal
en verslindt weer spijkers
het verdriet in overjas
ondergaat de vreugde
mijn taal wordt door bloed omwonden
de oorlog vlucht heimelijk de inrichting uit
er is een dor blad dat tenslotte in het huwelijk treedt
de onophoudelijk doorgegroeide jaren
zijn in het sprookje zo hovaardig dat het niets is
| |
[pagina 154]
| |
leunend op de riten van begraven
maak ik bivak tussen de doden
de koe weigert als offer te dienen
de nonnen hakken hun slagaders open
en besproeien de bloementuin
5
de gevangene die zijn kooi volledig van zich werpt
hoe kan hij ontkomen aan zijn eigen trouwe
schaduw
de wildebras spéélt voor schurk
loopt dan echt de dodenwereld in
en verbergt zich in het graf
zwermen standbeelden cirkelen rond in de lucht
spuwen niet begrijpend in de richting van het vasteland
ik aarzel keer op keer vuur op de vogels
maar besef dat ook ik
een steenmens ben
de kring van familie in het zwart
kent onuitsprekelijk verdriet
wat dan ook het boort zich
stuk voor stuk nog altijd in zijn schelp
voor niets dat gedaan wordt is een
rekening
ik zie geen kans het einde af te ronden
hoofdpersoon en regels lopen dood en zitten vast
december 1987, Peking | |
[pagina 155]
| |
Wat graven je handen uitde lippen die mij kussen worden niets
de slang ontwaakt spiernaakt golvend door het dichte gras
tot hij in een bodemloze wijnkruik glijdt
laat mijn zwarte haar boven water komen drijven geliefde
in het aardewerk barsten wonden open die vanzelf gaan bloeden
ijskoud nogmaals voor mijn trieste doffe ogen
giet je vol met hersenen die uit mijn slapen stromen
de nacht: doodzieke patiënt
tienduizend wegen met een rouwstoet lopen onder
geheimzinnige treurzang kruipt nog overal rond
mijn hoofd hangt nog steeds in de sombere wolken
wind en regen vallen dicht opeen traag en bij verrassing aan
het herleven houdt zich als een dief gedekt
een volmaakt hart tussen de naamloze graven
lacht vreemd en angstaanjagend
vele jaren braak
per ongeluk trap je op de ruggegraat van een familielid
gloednieuw gewaad en rode vlag wapperen zij aan zij in de stadspoort
mijn stoffelijk overschot is allang in groen juweel veranderd
de lokkende gaal zonder veren draagt een kruis
en weet door de vingers van de bruid te ontglippen
uit bot van het geraamte groeien bloemen van bloed
door talrijke monden stevig beetgepakt
je bent bijna in den vreemde, geliefde!
het lijf van de ijzeren doodkist zit vol verhalen
het witte laken ligt eenzaam aan de oever vredig in slaap
oeroude kinderen slepen hun vossestaart voort
zwoegen in het raffineren van de allerelegantste demon in mensenvel
krullen komen grijs-zwart en in kronkels overeind en gaan weer liggen
fladderen naar de wachttoren
| |
[pagina 156]
| |
- voor de grond breekt lief en vers de bronsttijd aan-
bezien hoe de donkere stroom worstelt en opneemt
de vochtige dolk
| |
[pagina 157]
| |
Euthanasiede balsemer staat voor de ronde spiegel
hij kan zijn eigen dode gezicht maar niet schilderen
gisterenavond heeft zijn vriendin zich opgehangen
haar ogen sloten zich niet
nu pas voor het eerst
maakt hij haar op
schildert haar tot iemand anders
dat was ze allang iemand anders
tokkelt op haar ribben
in haar lijf klinken flarden van een lied
haar oogballen rollen van het doodsbed af
als jade kralen op een gouden schaaltje
vrolijk trekken ze voorbij
de oren van de balsemer
in vogelhouding
vliegt ze de hemelse jachtvelden binnen
de goegemeente ziet hoe een kameleon
de met boze tongen volgegroeide plek verlaat
ver weg van de samenleving
stort hij tranen op het wrakhout
de balsemer staat voor de ronde spiegel
hij kan zijn eigen dode gezicht maar niet schilderen
|
|