Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1989 (nrs. 45-48)
(1989)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Carlo Emilio Gadda
| |
[pagina 56]
| |
Vandaar dat grote nietszeggende woorden, onbereikbare utopieën, hoogtepunten van ethische abstractie waarmee sommigen zich vermaken (Russsen in mystieke richting, Fransen in dialectische richting, Griekse Napolitanen af en toe in logische richting) niet goed zijn, maar in de Ethiek nemen zij dezelfde plaats in als in de fysiologie het erotische exces of dingen waardoor men opgewonden raakt, afrodisiaca, verdovende middelen, stimulerende middelen (hasjiesj, cocaïne, morfine, alcohol, ether, koffie, etc.) tegenover nuttige spijzen en goede soep. Ze kunnen af en toe nuttige diensten bewijzen (net als stimulerende middelen) in die zin dat ze als stimulans of als tonische reactie een tegenwicht kunnen vormen voor een te vulgaire, burgerlijke, worstverkopersachtige omgeving, die op het laatst in zichzelf zou gaan rotten, zoals in vele tijdperken van de geschiedenis of vele streken gebeurt (door verschillende oorzaken die buitengewoon complex en soms fataal zijn). Als men vervolgens rekening houdt met de fenomenen van ‘arbeidsdeling’ waardoor het individu zich specialiseert in de collectiviteit, dan zal men meteen begrijpen dat ik niet de utopistische individuen wil aanvallen, die de ‘druppels kwintessens’ van een bepaald gezichtspunt of bepaalde spiritualiteit vertegenwoordigen, in de vloeistof geschonken om hem smakelijk te maken, maar dat ik mij daarentegen tegen de utopistische degeneratie van het hele sociale weefsel keer (b.v. de dogmatische degeneratie van de defensores fidei, van welke fides dan ook; wanneer in plaats van een paar vurige ijveraars alle mensen menen er verschrikkelijk tegen te keer te moeten gaan...). Het is goed dat in de natie een anarchist of een dominicaan of een socialist bestaat, en het geeft een bepaald smaakje aan het ruwe rundvlees van de natie zelf, maar als de hele natie uit anarchisten bestond (en ik bedoel anarchisten te goeder trouw) zou het een ondenkbare... zijn. Zo is het goed dat een organisme een snor heeft, maar de mens zou niet helemaal snor kunnen zijn. Het is goed dat er een Heilige Franciscus bestaat in een land van rijken; maar om van aalmoezen te kunnen leven moet er iemand zijn die de grond omspit, en werkt en handelt in stof voor wollen dekens en leent tegen woekerrente en de olijvenoogst door de pers haalt. De criticus: ‘U bent dwaas, op aanpassing gericht, en bezorgd om een nietig, kleinburgerlijk gezond verstand te redden dat enkele obligaties van de Openbare Schuld, die de poolster van zijn menselijke zekerheid vormen, in gevaar ziet.’ Ik antwoord: ‘Mijn leven is niet bepaald een model van “aanpassing” | |
[pagina 57]
| |
en ook de obligaties van de Openbare Schuld die ik uit plichtbesef heb gekocht onder voor mijn land kritieke omstandigheden door me een kledingstuk te ontzeggen, en die ik nu gedeeltelijk heb verkocht om mijn studie af te maken en gedeeltelijk heb vergeten op de bodem van een lade met een paar oude brieven en de dagboeken “van de verloren tijd”, kunnen mijn opvattingen niet aanmerkelijk beïnvloeden... Ik zeg dingen die laag bij de grond zijn, maar (staat u mij deze prachtige beeldspraak toe) ik mag niet vergeleken worden met de vliegenier die niet kan opstijgen omdat hij te zwaar beladen is met aardse goederen; wel met de ervaren hemelbewoner die er uit virtuositeit behagen in schept langs het aardoppervlak te scheren, zoals een zwaluw langs een meer, zoals een suizende sikkel wanneer zij aren van waarheid maait. Zo mitrailleren helden de vijandige scharen. En dit zeg ik niet voor wat het verstand betreft (dat bij mij een uiterst povere aangelegenheid is), maar voor wat betreft de zuiverheid van mijn streven. Zodat ik besluit, hoewel dit miezerig overkomt, dat het aantal smeden zo groot moet zijn als het dorpsleven vraagt: maar het dorp kan zich niet veroorloven dat iedereen smid is.’ ‘Een godsdienst of een universeel idee moet van iedereen zijn, b.v. het socialisme. En dit voorbeeld van de smid is niet goed. Ik zal u een ander, tegenovergesteld voorbeeld geven. Zoals alle mensen van de bebroekte mensheid broeken dragen en slechts enkele gekken (zoals men leest) zich naakt naar de eerste hulp laten dragen, zo ook is het om een socialistische mensheid te krijgen nodig dat iedereen socialist is.’ Ik antwoord: ‘Tja. Maar aangezien niemand het is, ook de grootste fanatici niet, loopt het telkens als men op de gemeenschapszin rekent slecht af en blijkt die een utopie te zijn.Ga naar eind2. Een uiterst gecompliceerde morele uitwerking en opbouw, bestaand uit ongelooflijke inspanningen en individuele zelfremmingen en zuiver en verenigend enthousiasme, zal een meer volmaakte gemeenschapszin opleveren dan die waarin wij nu zijn ondergedompeld. Zoals het om een volmaakte machine te hebben nodig is dat alle ontelbare onderdelen volmaakt gevormd zijn. En met ruwe en slecht gevormde onderdelen zal de machine slecht lopen en zal het niet voldoende zijn vloekend te zeggen: “Hij moet het doen”. Een zeer langzame morele opbouw, een grote cultuur, een duidelijke visie op oneindig veel technische, sociale, hygiënische, economische, morele, fysiologische, etc., problemen, een warme passie voor orde en algemeen welzijn en bovenal | |
[pagina 58]
| |
een volhardende en heldhaftige wil zal ons op weg kunnen helpen naar een betere gemeenschapszin. - Woorden zijn niet genoeg en zich neervleien in het comfortabele bed van de zwetsende ijdelheid is hetzelfde als het merg uit je botten laten zuigen door een sombere en slaperige prostituée. “Woorden” zijn de dienaressen van een Circe van lichte zeden, en wie zich laat fascineren door hun geklingel veranderen ze in een beest.’
Uit: Meditazione milanese (1935) |
|