Nathaniel Tarn
Vijf gedichten
Vertaling: H.C. ten Berge
Een nergens voor Vallejo
Y'o nací un día
que Dios estuvo infermo,
grave.
‘Los heraldos negros’
Trompetschelpen tijdens de Mis
alcaldes rechtop gouden mantels
hun staf met zilveren knoppen
alpaca voering beschermkap pluist op hun knieën
priester strooit voor de duizendste keer
scherven verbrijzelde taal
de koster deelt wijnruit
en lichtjes uit onder de dorpsoudsten
als plotseling
het kerkdak een meter
de lucht in zeilt
de Zon zijn armen uitspreidt
de opgeheven Hostie het gezicht van de Zon als een hoofddoek bedekt
en de woeste tronen blaffen
de heerschappij en huilen
aartsengelen galmen
[pagina 101]
[p. 101]
een dichter geboren
uit de diepten van de zee
in Santiago de Chuco
op het litteken van Peru
en vrouwelijk de ziel van de afwezige
en vrouwelijk die van mijzelf alleen
tot wanneer zullen we wachten
op wat niemand ons verschuldigd is
Mensen buiten voor de deur
dringen op naar de tempel
de stutten tegen hun voorvaderlijke stenen
bezwijken als de muren van de zee
Droevig lot nimmer te hebben geleefd voor altijd dood
dor blad te zijn vreemd aan het groen
de wees der wezen
en
Moeder morgen ga ik naar Santiago
om mij te drenken in je zegeningen en je tranen
Een kind van zeven
betoverd door de feeststoet
de vaandeldrager in het bijzonder
rent naar zijn moeder thuis
Moeder ik wil vaandeldrager worden
Trompetschelpen tijdens de Mis
alcaldes samen bij de deur
onder het licht van flitslampen ineengekrompen
een meisje strooit bloesems op het priesterhoofd hij schudt
ze of
Ik zal Peru weer opzoeken als er geen steen meer op de andere staat
[pagina 102]
[p. 102]
VI
‘Vader Condor, neem mij mee,
Broeder Valk, neem mij mee,
Zeg mijn moedertje dat ik kom,
Vijf dagen lang heb ik gegeten noch gedronken,
Vader boodschapper, drager van tekens, snelle bode,
Voer mij weg, zo smeek ik je: mondje, hartje,
Zeg mijn vadertje en mijn moedertje, alsjeblieft,
dat ik kom.’
quechua-gedicht
Bergen aan de voet van bergen
gebakerd in vuur
bergen achter bergen
reikend naar de kou
bergen zich aaneen rijgend
als generaties
veldgewassen veren cape
om voorouderlijke schouders
en blauw de lupine in de wind
vlamrood de tangara
de zwaluwstaartwouw
op-en-top zwart
Bergen in bergen
velden ringvormig rokende smeekbeden
bergen gedragen
op palmen van andere bergen
witte wolken
hun hemden van sneeuw
[pagina 103]
[p. 103]
hemelzog vult sneeuwuiers
waar hij aan zuigt in zijn slaap
helmen van sneeuw
op zijn rotsige schedel
vuisten van sneeuw in haar mond
ontrolt en besabbelt hun vingers
Onder het blauw een veeg chocola
grijze lava bergtranen
groen koper turf korstmos
witte uitwerpselen van de valk
zijn regenboog schiet haar omhoog
om aan de sterren te zuigen
en de gewassen van zachte stof op de wind
geweven van veren en haar
met goud beklede mantel halsdoek droog in de Zon
deze schatten om zijn schouders
de cesar-dichter
gekleed in zijn bergen
Sikkel van rokken zomen van bloed
zichtend door de bergen
zijn hoofd in de wolken
spreekt hij tot haar geslacht
splijt de schaamheuvel
draagt haar gewassen als baard
kijkt omlaag van de top van de wereld
en
valt
trage
lawine
van
aarde
tot in Huaráz
[pagina 104]
[p. 104]
Weggaan
Hoe kun je leven
als je alles vaarwel
zegt dag in
dag uit het een na het ander
opgeeft weggaat
alles voorbij is die slepende zaak
dit eet je niet meer
zonder gedachten
dit tref je niet meer aan
zonder gedachten
dit denk je niet meer
zonder bijgedachten
broze wereld
broosheid van bogen
bokken bogen
treden
steunberen
gordels koorden touwen kettingen
dat alles omspoelt je nog
terwijl het terugwijkt
als een verlopend getij
je voeten alleen op het zand
niets dan zand
zover het oog reikt
niets dan voeten
[pagina 105]
[p. 105]
in afval puin
nog altijd het spoor
in leegte ruimte
nog altijd het spoor
in verstrooidheid
nog altijd het spoor
en puur een lied uit het doodgaan
puur een lied uit de gesmoorde keel
zoals die stervende zwaan
die gestopte trompet
verdoemenis uitgalmen
stemloos
zingend nog steeds
en over de stad
waarin ze rondloopt
wat over de stad
waarin ze rondloopt
straten hoeken winkels
waarin ze rondloopt
terwijl je haat en liefde weegt
en zegt akkoord ik zal niet........dwarsliggen
akkoord jij neemt die man jij maakt die keus
zoals die jou past
akkoord die druiven zuur als de hel
kun je met stilte volstaan
duur van de stilte god nog aan toe
Uit: Choices
[pagina 106]
[p. 106]
De afbeeldingen
Sommige oktobermaanden
waren bloeddoorlopen
alsof de zon de aarde had beroerd
en haar rivieren in bloed veranderd
onze tijd is een bedaarde nodig om te bouwen
Een jonge dichter was ik nooit geweest
die dromen waarin ik een kamer betreed lachend
mijn hoofd naar links en rechts wendend nijgend
terwijl ik een geurige hand omvat
en de mooiste met mij meevoer voor de wals
‘Om uw ogen speelt een openheid
die bereidheid verraadt het nieuwe te ervaren
en aanvaarden daarmee kunt u niet verouderen’
De schilderijen dromen in een lege zaal
de figuren op de doeken dromen
het hoofd achterover geworpen kelen blootgesteld
aan messen van licht een instortend plafond
onze weifelingen grenzen aan elkaar
Ik droom dat ze me roepen
de jonge gezichten hunkeren naar mijn woord
Ik weet nog niet hoe ik het zeggen moet
[pagina 107]
[p. 107]
Onze schouders schuren langs elkaar
met onze handen schetsen we het in ons levende verlangen
ons worden momenten
gegund een reeks van momenten
wanneer krijgen we
tijd vragen we
ononderbroken tijd
en nog meer tijd als de gesprekken falen
uitgeputte conversatie die uit onze monden wegdrijft
als mist
en misschien slaap
de voldoening van de stilte
Er is behoefte aan
een genootschap ter bescherming van
de innig verstrengelden
Uit: October
[pagina 108]
[p. 108]
De schermen
Boven het park een nevelspel
dat nu eens dit gazon dan dat verbergt
op gelakte schermen een wolkenlaag
middagdauw
bedekt het gras zover ik kijken kan
terwijl de lijsters in de dauw verdrinken
De dood verbreidt zich over het zilveren tapijt
ik besterf het hier ik besterf het daar
de kiezels knappen onder mijn voeten
Delen van mijn leven even duidelijk
als handen die ik voor mij uitsteek
delen donker die geen residu toelaten
Onderwijl schrijden gezond
en ongezond eendrachtig voort het licht moge lachen