| |
| |
| |
J.F. Vogelaar
Roman zonder eigenschappen: van dagboek tot kladboek
‘Crise, crime, critère, critique, die woorden gaan allemaal terug op dezelfde wortel, op het Griekse woord krino, dat niet alleen oordelen, onderscheiden, differentiëren betekent, maar ook beschuldigen en veroordelen van een slachtoffer.’
‘Elke decisie draagt in de cultuur een offerkarakter (decidere is het doorsnijden van de keel van het slachtoffer) en gaat bijgevolg terug op een nog niet onthuld zondebokeffect.’
René Girard, De zondebok
| |
1. Permanente crisis
Ulrich, de man zonder eigenschappen, is een overgangsfiguur: toen hij, rond de eeuwwisseling, jong was, leek er een geestelijke omwenteling gaande waarvan ‘niemand kon zeggen of het een nieuwe kunst, een nieuwe mens, een nieuwe moraal of wellicht een omwenteling van de maatschappij zou zijn. Daarom zei iedereen erover wat hem uitkwam.’ (MoE p. 55 = Nederl. vert. p. 72) Maar vervolgens veranderde deze veelbelovende beweging, door een bijmengsel van surrogaat, zo niet in zijn tegendeel dan toch minstens in een schijnbeweging. ‘Er is niets dat je daar verantwoordelijk voor kunt stellen. Het is ook niet te zeggen hoe het allemaal gekomen is. Noch tegen personen noch tegen ideeën of tegen bepaalde verschijnselen valt te vechten. Aan talent en goede wil ontbreekt het niet, niet eens aan sterke karakters. Het ontbreekt alleen evenzeer aan alles als aan niets. (...) Dan is voorgoed een nieuwe tijd aangebroken. Zo was de tijd dus veranderd (...) en was niet zo vriendelijk geweest op Ulrich te wachten.’ (MoE p. 58 = 77) Ulrich is een tegenstrijdige figuur, bij de tijd en tegelijk erbij ten achter of dwars ertegenin (ungezeitgemäss) - ‘slachtoffer’ van de crisis en criticus in één - kortom, een modern mens.
De roman Der Mann ohne Eigenschaften zet in met een crisis, het beslissende moment van een ziekte. De coupure door een decisie - die
| |
| |
niet door maar voor de man zonder eigenschappen genomen wordt - blijkt het begin van een volgende crisis en ze opent het zicht op een meer omvattende. Zo is de roman een aaneenschakeling van crises.
| |
2. Twee kritieke moment in het romanleven van Ulrich
Ulrich zal de hele roman dóór ook een man zonder achternaam blijven. Deze wordt verzwegen uit consideratie met zijn vader. De ironie wil dat in het romanleven van Ulrich de vader, voor hem dè vertegenwoordiger van de realiteitszin, twee keer een beslissende rol speelt, beide keren door middel van een schrijven.
De eerste keer markeert de ingreep de overgang van het eerste naar het tweede deel van Boek Een. Als Ulrich zich, met niet al te veel animo en nog minder verwachtingen, in zijn vaderland vestigt, besluit hij ‘een jaar vakantie te nemen van zijn leven om een passend gebruik voor zijn vaardigheden te zoeken’. Ulrich beschikt immers wel degelijk over eigenschappen, bij uitstek moderne eigenschappen die hij door een technische en wetenschappelijke opleiding verworven heeft, maar hij ziet objectief noch subjectief voorwaarden aanwezig om de wetenschap op één lijn met zijn levenshouding te brengen. In zijn verlofperiode wil hij uitzoeken of er in de gegeven werkelijkheid voor de geest overlevingskansen zijn.
Hiermee is meteen al het centrale thema van de roman aangegeven - zo het in deze roman al mogelijk is van één centraal thema te spreken, in elk geval is het een problematiek die in het werk van Musil voortdurend terugkeert - dat de mensen in hun beleving van de werkelijkheid en hun omgang met kennis en gevoelens ten achter blijven bij de ontwikkelingen van de werkelijkheid zelf. Tussen de ontwikkeling van wetenschappelijke ideeën en die van metafysische, morele en politieke voorstellingen bestaat een immense discrepantie, des te funester naarmate ze minder onderkend wordt. Zo wasemt het machinetijdperk een wolk van romantisch en religieus idealisme uit. De Parallelactie is in Der Mann zo'n ideologisch wierookvat dat de moderne tijd in een geur van verhevenheid moet hullen. Daarvoor heeft Ulrich een scherpe neus. Wanneer hij bovendien ziet hoe de revolutionaire ideeën van rond de eeuwwisseling op onnaspeurlijke wijze, misschien eenvoudig door domheid, in retoriek zijn opgelost, heeft hij alle reden zich
| |
| |
misplaatst te voelen. Zijn verdwenen jeugd betreurt hij als een pijnlijk verlies; het besef dat de werkelijkheid andere mogelijkheden in zich bergt dan de geschiedenis laat zien, blijft echter in zijn herinnering als een reserve-idee bewaard. Maar het is meer dan een persoonlijke aangelegenheid, ook de tijd zelf is iets kwijtgeraakt (zie Hoofdstuk 16, ‘Een geheimzinnige kwaal van de tijd’; vergelijk ook de paragraaf ‘Die Situation unsrer Generation’ van het opstel uit 1923 ‘Der deutsche Mensch als Symptom’ dat in grote lijnen de thematiek van de roman schetst). De beloften die techniek en wetenschap inhielden, werden niet waargemaakt; vooruitgang betekende dat ‘ook die eerste fantasieën der exactheid geenszins resulteerden in de poging ze te verwezenlijken, maar men liet ze over aan het vleugelloze gebruik van ingenieurs en geleerden en wendde zich weer tot de waardiger en omvangrijker geesteshouding’ (MoE 249 = 323). Evenmin als Musil zelf trouwens, twijfelt Ulrich aan de vermogens van wetenschap en techniek, ze vinden volgens hem alleen door een beperkte visie erop onvoldoende ontplooiing. De grootste rem is de ideologie, waaraan ook de wetenschappers zich onderwerpen door de toepassing van hun methoden tot hun vakgebied te beperken. Er ontbreekt een algehele wetenschappelijk gefundeerde maatschappijvisie op de nieuwe tijd. Dat gemis heeft Musil proberen goed te maken door een synthese tussen theoretisch en esthetisch denken en tussen esthetiek en ethiek na te streven in een ruim creativiteitsbeginsel.
Het besluit van Ulrich om vakantie van zijn leven te nemen maakte hem vacant voor iets anders - iets concreters hield het voorlopig niet in. Het voorstel van de vader - secretaris te worden van het feestcomité dat voor 1918 een keizerlijk jubileumfeest wilde organiseren - kwam dan ook zeer gelegen.
Ulrichs persoonlijkheid is, net als zijn huis, uit diverse historische elementen opgebouwd: drie pogingen had hij gedaan om een man van betekenis te worden, hij was achtereenvolgens militair, ingenieur en wiskundige geweest. De ‘brokstukken van een nieuwe manier van zowel denken als voelen’ (MoE 47 = 62) zijn gaandeweg nog meer versplinterd. Daarvoor zoekt hij, als verbindend element, een idee. Dat hij zich met de Parallelactie in laat, mag onder het niveau van zijn denken zijn, reëel aan die actie is het zoeken naar ‘een nieuwe zin voor
| |
| |
het empirisch tijdperk’ - daarin ziet hij een parallel met zijn eigen behoefte aan een zinvolle ordening.
Aan het eind van deel twee grijpt de vader andermaal in, dit keer door een telegram waarin de dood van Ulrichs verwekker wordt gemeld, onder redactie overigens van de oude man zelf. De begrafenis geeft Ulrich gelegenheid even van de groteske patriottische fancy-fair vrijaf te nemen. De ontmoeting aan het doodsbed tussen Ulrich en zijn zuster Agathe ontsluit vervolgens een heel andere belevingswereld. Dit overkomt hem, zijn enige daad bestaat uit het voornemen, aan het slot van het tweede deel, ‘deze geschiedenis, wanneer het per se moet, met alle exactheid tegemoet te treden’, maar wàt deze geschiedenis zou inhouden, kon hij nog niet weten.
| |
3. Ulrich is niet uit een inktpot geboren
Op dat tijdstip is de helft van Ulrichs sabbatical year verstreken zonder dat hij op enigerlei vraag een afdoend antwoord heeft gevonden, althans geen ander antwoord dan het gebruikelijke, de oplossing die geboden wordt door het geloof. Via een merkwaardige associatie herinnert deze conclusie hem eraan dat Gerda, de dochter van bankdirecteur Fischel, hem onlangs had gevraagd waarom hij geen boek over zijn opvattingen schreef. Hij had haar verweten tot de mensen te behoren die steeds een doel, een ideaal, een program, iets absoluuts wensen te hebben, terwijl hij zelf er de voorkeur aan gaf vanuit een idee te leven, zich ervan bewust dat een dergelijk idee geen waarde op zichzelf is maar telkens afhangt van de situatie; deze individuele ethische houding zag hij als het tegendeel van de geïnstitutionaliseerde moraal. Ulrich reageert afwijzend: waarom daarover schrijven? ‘Ik ben toch uit een moeder geboren en niet uit een inktpot!’ (MoE 490) Als deze herinnering later nog eens opduikt - dezelfde gedachten kunnen vaker optreden, slechts een enkele keer komen ze echt tot leven - knoopt de dubbelstem Ulrich-verteller het volgende commentaar eraan vast: ‘Maar hij wilde leven zonder zich in een werkelijk en een schaduwachtig deel te splitsen’ (MoE p. 662). De uitdrukking ‘schaduwbestaan’ wordt vaker door Musil gebruikt. In het belangrijke essay uit 1915 ‘Aanzetten tot een nieuwe esthetiek’ (zie hiervóór in dit nummer) stelt Musil dat ‘de normale toestand van onze verhouding tot de wereld,
| |
| |
de mensen en ons eigen Ik’, de geestestoestand die bepaald wordt door ‘het meten, rekenen, speuren, het positieve, causale, mechanische denken’, de hele geschiedenis door vergezeld is gegaan door een ‘schaduwachtige dubbelganger’, een andere geestestoestand die steeds met grote hartstocht en weinig precisie beschreven is en met vele namen aangeduid (liefde, contemplatie, onthechting) maar ‘vreemd genoeg zonder ontwikkeling is gebleven’. Ulrich gaat het beschrijven uit de weg, omdat hij niet zichzelf - of een deel van zichzelf - van het reële leven wil afzonderen. Dat is nog in overeenstemming met de vroegere constatering in het hoofdstuk ‘Als werkelijkheidszin bestaat, moet mogelijkheidszin ook bestaan’: ‘Het is de werkelijkheid die de mogelijkheden wekt, en niets zou zo verkeerd zijn als dat te ontkennen’, welke stelling Ulrich in diverse situaties voor escapistische neigingen zal behoeden.
De herinnering aan Gerda's vraag wordt gevolgd door een andere herinnering: theatraal had hij eens tegenover Tuzzi beweerd dat hij òf een boek zou moeten schrijven òf zichzelf doden. Nog is Ulrich geen schrijver, omdat hij door te schrijven zou toegeven dat hij in werkelijkheid niets kan uitrichten; hij experimenteert liever in het echt met mensen - dat is immers ook de reden waarom hij aan de Parallelactie meedoet. Maar tussen de personen met wie hij aldoor gespeeld meende te hebben, voelt hij zich opeens eenzaam - een zuchtje creativiteit dat zich tegen het versteende maanlandschap verzet (MoE 596) - en het eerste boek eindigt ermee dat dit gevoel van eenzaamheid zich uitbreidt tot de stad en tenslotte de hele wereld vervult.
| |
4. Een glaswand
Het gevoel van eenzaamheid maakt iemand tot een individu dat zich van zijn omgeving gescheiden ziet - wat Ulrich ervaart alsof zich tussen hem en de wereld een glaswand bevindt. Die afstand maakt het noodzakelijk, over overeenkomsten en verschillen met anderen na te denken; eenzaamheid leidt tot bewustwording. Musil hechtte veel waarde aan dit tweeslachtige gevoel, omdat de pijnlijke afzondering tevens verbijzondering inhoudt. Al voor de jonge Törless leidt dit gevoel van eenzaamheid en verwondering tot een breuk met de vertrouwde wereld, in het bijzonder met het eigen lichaam en de eigen persoon als
| |
| |
eerste vertegenwoordiger van een onpersoonlijke wereld. Ulrich heeft eveneens een ambivalente houding tegenover zijn eigen lichaam: soms is het iets om trots op te zijn, vooral in het gezelschap van vrouwen, tegenover wie hij zich trouwens tamelijk hooghartig gedraagt, maar vaker boezemt het hem afkeer in.
Wat de ‘eigen persoon’ heet, wordt vreemd en het onbekende dat er doorheen schemert wekt het vermoeden ‘eigenlijker’ te zijn dan alle eigenschappen waarnaar men beoordeeld wordt en waarmee men zichzelf dient te identificeren. ‘Nee’, zegt Törless als in trance sprekend wanneer hij, na weggelopen te zijn, door de directeur en een drietal leraren geciteerd wordt, ‘ik vergiste mij niet, toen ik het had over een tweede, verborgen leven van de dingen! (...) Er is iets duisters in mij, weggestopt onder al mijn gedachten, dat ik met die gedachten niet kan uitmeten, een leven dat zich niet in woorden laat uitdrukken en dat toch mijn leven is (...) ik was buiten mijzelf.’ - Zo werd het een kleine dertig jaar voor het verschijnen van het eerste boek van Der Mann geformuleerd. In verband met de moordenaar Moosbrugger schrijft Musil: ‘Dit vreselijke spel van de maatschappij met haar slachtoffers hield Ulrich bezig. Hij voelde het in zichzelf herhaald (...); Moosbrugger ging hem door iets onbekends meer aan dan het leven dat hij zelf leidde; hij greep hem aan als een duister gedicht, waarin alles een beetje vervormd en verschoven is en een fragmentarische, in het diepe van het gemoed drijvende betekenis openbaart.’ - ‘Gevoelsromantiek!’ sprak hij zichzelf tegen. (MoE p. 121 = 156) Deze relativering belet hem evenwel niet, onwillekeurig terug te denken aan ‘de vergeten, buitengewoon belangrijke geschiedenis met de echtgenote van een majoor’. Deze regelrecht mystieke beleving van de liefde (op afstand), in de roman keer op keer als leidmotief gememoreerd, wordt hier in herinnering geroepen door de nabijheid van het vreemde (Moosbruggers gewelddaad die in strijd is met de orde van de moraal). De zinnen die als vanzelf in de jonge Törless opkomen, juist als hij zich bewust wordt dat hem de woorden ontbreken om aan zijn onbestemde gevoel van
vervreemding uitdrukking te geven, komen uit hetzelfde voorgeborchte als waaruit Ulrich herhaaldelijk tot zijn eigen verbazing gedachten te voorschijn ziet komen: ‘Dit gevoel van verbluftheid noemen veel mensen heden ten dage intuïtie, nadat het vroeger ook wel inspiratie
| |
| |
werd genoemd, en zij geloven daar iets bovenpersoonlijks in te moeten zien; maar het is alleen maar iets onpersoonlijks, namelijk de affiniteit en het bij elkaar horen van de zaken zelf die in een brein samenkomen.’ (MoE p. 112 = 145) - Dit is een van de vele manieren waarop Musil in Der Mann zijn ideeën omtrent het ledige Ik en de onpersoonlijkheid van gevoelens, gedachten en waarnemingen onder woorden brengt. De keerzijde van de onpersoonlijkheid - de eigenschappen die men heeft maar niet is - is ‘das unterirdische Eigentliche’, zoals Musil zelf, nogal diepgrondig, het thema aanduidt dat al in de eerste roman en novelles bespeeld wordt, een voorafschaduwing van de contemplatieve houding van de grote roman.
| |
5. De groeistuipen van een dichter
De breuk die de jonge Törless - op de onzichtbare grens tussen het leven dat hij leeft en het leven dat hij voelt, vermoedt en van verre ziet - met de buitenwereld en een deel van zichzelf ervaart, verschaft tevens de distantie waaruit het dichterlijke vermogen zijn kracht put. De verwarringen van Törless kan men ook zien als de groeistuipen van een dichter; in Ulrich zet dat groeiproces door. In Törless vindt men dwars op het verloop van Törless' geschiedenis een paar pagina's, waarin profetisch een man van de geest getypeerd wordt die dank zij een aangepast voorkomen in zichzelf de grootst mogelijke bewegingsvrijheid bewaart voor een eigen leven. Daarmee is, als een montagefoto van een op te sporen sujet, het type Ulrich al in heel z'n ambivalentie geprojecteerd. In de crises van Ulrich vinden de verwarringen van Törless hun voortzetting.
Zoals gezegd schrijft Ulrich in het eerste boek nog niet maar is hij actief ingesteld, uitgaande van de gedachte: ‘als je ze (de mensen) opnieuw zou leren denken, zouden zij ook anders leven’ (MoE p. 41 =45). Maar al in 1918 noemt Musil het gevoel van eenzaamheid dat zowel Törless als Ulrich kennen, kenmerkend voor een schrijver: ‘Men zou de schrijver kunnen karakteriseren als de mens die zich de reddeloze eenzaamheid van het Ik in de wereld en tussen de mensen het sterkst bewust is’ (‘Schets van de kennis van de schrijver’).
| |
| |
| |
6. Leven als een figuur in een boek
Aan het eind van Boek Een bereikt de Parallelactie, zelf al een poging om de algehele geestelijke en culturele crisis te bezweren, een kritiek stadium; al die tijd is er niets anders gedaan dan praten; er moet dus iets gebeuren, of zoals graaf Leinsdorf het stelt: er moet spoedig voor iets beslist worden, al weet hij net zo min als de anderen voor wat. Ulrich komt eveneens in een crisis terecht die hem doet beseffen dat niet alleen de wereld maar ook hij zelf in twee met elkaar in strijd zijnde levenshelften is verdeeld. Hij omschrijft dit (in hoofdstuk 116) als twee bomen waarin zijn leven groeide. De ene levenshouding die tot dusver in hem de boventoon heeft gevoerd - zolang hij een belangrijk iemand wenste te worden - wordt als volgt samengevat: ‘En alles wat Ulrich in de loop der tijd essayisme en mogelijkheidszin en fantastische, in tegenstelling tot pedante precisie had genoemd: dat hij verlangde dat men geschiedenis zou bedenken, dat men ideeëngeschiedenis in plaats van wereldgeschiedenis zou moeten leven, dat men zich meester moest maken van datgene wat zich nooit helemaal laat verwezenlijken, en uiteindelijk zó moest leven alsof men geen mens was maar enkel een figuur in een boek, waaruit alles wat niet wezenlijk is is weggelaten, zodat wat overblijft zich magisch aaneensluit, - al deze, in hun ongewone toegespitstheid tegen de werkelijkheid gerichte vormen die zijn gedachten hadden aangenomen, hadden met elkaar gemeen dat ze met een onmiskenbare genadeloze hartstocht invloed op de werkelijkheid wilden uitoefenen.’ (MoE p. 592) - De man die van de negatief bedoelde karakterisering ‘een man zonder eigenschappen’ te zijn een geuzennaam maakt, stelt ietwat onthutst vast dat zijn passiviteit een actieve kern bezit: de ‘Leidenschaft’ om de werkelijkheid te veranderen. Dat klinkt verrassend zolang Ulrich voor een wereldvreemde vrijetijdsfiguur wordt aangezien - of zolang hij zichzelf op veilige afstand
van de door hem vol scepsis gevolgde gebeurtenissen in de wereld waant -, de vormen van mogelijkheidsdenken zijn niet alleen uit de werkelijkheid voortgekomen en er tegen gericht, ze reageren er ook op en maken de mogelijkheidsmens Ulrich tot een actief - in de zin van re-actief - denker. Zo vreemd is zijn veranderingsgezindheid niet, want al vanaf het ogenblik dat hij in zijn jeugd ontdekte ‘dat het (de wereld zoals hij geschapen is) evengoed anders zou kunnen zijn’
| |
| |
is er virtueel een andere levenshouding in hem aanwezig, haaks op de realistisch ingestelde maar er niet aan tegengesteld. Dat hij iemand zonder eigenschappen zou zijn, is geen vooronderstelling die geleidelijk aan concreet wordt gemaakt, maar een ontdekking van Ulrich, een idee dat hij als hypothese kan gebruiken om een gedachtengang in werking te stellen. Hij moet meerdere stadia doorlopen om in te zien dat hij geen bijzonderheden heeft maar dat hij, wil hij zich eigenschappen echt eigen maken, ook zichzelf tot object van onderzoek moet nemen en van de sociale persoon die hij is afstand moet doen. Dat besef vormt Ulrich als essayist, de experimentele mens die tegelijk subject en object van zijn vivisectie is. Hij behoort tot de soort van ‘Theoretici. En onderzoekers. Experimenteerders. Mensen zonder binding. Zonder behoefte aan ja of nee. Mensen van de partiële oplossing.’ (MoE p. 1382)
Halverwege zijn verlofperiode, waarin Ulrich als het ware op proef leeft en denkt, komt bij hem de gedachte op - inderdaad, als vanzelf, want hij wilde cynisch stellen dat hoe mooi theorieën ook klinken, de schepping ontstaan is uit geweld, maar hij hoort een inwendige stem zeggen - dat ‘de schepping niet terwille van een theorie is ontstaan, maar zij ontstaat uit geweld en liefde, en de gebruikelijke verbinding tussen beide is verkeerd!’ (MoE p. 591). Dit is een sleutelzin van de roman.
| |
7. Distantie en participatie
Als de alleenspraak in Ulrichs bovenkamer een dialoog wordt doordat de ene gedachte de andere uitlokt en er als het ware een tweede stem begint mee te spreken, duiken er steevast onwillekeurige herinneringen in zijn bewustzijn op. Ulrich herinnert zich hier dat hij de ‘onmogelijke verbinding’ (een open vraag is wat met ‘onmogelijk’ is bedoeld: een vanuit de realiteitszin onmogelijk geachte of een niet te verdragen verbinding?) tussen deze twee levenshelften eerder intuïtief ter sprake heeft gebracht als hij het in gesprekken had over de gespannen verhouding tussen literatuur en werkelijkheid, gelijkenis en ondubbelzinnigheid (waarheid), causaal denken en denken in analogieën - paradigmatische reeksen die voor Musils hele werk belangrijk zijn en die Musil in het essay ‘Der deutsche Mensch als Symptom’ uit 1923, in de paragraaf ‘Profane Religiosität’, omschrijft als het onderscheid tussen het
| |
| |
individuele (de op behoud van het individu berekende rationaliteit) en het bovenindividuele (de op uitbreiding van het Ik gerichte liefde). Wat Musil van Mach en andere empiristen onderscheidt, is dat hij niet met een scheiding tussen ratio en mystiek genoegen neemt maar uit is op een verbinding, een synthese; ook Mach gaf in zijn latere geschriften blijk van belangstelling voor de Oosterse mystiek, maar die bleef gereserveerd voor gebieden buiten de wetenschap. Als voor Musil ‘ervaringen’ van mystici geen illusies zijn maar empirische gegevens, ziet hij de Andere Toestand niet als een tegen-toestand, als het totaal andere en betere, maar als een mogelijkheid van of in de gewone realiteit, en te vermoeden valt ‘dat de contemplatieve houding wel met de middelen van de normale houding te verklaren zal zijn, maar niet omgekeerd. Waarschijnlijk is er echter nog een andere vruchtbare zienswijze, die meer met de specifieke denkwijze van het andere gebied verbonden is, namelijk een die van het wezen der idealen of van de idealiteit uitgaat...’ (Essays, p. 1400) Musil doelt hier op de kunst.
Ulrichs avontuur met Agathe - het experiment van de ‘andere toestand’ - zal niets anders zijn ‘dan een poging, deze beide grote levenshelften van de gelijkenis en de waarheid met elkaar te versmelten, doordat men ze eerst voorzichtig scheidt.’ (MoE p. 593) Hiermee is de richting van Ulrichs denken aangeduid alsook de structurerende factor van de roman. De gewenste versmelting van twee levenshoudingen is pas mogelijk nadat ze eerst theoretisch gescheiden worden - dat onderscheidt deze wens van romantisch idealisme: geen vereniging zonder analyse.
In de roman is deze volgorde terug te vinden in de manier waarop Ulrich de Parallelactie waarneemt, met analytische blik en met een ironische stem in het kapittel, vertellend en beschouwend, handelend en observerend; en vervolgens in het Tweede Boek in de manier waarop hij de Andere Toestand met Agathe beleeft. Maar spreken van een temporele volgorde is te schematisch, al geeft de opbouw van het boek daartoe wel aanleiding. Eerder is het een dubbele houding waarin nu eens de gedistantieerde en ontledende blik, en dan weer de onmiddellijke beleving de overhand heeft. Distantie en participatie bepalen, in wisselende verhouding, de essayistische instelling van Ulrich èn van de roman.
| |
| |
| |
8. Het kloppend hart in het versteende lichaam van de stad
In zijn actieve deelname aan de Parallelactie stelt Ulrich zich volledig passief op, uit eigen kracht komt hij tot niets, er is de dood van de vader voor nodig om zijn lethargie te doorbreken. In zijn overgave aan de andere toestand, in sociale zin de passieve toestand bij uitnemendheid, wordt hij daarentegen hoogst actief.
Ulrich noemt zijn passiviteit actief, in tegenstelling tot de volledig passieve houding van zijn jeugdvriend Walter; ooit zijn evenbeeld is deze nu in een schrikbeeld van aangepastheid en Spengleriaans cynisme veranderd - hij is naast Arnheim en Feuermaul een van de door Musil verfoeide typen kunstenaars. Ulrich kiest niet voor de moderne tijd, zondert zich er niet van af, maar gaat er een confrontatie mee aan - en indifferent is hij al helemaal niet, noch in zijn betrokkenheid bij de Parallelactie, noch in zijn afzondering met Agathe. Zijn passieve houding bergt een actieve instelling in zich - Ulrichs leven is erop gericht ‘Tatsinn zu schaffen’ - en is eerder een afwachtende houding van het nog niet - hij vergelijkt het zelf met het wachten van een gevangene op een gelegenheid om uit te breken. (MoE p. 356)
In hoofdstuk 40, ‘Een man met eigenschappen, maar ze zijn hem onverschillig’, loopt Ulrich door de stad - de enkele keer dat hij dat doet, is er altijd iets bijzonders aan de hand - en tussen ‘coulissen als deze’ (155) cirkelen zijn gedachten rond het woord geest. De geest is een veelzijdig, ongrijpbaar vermogen dat volgens Ulrich in de geschiedenis doorgaans alleen voor beperkte instrumentele doeleinden wordt aangewend. Maar ‘hij heeft heimelijk een dodelijke hekel aan alles wat net doet alsof het voor eens en voor al vaststaat, de grote idealen en wetten en hun kleine versteende afdruk, het omheinde karakter. Hij beschouwt niets als vast, geen Ik, geen orde; omdat onze kennis met de dag kan veranderen, gelooft hij in geen enkele binding, en alles bezit de waarde die het heeft slechts tot het volgende bedrijf van de schepping, als een gezicht waartegen men spreekt, terwijl het met de woorden verandert.’ (MoE p. 154 = 198/199) (Ook de schepping wordt voor een toneelstuk aangezien, waarvan akte!) Het is alsof men een kenschets van de experimentele figuur ‘man zonder eigenschappen’ leest. Er is de persoon die sociaal functioneert - een persoon waarop het door Marx aan Jean Paul ontleende begrip ‘karaktermasker’
| |
| |
zeer goed van toepassing zou zijn - en in hem een uitgespaarde ruimte (die Ulrich met zijn vakantie tot leefruimte zoekt te maken). ‘“Ik hou gewoon niet van mezelf”’ denkt hij, ‘in het bevroren, versteende lichaam van de stad voelde hij helemaal in het binnenste zijn hart kloppen. Daar zat iets in hem dat nergens had willen blijven, dat langs de wanden van de wereld had getast en had gedacht: er bestaan nog miljoenen andere wanden; deze langzaam afkoelende, belachelijke druppel Ik, die zijn vuur, de nietige gloeikern niet wilde afstaan.’ (MoE p. 153 = 198) In zijn opvatting van het Ik, dat teruggebracht wordt tot een samenstel van psychische relaties, sluit Musil zoals bekend aan bij Mach. Elke waarde, elk gevoel, elke ervaring van werkelijkheid is louter functie, een variabele die enkel en alleen door de context wordt bepaald. De geest is een kruispunt van correlaties en betrekkingen, en de eigenschappen maken geen deel uit van een essentie waardoor ze een geheel zouden vormen, afhankelijk van een kern die hun plaats in een hiërarchie bepaalt, maar zijn een aggregatietoestand zonder centrum. Maar voor Musil blijft deze ervaring een dubbelzinnige, die van een verlies èn van een misschien hoopgevende metamorfose. - De stad is de onpersoonlijke uitdrukking van persoonlijke ervaringen, wellicht dat zich daarin de mutatie van de persoonlijkheid aftekent die Ulrich voorziet.
Ulrich ervaart de stad als zijn ‘eigen’ sociale corpus: objectivering en sedimentatie van de geest. Hoe meer geest zijn neerslag vindt in vooruitgang, groei van macht, uitbreiding van kennis en meningen, hoe meer zijn kern zoek raakt. En wat is die kern anders dan de scheppingskracht (de lege ruimte van het te vormen Ik) die oorspronkelijk nog uit de twee componenten geweld en liefde is samengesteld. In de stad en het sociale leven neemt het geweld versteende vormen aan.
| |
9. Twee Ulrichs
Ulrich ervaart aan den lijve - in die zin is hij letterlijk een proefpersoon - het schizoïde van deze wereld die het resultaat is van een hypertrofie van kennen èn willen enerzijds en van de verwaarlozing van een andere geesteshouding anderzijds.
Die twee houdingen splitsen ook de figuur Ulrich. ‘Twee Ulrichs liepen er op dat moment’: de ene is de man die een rol speelt, ‘de andere
| |
| |
zijn vuisten gebald, in pijn en woede; hij was de minst zichtbare, en waar hij aan dacht was een bezweringsformule te vinden, een handvat dat men misschien zou kunnen pakken, de eigenlijke geest van de geest, het onbekende, misschien maar kleine stukje dat de verbroken ring sluit. Deze tweede Ulrich vond geen woorden tot zijn beschikking.’ (MoE p. 155 = 200/201) - En alsof zijn denken doldraait wanneer het vacuüm van het onuitsprekelijke in zicht komt, raakt Ulrich in een soort roes, ‘bijna een toestand van bekering, van omkering’. Het gebeurt wel vaker dat de ruimte onder de woorden begint te resoneren. Daarbij doet zich het merkwaardige fenomeen voor dat de vaststelling van sprakeloosheid toch weer woorden uitlokt, een stroom van woorden zelfs.
‘Omkering’, zo heet ook het laatste hoofdstuk van het Eerste Boek, waar het vermoeidheid is die Ulrich in een toestand brengt waar binnen- en buitenwereld in elkaar overvloeien; is het daar eenzaamheid (waarin zich de afstand tussen ik en wereld voelbaar maakt), hier is het de idee ‘liefde’ die hem met alles buiten hem verbindt: ‘De dingen leken niet van hout en steen te zijn, maar uit een grandioze en oneindig tere immoraliteit te bestaan die op het moment waarop ze met hem in aanraking kwam een diepe morele schok werd.’ - ‘Dit had de duur van een glimlach’. (MoE p. 156 = 201) Tot in de woordkeus doet deze beschrijving aan de versmeltingstoestand denken die Ulrich met Agathe beleeft, de korte tijd dat Ulrich zijn (sinds zijn jeugd bewaarde) ‘reserve-idee’ kan aanspreken.
| |
10. Dode en levende gedachten
Ulrich beleeft uitzonderlijke momenten mam is zelf niet uitzonderlijk. Zoals er in hem twee geesteshoudingen te onderscheiden zijn, zo manifesteert zich ook in alle andere figuren op een gegeven moment iets van een weliswaar verdrongen maar nog niet geheel uitgeschakeld gevoel voor de mogelijkheid dat het ook anders kan. Die reserve deelt hij met anderen. In elk van hen is een facet van de man zonder eigenschappen geprojecteerd. In verschillende doseringen is iedere persoon een mengvorm van normale en andere toestand. Zelfs in de Parallelactie schuilt een oorspronkelijke behoefte aan zingeving. Getuige de reacties uit de bevolking na de oproep van het comité om met voorstellen te komen,
| |
| |
heerst er een ware honger naar zin, zij het dat dit vooral een geeuwhonger blijkt te zijn. Moosbrugger en Clarisse worden gedreven door emoties die sterker zijn dan zij. Generaal von Stumm, de risee van het uitgelezen gezelschap rond Diotima, demonstreert dank zij zijn boerenslimheid de ijlhoofdigheid van de collectieve Donquichoterie. Zelfs Arnheim, de belichaming van alles wat Ulrich zegt te verfoeien, bestaat niet uit één ratioïde stuk. Iedereen kan dezelfde gevoelens hebben, het gaat er alleen om wat men ermee doet. Als Arnheim ten gevolge van zijn amoureuze gevoelens voor het hijgende hert Diotima zijn morele begrippen voelt verschrompelen en zelfs door mystieke sensaties wordt getroffen, is zijn conclusie dat er teveel aandacht voor de rede en het verstand is en van de weeromstuit verheerlijkt hij de intuïtie. De parallellie tussen de geschiedenis van Ulrich en Agathe en die van Arnheim en Diotima houdt op waar de gevolgtrekkingen uiteenlopen.
Arnheim en Diotima bootsen een liefdesroman na, waarvan de liefdesaffaire van hun bedienden een keukenmeidenromanversie is, alles wat ze zeggen lijkt een citaat, en misschien is dat ook letterlijk zo, het persoonlijke vervangen ze door frasen; de ratioïde houding heeft niet alleen betrekking op het denken maar ook op zintuiglijke waarnemingen en gevoelens. Ulrich en Agathe zijn zich het gevaar van de herhaling bewust en proberen tot een andere manier van spreken te komen, hun taal bestaat weliswaar ook uit citaten maar zij ervaren die als de echo's van een ouder weten en een verloren continuïteit. Is de Parallelactie een collectieve monoloog met verschillende stemmen die uiteindelijk allemaal hetzelfde zeggen, en bestaat de hele handeling uitsluitend uit praten, de Andere Toestand van broer en zus is een gesprek waarin het praten hardop denken is. In Törless heette dit het verschil tussen dode en levende gedachten.
De verschillende parallelle geschiedenissen zijn dus niet bedoeld om het ratioïde en het niet-ratioïde lijnrecht tegenover elkaar te plaatsen. Er worden verschillende mogelijkheden geschetst, ongeacht of de ene nu voor werkelijk en de andere voor fictief gehouden wordt. In de ratioïde wereld zoals die in de Parallelactie ten tonele wordt gevoerd, zijn op onbewaakte ogenblikken glimpen van andere mogelijkheden te zien. Daarvan is de Andere Toestand een uitvergroting. Belangrijk is vooral de vergelijking tussen beide werelden.
| |
| |
| |
11. Ommekeer, inkeer
Ondertussen heeft Ulrich, ‘terwijl hij niets deed dat beantwoordde aan de persoon die hij tenslotte toch voorstelde, en het opzettelijk niet deed’, een half jaar lang niets anders gedaan dan wachten. ‘Hij wachtte achter zijn persoon, voor zover dit woord het door wereld en levensloop gevormde deel van een mens aanduidt, en zijn kalme, daarachter afgedamde wanhoop steeg met de dag. Hij verkeerde in de ergste noodsituatie van zijn leven en minachtte zichzelf om alles wat hij verzuimde. Zijn grote beproevingen het voorrecht van grote naturen? Hij zou dat graag hebben geloofd, maar het is niet juist, want ook de simpelste zenuwachtige naturen hebben hun crises.’ (MoE p. 256/257 = 333) Het enige wat hem in deze crisis rest is de herinnering aan zijn reserve-principe, de verwachting, tegen beter weten in, dat het anders kan, of op z'n minst de intellectuele eis dat het anders moet kunnen - en wat is een utopische gezindheid die wars is van alle religieuze heilsverwachting anders dan intellectuele hoop, in Ulrichs geval gebaseerd op liefde?
In de laatste hoofdstukken van Boek Een bereiken, vrijwel gelijktijdig, meerdere crises hun culminatiepunt. ‘Die Umkehrung’ heeft dan ook op meer betrekking dan alleen Ulrichs verwarring, waarin vermoeidheid hem in een toestand van verlaagd bewustzijn brengt, wat hij spottend ‘een aanval van de majoorsvrouw’ noemt.
Die middag was Ulrich aanwezig geweest bij een demonstratie tegen de Parallelactie en terwijl hij naar het oproer keek als naar een groot toneel had hij het gevoel zelf op een klein toneel te staan. Walging steeg in hem op: ‘Ik kan dit leven niet meer meemaken, en ik kan me er niet meer tegen verzetten.’ Iets in hem besluit met de normale wereld te breken, wat hij op dat moment nog als een ‘misdaad’ ervaart. Kort daarop spreekt hij bij toeval Arnheim onder vier ogen, wat zó ongewoon is dat ze allebei even uit hun rol vallen. Arnheim biedt hem zelfs een baan als ‘Generalsekretär’ aan; Ulrich zegt geen nee.
Volstrekt in de war loopt Ulrich vervolgens door de stad naar huis. Het gebaar waarmee Arnheim hem vaderlijk (!) een arm op de schouder heeft gelegd, gloeit nog na en hij verbaast zich over de emoties die het bij hem opriep, die hem eraan herinnerden dat hij allang geen vriend meer had gehad.
| |
| |
De stad neemt hierdoor in de ogen van Ulrich opeens heel andere vormen aan, theatraal en abrupt als in een expressionistische beschrijving - ze herinnert aan de syncopische stadsbeschrijving van het eerste hoofdstuk van de inleiding. Het theatrale lijkt een echo van de ‘regisseur’ Arnheim, die eveneens debet is aan de onverwacht opduikende herinnering aan een kinderfoto van Ulrich waarop hij samen met zijn moeder te zien is: zij de regisseur van het pontificale toekomstbeeld dat er van hem gemaakt werd. Met die jongen voelt Ulrich geen enkele binding en hij vraagt zich af hoe anderen erin slagen hun leven wel als een ongebroken lijn te zien. Een dergelijk van dag tot dag almaar voortdurend gevoel van een met zichzelf instemmend leven kan hij zich niet voorstellen. Die mythe van een logisch verlopend levensverhaal associeert Ulrich, wanneer hij door een buitenwijk loopt die hem aan een dorp doet denken, met het leven op het platteland: hoe eenvoudig zou alles zijn als het is wat het lijkt. Aan die illusie maakt de grote stad een eind: ‘Op het land komen de goden nog tot de mensen,’ dacht hij, ‘men is iemand en beleeft iets, maar in de stad, waar er duizend keer zoveel belevenissen zijn, is men niet meer in staat ze op zichzelf te betrekken: en zo begint waarachtig het befaamde abstract worden van het leven.’ (MoE p. 649)
Maar in tegenstelling tot alle andere acteurs van de Parallelactie die het moderne stadsleven zoeken te stofferen met de waarden van een geïdealiseerd verleden (of toekomst), weet Ulrich ‘dat het (abstract worden) de macht van de mens duizendvoudig uitbreidt; zelfs als het hem in detail tienmaal verdunt, vergroot het hem in het geheel nog honderdvoudig, en een terugruil kwam voor hem niet serieus in aanmerking.’ (MoE p. 649/650)
Zoals in het begin van de roman staat Ulrich in de slotalinea voor het raam; ‘terwijl de koelte langs zijn slapen streek, begon hem de afkeer van de Europeaan van sentimentaliteit met haar klare hardheid te vervullen, en hij nam zich voor, deze geschiedenis, wanneer het per se moest, met alle exactheid tegemoet te treden’. (MoE p. 664/5)
Met ‘deze geschiedenis’ kan moeilijk iets anders dan de eropvolgende geschiedenis met Agathe bedoeld zijn. Of betekent ‘deze geschiedenis’ dat hij kiest voor de schaduw-wereld van de contemplatieve houding? Eerder nog zou ik denken dat hij hier alsnog kiest voor een
| |
| |
(voorzichtige) scheiding tussen geweld en liefde, wat hij een tijd geleden nog weigerde; door zich na zijn actieve periode volledig beschikbaar te stellen voor andere ervaringen maakt hij zich op voor een vereniging van beide scheppingsmomenten.
| |
12. Ontwikkelingsroman van een utopische idee
In de nagelaten reeks aforismen ‘Aus dem Rapial’ (uit het kladboek) zegt Musil van Goethes Wilhelm Meister, het prototype van de ‘Bildungsroman’, dat deze begon als avontuur van een ontwikkeling maar uitliep op een aanpassing aan een bestaande ontwikkeling - ‘daar begint het eclecticisme’. ‘De ontwikkelingsroman van een persoon, dat is één type roman. De ontwikkelingsroman van een idee, dat is de roman zonder meer. (Bij Törless heeft men beide verwisseld)’ (Prosa p. 830/831). Als Musil het over de roman heeft, kun je ervan op aan dat het steeds (ook of vooral) over zijn eigen roman gaat.
Misschien gaat elke kunstenaarsroman in principe over een utopisch type mens dat een andere wereld dan de bestaande wil scheppen. Sinds de Romantici is het beroep van kunstenaar eerder een omschrijving van beroepsloosheid en is de kunstenaar vooral iemand die een completer mens is (of wil zijn). Zo ziet ook Musil in de kunstenaar een synthese van kennis en ervaring nagestreefd. Voor hem is het niet eens essentieel dat er werk geproduceerd wordt, het gaat vooral om een mentale instelling, een houding zoals uitgedrukt in de beschikbaarheid van Ulrich (zijn actieve passiviteit).
‘Ontwikkelingsroman van een idee’ - die benaming lijkt zonder meer van toepassing op Der Mann en binnen Musils werk is Ulrich te zien als een van de personificaties van een idee, waarbij ‘idee’ wel duidelijk onderscheiden moet worden van ‘begrip’ (zie ‘Schets van de kennis van de schrijver’). Idee is te omschrijven als denkbeeld dat op zoek is naar vorm door zich van bestaande vormen te ontdoen; ‘Geist’ in actie.
Om welke idee gaat het dan? En is het wel één idee of juist een streng of complex van ideeën? Is het een roman over of van een idee? En verandert er iets aan de romanvorm als niet een persoon maar een idee in zijn ontwikkeling gevolgd wordt? En wat moeten we ons voorstellen onder ‘ontwikkeling’, te meer daar Musil die zeker niet gelijkgesteld
| |
| |
wil zien met lineaire, causale ontwikkeling? Idee staat voor Musil ook tegenover werkelijkheid, zie bijvoorbeeld Ulrichs program (in hoofdstuk 84): ideeëngeschiedenis in plaats van wereldgeschiedenis te leven.
In aansluiting op het beeld van de twee bomen des levens, bestaat deze idee vermoedelijk uit Ulrichs veronderstelling dat een verbinding van ‘geweld’ en ‘liefde’ niet alleen wenselijk maar zelfs noodzakelijk is voor wat hij de utopie van het ‘juiste leven’ noemt. Deze idee heeft zich gedurende zijn experimentele periode of openbare leven in hem ontwikkeld en Ulrich is van die idee de verpersoonlijking, of moet ik zeggen: de belichaming, gezien de vele plaatsen waar duidelijk wordt gemaakt hoezeer ideeën lichamelijk van oorsprong zijn. Idee staat inderdaad gelijk aan denken. De verteller in Der Mann verbaast zich erover dat schrijvers het denken kennelijk zo'n netelige kwestie vinden dat ze het liever vermijden, de reden is dat ‘als iemand denkt bij wijze van spreken nooit het moment tussen het persoonlijke en het onpersoonlijke’ te vatten is - en daar is Musil nu juist constant op gespitst, die overgang in woorden zichtbaar te maken zonder hem vast te leggen. Met behulp van een denkende figuur maakt Musil het denken tot het eigenlijke thema van het schrijven: het scheppen van een schaduwwereld in de bestaande. ‘Hoofdthema: confrontatie van de mogelijkheidsmens met de werkelijkheid’, zo formuleert Musil in latere aantekeningen (MoE, 1881). ‘Leven uit de idee’ - waarbij elke stap niet uit causale noodzaak maar als keuze volgt - heeft Musil, zoals vooral de novellen van Vereinigungen laat zien, tot vertelprincipe willen maken, door hem ook wel motivische schrijfwijze genoemd.
| |
13. Epos en roman
Het is belangrijk vast te stellen dat in Der Mann de normale en de contemplatieve levenshouding niet strikt gescheiden voorkomen maar op verschillende manieren met elkaar verbonden zijn, zij het in de optiek van Musil en zijn protagonist Ulrich vooral op een verwrongen manier. Het streven naar een vereniging van beide houdingen - ‘twee fundamenteel verschillende en slecht versmolten levenstoestanden, Iktoestanden, ja misschien zelfs wereldtoestanden’, MoE p. 1415 - impliceert steeds ook een kritiek op verkeerde verbindingen; vandaar dat Ulrich zich fel keert tegen moraal, idealisme en allesomvattende oplossingen.
| |
| |
Zowel Ulrichs ontwikkeling als die van de roman worden tegelijkertijd bepaald door twee bewegingen: scheiden en verbinden. Uit de normale toestand ontwikkelt zich de idee die als ‘andere toestand’ de volgende delen van de roman zal gaan beheersen - dat is de toestand waarin de liefde van het geweld wordt losgemaakt of zelfs bevrijd. Maar dan, ja wat dan? Dat is de vraag die met de Andere Toestand wordt gesteld.
Ulrich komt door de stad lopend, op weg naar huis (in hoofdstuk 122 ‘Heimweg’), tot de bevinding dat hij ‘het primitief epische is kwijtgeraakt’ - is kwijtgeraakt, dat duidt op een ontwikkeling; en inderdaad, hij beschikte nog over dat vermogen zolang hij deelnam aan de Parallelactie, die te zien is als één gigantistische poging om Geschiedenis (wereldgeschiedenis) te maken door het verwarde geheel van maatschappelijke en individuele gebeurtenissen onder de noemer van één centraal, alle verspreide details zin verlenende, Idee of Ideaal. Daarmee werd hetzelfde beoogd als de epiek altijd heeft nagestreefd - met dit verschil dat de samenleving een dusdanige schaalvergroting, complicering en differentiëring heeft ondergaan dat een dergelijke allesomvattende vertelling alleen op geforceerde wijze - door geweld dus, door versimpeling, weglating en abstrahering - tot stand kan komen.
In de grote epische kunst kon de wereld nog, doordat het universele en het bijzondere aan elkaar gelijk werden gesteld, verschijnen als een organische totaliteit en eenheid. Ook in de klassieke roman had elk detail betekenis doordat het deel uitmaakt van een zinvol en samenhangend geheel, bijeengehouden door een grote stijl die een centraal subject veronderstelde. Het kader van de vertelling in Der Mann blijft leeg. Musils stijl heeft niets van een grote of hoge stijl, de neutraliteit ervan biedt de ruimte om de meest uiteenlopende vormen van taalgebruik, citerend of persiflerend, in zich op te nemen, wat tot eclecticisme en syncretisme had kunnen leiden, wanneer niet de instelling van Ulrich en de verteller - de gerichtheid op de ontwikkeling van een aantal ideeën, in het eerste boek ‘vakantie van het leven’, ‘man zonder eigenschappen’, ‘hetzelfde gebeurt’ - een bindende factor zou zijn geweest. Dat maakt vreemd genoeg Musils stijl wel degelijk herkenbaar, zoals een stad in weerwil van de verscheidenheid aan bouwstijlen als geheel een herkenbaar gezicht kan hebben.
| |
| |
Vertellen heeft ook te maken met ‘zich laten vertellen’, het is de sfeer van illusie en gezag; of, zoals Moosbrugger vaststelt als hij merkt dat hij niet zoals anderen over de juiste taal beschikt, met ‘te vertellen hebben’. In het persoonlijk leven wordt nog aan de mythe van vertelbaarheid vastgehouden, al was het maar omdat mensen zonder sluitend levensverhaal hun identiteit zouden verliezen - maar ‘in het openbare leven is alles niet-vertellend geworden en volgt geen “draad” meer, maar breidt zich in een eindeloos verweven vlak uit’. (MoE p. 650) Een oneindig verweven vlak - zo is de roman opgebouwd, en ook hier dringt zich de vergelijking met de grote stad op. Je hoeft maar de beschrijving van het leven in de grote stad op de tweede pagina van Der Mann te lezen, en het is duidelijk dat voor Musil de hele werkelijkheid dezelfde gecompliceerde, anonieme en heterogene fysionomie heeft.
Er valt naar aanleiding van deze vaak aangehaalde passage over het epische vertellen veel te zeggen, ik wil me hier tot één aspect beperken. Ulrich zegt niet dat het openbare leven niet meer verteld kan worden - dat gebeurt stelselmatig, de Parallelactie is een epische onderneming en aan het eind van het gepubliceerde begin van het derde deel noemt de dichter Feuermaul de groothandelaar in journalistiek Meseritscher de Homerus van deze tijd omdat hij een fenomenale schildering van de samenleving weet te geven door op te sommen wie er op een bepaalde plaats geweest zijn, wat ze aanhebben en wat ze zeggen (het zou me niet verbazen als Musil hiermee op Proust gedoeld heeft, van wiens werk hij immers even weinig kennis had genomen als van vele andere schrijvers van zijn tijd). De collectieve wereld is niet meer vertellend (erzählerisch) of niet meer op vertellen ingesteld, dat is wat Ulrich zegt. En hij stapt uit de Geschiedenis om een eigen geschiedenis uit te proberen of op z'n minst zijn eigen leven te vertellen (of liever: hij doet een stap opzij zodat hij met één been in de gewone werkelijkheid staat en met het andere erbuiten). Musil acht het Epos historisch achterhaald (zoals hij in een bespreking van Manas van Döblin stelt) en kiest voor de moderne roman waarin het eerst en vooral om individuele levens gaat. In een brief aan G. van begin 1930 schrijft hij: ‘Het probleem: hoe kom ik tot vertellen, is zowel mijn stilistisch probleem als het levensprobleem van de hoofdpersoon’.
| |
| |
| |
14. Gemotiveerd leven vanuit een idee
In ‘Een soort inleiding’ wordt een plattegrond van Ulrichs bewustzijn geschetst. Hij is in een crisis terechtgekomen die hem van de wereld vervreemdt en een behoefte aan meer doet ontstaan. In dit stadium is de idee waarvan de ontwikkeling gevolgd wordt die van de ‘utopie van het exacte leven’. De idee ‘het kan ook anders’ maakt het mogelijke even reëel als het werkelijke of het werkelijke even denkbeeldig als het mogelijke. Getraind door de wetenschap stelt Ulrich de intellectuele eis dat gerealiseerde en (nog) niet gerealiseerde mogelijkheden even exact behandeld worden. De vraag van de roman is, hoe die behandeling vorm moet krijgen - vooralsnog wordt, vanaf het eerste hoofdstuk, elke zin beheerst door twijfel of een beschrijving mogelijk is; het zonder eigenschappen zijn geldt bij uitbreiding voor de hele moderne tijd, voor de stad en voor de roman zelf: de eigenschappen zijn er wel, maar er kan nog geen adekwaat gebruik van worden gemaakt.
De inleiding eindigt ermee dat Ulrich eropuittrekt om de wereld te veranderen, al heeft hij bij voorbaat gerede twijfel aan het welslagen ervan en al zal het vooral een verandering van zijn kijk op de wereld en op zichzelf betekenen, maar het is, zoals in hoofdstuk 4 gezegd wordt, afhankelijk van het individu of nieuwe mogelijkheden hun zin en hun bestemming krijgen. De crisis waarin hij aan het eind van deze episode terechtkomt, vervult hem met afkeer van de domme normaliteit en wekt in hem de behoefte aan een andere, niet eenduidige beleving van de wereld. De idee die in dit deel beproefd wordt is die van het hypothetisch leven ofte wel ‘de utopie van het essayisme’. Het essayisme bepaalt in dit deel ook de stijl en de volgorde van de hoofdstukken. Deze volgen zelden uit elkaar - het gaat eerder om toestanden dan stadia, eerder om verandering (van een moraalingenieur en veroveraar, gerijpt tot een minnaar die aan de liefde verslaafd raakt) dan om een opeenvolging of continuïteit, eerder een omcirkeling dan een accumulatie - de beleving is er een in de breedte, de lijn van de versnelling beschrijft de zigzaggende route van een zoektocht door de stad. In een vroeger stadium schreef Musil hierover: ‘zo vertellen als de problemen zich gradueel in Ach. vormen.’ (Tagebücher p. 583) De vele anticipaties op een andere toestand - die als eilanden in de oceaan van de normale werkelijkheid opduiken - hebben een meer novellistisch
| |
| |
karakter: ‘In deze ene beleving verdiept zich plotseling de wereld of zijn ogen keren zich om; aan dit ene voorbeeld meent hij te zien, hoe alles in werkelijkheid is: dat is de beleving van de novelle. Deze beleving is zeldzaam en wie haar vaker te voorschijn wil roepen, vergist zich.’ (‘Literarische Chronik’, 1914, Essays p. 1465)
De crisis neemt in het derde deel de vorm van een ‘permanente geloofscrisis’ aan: de samenleving, dus ook de Parallelactie als schaalmodel en nabootsing ervan, is een heksenketel van meningen en oplossingen. Een luchtbel daarin is de geschiedenis van Ulrich en Agathe die zich voor een belangrijk deel in Ulrichs tuin, een oase in de stad, afspeelt. In dat avontuur wordt de ‘utopie van het gemotiveerde leven’ - leven vanuit een idee - leidraad en onderwerp van een experiment. De mogelijkheid wordt beproefd van een verbinding tussen de twee andere utopische houdingen, mogelijkheidsdenken en intensiveringsdrang, maar nu in individuele, niet-sociale vorm.
| |
15. Ulrichs essay tussen amor intellectualis en gedicht
De Andere Toestand biedt een vrijplaats waar Ulrich zich onttrekt aan de wereld waarin hij zich misplaatst voelde, maar hij beseft van meet af aan de tijdelijkheid ervan. De totale verwarring die door de zeldzame belevingen met Agathe over hem gekomen is, probeert hij te bezweren door een dagboek te beginnen: hij gaat schrijven en ontpopt zich daadwerkelijk als essayist. ‘Een essay is de unieke en onveranderlijke gedaante die het innerlijk leven van een mens in een beslissende gedachte aanneemt. Niets is er vreemder aan dan de onverantwoordelijkheid en halfvoltooidheid van de invallen die men subjectiviteit noemt (...) Er zijn niet weinig van dat soort essayisten en meesters van het innerlijk zwevende leven geweest, maar het zou geen zin hebben hen te noemen; hun rijk ligt tussen religie en kennis, tussen voorbeeld en leer, tussen amor intellectualis en gedicht, het zijn heiligen met en zonder religie en soms zijn het ook gewoon mensen die in een avontuur verzeild zijn geraakt.’ (MoE 253/4 = 329/330) Misschien behoort Ulrich tot de laatste soort.
Ulrichs essay over het gevoel doorbreekt het novellistische karakter van de vereniging. De wetenschappelijke methode wordt nu ook op het gevoel toegepast. De idee die in dit derde onafgesloten deel, in de
| |
| |
schaduw van de leeglopende Parallelactie, ontwikkeld wordt, is die van de scheppende houding of van de kunst. Maar totdat Ulrich gaat schrijven is de Andere Toestand een creativiteit zonder werk, uitsluitend doel in zichzelf; de Andere Toestand is daarom niet zonder meer met de ideale scheppingstoestand gelijk te stellen, ze komt eerder overeen met de onmiddellijke kunstbeleving. De Andere Toestand is nooit als eindtoestand gedacht; als ze van het gewone leven wordt losgemaakt raakt ze ook haar voedingsbodem, haar context en contrast kwijt waardoor ze een luchtledig wordt. Daarom kan ook moeilijk van een mislukking gesproken worden, de scheiding van gewone en andere toestand - van geweld en liefde - vindt alleen maar plaats om een juiste vereniging van beide te bewerkstelligen; zonder de een is de ander een beperkte creatieve kracht. De mystieke toestand mag tijdelijk - in de tijdeloosheid van het uitgestelde moment - de hoogste vervulling bieden (de leegte waarop de Parallelactie uitloopt schreeuwt om invulling, met onverschillig wat); de leegte van de Andere Toestand is vervulling van de utopische wens tot bevrijding van de sociale persoon en een vereniging met het vreemde zelf (Anders), Ulrich is immers niet verliefd op Agathe maar op de broer-zus idee als ideaal van aanvulling - op den duur is ze gedoemd onvruchtbaar te blijven. Musil laat daarover geen misverstand bestaan, al in het programmatische essay ‘Aanzetten tot een nieuwe esthetiek’ merkt hij hierover op: ‘Zoals bekend is deze toestand, behalve in ziekelijke vorm, nooit van lange duur; een hypothetisch grensgeval dat men nadert om steeds weer in de normale toestand terug te vallen, en juist dit onderscheidt de kunst van de mystiek dat ze de aansluiting bij de gewone houding nooit helemaal verliest, ze verschijnt als een onzelfstandige toestand, als een brug die zich van de vaste grond weg welft alsof ze in het denkbeeldige een landhoofd bezat.’
(Essays, p. 1154) Kunst omvat het ratioïde èn niet-ratioïde, en dat geldt evenzeer voor Musils roman.
| |
16. Alles is tegelijk aanwezig
In latere ontwerpen komt Musil schematisch te spreken over ‘de utopie van de inductieve gezindheid’ ofte wel de ‘inductieve methode’ die gezien kan worden als de utopische methode van de roman in zijn geheel. Uit de Andere Toestand ontwikkelt zich de roman zoals hij gepland,
| |
| |
geschreven en onvoltooid gebleven is. Het ontbrekende stuk dat de verbroken cirkel sluit, is de idee van de onverdeelde scheppingstoestand waarvan de kunstenaar droomt en waarmee ook het toneelstuk Die Schwärmer eindigde. In ‘Die Reise ins Paradies’ wordt het expliciet als volgt onder woorden gebracht: ‘alle vollendete Schönheit... ist nicht mehr als das letzte Stück in einem Kreis’ met welke utopische voorstelling onmiddellijk het sceptische vermoeden gepaard gaat dat ‘schoonheid iets onvoltooids en onvoltooibaars is, een geluk zonder doel, zonder zin’. (MoE p. 1661/1662) Hoe dichter dit ideaal genaderd wordt, hoe verder men er van verwijderd is, al is het maar door het pijnlijke besef dat vervulling niet kan worden vastgehouden en verwijdering van alle andere mogelijkheden inhoudt.
Deze schematische voorstelling van de ontwikkelingen van een idee wekt wellicht de indruk dat het om een ontwikkelingsroman in temporele zin gaat. Voor een deel is het een ontwikkeling in omgekeerde richting, voorzover de weg van vita activa naar via contemplativa voor Ulrich betekent dat hij zijn karakter verliest. Zoals de vier utopische methoden elkaar impliceren - alle vier al in de idee ‘mogelijkheidszin’ vervat - zo verlopen de bewegingen die telkens een ontvouwing van een idee te zien geven - een explicatie, een uitbreiding en een oplossing ten gevolge van een soort celdeling - eerder spiraalsgewijs dan in fasen: ‘de inhoud breidt zich op een tijdloze manier uit, alles is eigenlijk tegelijk aanwezig’, zo typeert Musil in een brief (uit 1930) de opbouw van het gepubliceerde romandeel. In vroegere scenario's was de Anders(= Ulrich)-Agathe handeling over de hele breedte van de roman gedacht. Ruimtelijk zou dit zo kunnen worden voorgesteld, dat de stad waarvan de inleiding de plattegrond geeft het toneel is waarin zich tegelijkertijd zowel de Parallelactie als de Andere Toestand afspeelt; het is ook in andere zin een parallelle actie, dat zich uit het traditionele epos de moderne roman ontwikkelt. De utopie van de inductieve gezindheid staat voor Musils verbinding van esthetiek en ethiek, van mathematica, mystiek, ratio en gevoel; ze is met terugwerkende kracht de utopie van zijn roman: ‘leven op de wijze van de kunst’, zoals Ulrich het formuleert, ‘ideeëngeschiedenis in plaats van wereldgeschiedenis te leven’ (hoofdstuk 84).
| |
| |
| |
17. Publicatie van twee boeken en terugkeer van het dagboek
In 1930 publiceerde Musil, nog min of meer uit vrije wil, de eerste twee delen van Der Mann ohne Eigenschaften, een boek dat in de grote lijn een duidelijke structuur vertoont. De uitgave van de eerste 38 hoofdstukken van het vervolg in een afzonderlijk boek in 1932 is door zijn uitgever afgedwongen; degene die het eerste deel gelezen had, moet zich met dit tussendeel geen raad geweten hebben. Musil zelf wist ongeveer welke richting de roman uitging, maar het eindpunt lag nog voorbij de horizon en hoe langer hij met de roman bezig zou zijn, hoe breder het terrein werd; bovendien waren er vele ventwegen. Toch heeft Musil zelf lange tijd gedacht dat het werk van tientallen jaren in een, zij het zeer omvangrijke, gesloten roman zou resulteren. Het gedrukte boek werd een handenbinder. In een stadium waarin Musil nog lang niet wist hoe het geheel eruit zou zien, lag er al te veel vast om zijn gebruikelijke werkwijze - hij werkte steeds aan alles tegelijk, herschreef en rangschikte onderdelen opnieuw - ongestoord te kunnen voortzetten. Het boek besliste over de roman - voorbarig waarschijnlijk, maar vermoedelijk is het ook de redding ervan geweest, zo niet van de roman dan toch van deze twee delen die anders misschien nooit verschenen zouden zijn. Zoals voorheen het ene concept op het andere volgde, traden er in de jaren na de boekpublicatie ingrijpende thematische en technische veranderingen in de romanidee op; het was uiteindelijk geen romanproject meer, maar een leven dat in boekvorm geprojecteerd werd. Dat is niet overdreven uitgedrukt bij een auteur die zijn roman, niet alleen inhoudelijk, als een levensexperiment zag; naast esthetische motieven was er een uitgesproken sociaal oogmerk, zoals Musil in het geënsceneerde vraaggesprek met Fontana (1926) op tamelijk problematische wijze beklemtoonde: ‘Welke plaats ik mijn roman toeken? Ik zou willen bijdragen aan de geestelijke verwerking van de wereld. Ook door de roman. Ik zou daarom
het publiek zeer dankbaar zijn als het minder op mijn esthetische kwaliteiten acht zou slaan en meer op hetgeen ik wil.’ Maar het boek dwong Musil tot het laatst toe, tegen beter weten in waarschijnlijk, op de ingeslagen weg door te gaan. Door de publicatie volgde de Andere Toestand op de Parallelactie, wat tot misverstanden omtrent de verhouding ertussen heeft kunnen leiden.
| |
| |
De Parallelactie vormt letterlijk een vertelkader - een kader dat leeg zou blijven hoezeer het ook met al grotere en grotere woorden gevuld werd. Dat heeft veel ruimte gekost, wat tevens een gevolg was van het feit dat Musil zichzelf, uit angst dat de theorie de overhand zou krijgen, steeds meer dwong het verhalende element te versterken, waardoor de splitsing tussen gespecialiseerde gedachtengangen en plastisch weergegeven scènes, tussen theoretische uitweidingen en handelende figuren de tekst heterogener maakte dan de bedoeling van de essayistische benadering was.
In steeds wisselende gedaante heeft de grote roman als idee in het schrijven van Musil een fermenterende rol gespeeld, vooral in de dagboeken maar ook in ander werk. Het dagboek is een Arbeitsjournal, te lezen als het logboek van de grote roman, of liever van een geschiedenis van romanontwerpen. En misschien kan van de dagboeken evengoed gezegd worden dat ze een ontwikkelingsroman van een idee vormen. Een tijdlang heeft Musil een autobiografische roman overwogen, maar de ik-vorm zou niet minder dan de derde persoon onbruikbaar zijn geweest voor een persoon die ‘kiest’ voor onpersoonlijkheid. De vrije indirecte rede is een juiste oplossing gebleken als tussenvorm van de onpersoonlijkheid van een objectieve waarheid en het subjectieve van de beleving. Bovendien was deze flexibele vorm geschikt om tegelijk een participerende en gedistantieerde houding uit te drukken.
Al voor de publicaties dreigde de roman uit zijn krachten te groeien, in de jaren '30 was dat proces niet meer te stuiten. Tijdens het corrigeren van de drukproeven van het vervolg van Boek Twee, deel drie, in 1937/38 krijgt Musil ‘bij de correctie van “Wandel unter Menschen” (hfdst. 47) de indruk, hoe een bewerking van het hele deel en de voortzetting ervan wenselijk zou zijn’: ‘de vorm waarin gesteld en aangevuld is, is uit de behoefte ontstaan, zo snel mogelijk de centrale positie te bereiken en van daaruit vorm te geven; dus de dagboek-theorie te ontwikkelen en de broer en zus daarvan in het bezit te stellen.’ (MoE p. 1910)
Zoals de mannelijke hoofdpersoon in het verhaal ‘Tonka’, waarvan oorspronkelijk de bedoeling was dat het deel van de roman zou uitmaken, begint te schrijven om enige ordening in zijn verwarde gemoed aan te brengen - ook hij had het gevoel twee levens te hebben - zo heeft
| |
| |
Ulrich het dagboek nodig om zich niet in de roes van de Andere Toestand te verliezen; het dagboek geeft hem een handvat (‘een bezweringsformule, een handvat dat men misschien kan pakken, de eigenlijke geest van de geest’, MoE p. 157 = 201). Wat hij tot dusver bewust vermeden heeft, schrijven, ziet hij nu als onvermijdelijke volgende stap; het is tevens zijn terugkeer naar de wereld waar hij uitgestapt is. De doorbreking van vertrouwde patronen is niet vol te houden - de gesprekken tussen Ulrich en Agathe, zelf al een echo van door anderen voor hen geformuleerde ervaringen, beginnen in herhaling te vervallen en naderen dicht de sprakeloosheid. En omdat de andere toestand uit weinig anders dan hardop denken bestaat, is er geen andere keuze dan die tussen definitief zwijgen - het tweetal heeft de belofte gedaan in geval van falen een einde aan hun leven te maken, maar zelfs daartoe zijn zij niet meer bij machte - of terugkeren.
| |
18. Sprakeloosheid eindigt in oorlog
Het moet Musil de grootste moeite hebben gekost het epische karakter van de Parallelactie niet met een even brede epiek te beantwoorden, de satirische uitweidingen zijn zichtbaar met intens genoegen geschreven. Maar hij heeft het gevaar van weerspiegeling bezworen door overdrijving en essayisme. De Parallelactie als handeling die uitsluitend uit cirkelredeneringen en tautologieën bestaat heeft de roman danig opgebroken, maar de sprakeloosheid waaraan luidruchtig lucht gegeven wordt is altijd nog sarcastisch op afstand te zetten; de roman bood Musil voldoende tegengif voor het epische, waarvan de romances tussen Diotima en Arnheim en tussen Rachelle en Soliman voorbeelden zijn die kunnen wedijveren met de epische romans van de zelfgenoegzame vertellers, van wie Musil in een bespreking van Manas van Alfred Döblin zei dat zij ‘nog steeds breeduit gaan zitten als kindermeisjes terwijl de kinderen toch allang niet meer het geduld en de goedgelovigheid van hun grootouders bezitten’.
De sprakeloosheid van de Andere Toestand kondigde, veel ingrijpender, de finale crisis van het vertellen aan - het probleem van het esoterische is immers dat er geen afstand is (‘toestand zonder lachen; mystici lachen’) waardoor de onmiddellijke beleving het gevaar loopt niet minder eenduidig te worden dan de normale toestand. Ulrich for- | |
| |
ceert een afstand door het ‘geweld’ van de ‘liefde’ te scheiden, waardoor de vereniging - en dus de uitzonderingstoestand - wordt opgeheven.
Volgens de plannen van Musil had na de - uit de hand gelopen - episode ‘liefde-extase’ nog een andere relativering moeten volgen door het complex van de Andere Toestand van de waanzinskant te behandelen. De man zonder eigenschappen werd - zoals zijn ontvankelijkheid voor het buitensporige aan Moosbrugger en Clarisse al deed vermoeden - aangetrokken door het vreemde, het afwijkende en waanzinnige. Ook de oorlog wordt waanzin genoemd. Vandaar dat beide ‘acties’, de patriottische actie en de reis naar het paradijs, beide uit louter woorden bestaand, op een crisis uitlopen, op waanzin, zegt Musil, op oorlog.
Musils opvattingen over oorlog zijn na 1918 wel veranderd, maar er blijft een niet altijd even duidelijke positieve interpretatie meespelen die wellicht in verband te brengen is met zijn opvattingen over crisis en anarchie. In de jaren '30 noteerde hij in dit verband: ‘Ulrich en Agathe is eigenlijk een poging tot anarchisme in de liefde. Die zelfs daar negatief afloopt. Dat is de diepe betrekking van de liefdesgeschiedenis tot de oorlog. (Ook in verband met het Moosbrugger-probleem.) Maar wat blijft er aan het eind over? Dat er een sfeer van idealen en een van realiteit is? Voorbeelden waarnaar men zich kan richten e.d.? Wel heel onbevredigend! Is er geen beter antwoord?’ (MoE p. 1876, ‘Moral und Krieg’) Duidelijker was het zelfs voor Musil niet toen hij dit noteerde in de jaren na de boekpublicaties. Het is dan begrijpelijk dat hij juist in deze studiebladen waar hij vaststelt dat ieder idee zijn tegenidee heeft, de gedachte ontwikkelt van een utopie van de inductieve gezindheid, de houding die Ulrichs terugkeer mogelijk moet maken en Musils esthetisch-ethische facit is dat zijn hele romanproject rechtvaardigt. Op hetzelfde studieblad noteert hij: ‘Utopie van het gemotiveerde leven en utopie van de andere toestand wordt vanaf dagboek-groep tot een einde gebracht. Als laatste blijft - in omgekeerde volgorde - die van de inductieve gezindheid, dus van het werkelijke leven, over! Daarmee sluit het boek.’ (MoE p. 1887)
De grens van de Andere Toestand wordt gesteld door de taal, zij is het grensgebied tussen ‘niet meer’ en ‘nog niet’, in welke tussenruimte
| |
| |
van de mystieke vereniging Ulrich en Agathe nog steeds ‘ongescheiden en niet-verenigd’ zijn. Er is een vermoedelijk door Musil in 1934 geschreven hoofdstuk (49), ‘Nachdenken’ (MoE pp. 1411-1416), waarin Ulrich en zijn verteller - zoals vaak is het verschil tussen beiden moeilijk vast te stellen - de balans van het afgelopen jaar en in het bijzonder van de laatste periode met Agathe opmaken. Ulrich ziet zijn nieuwe ervaringen als ‘toename van werkelijkheid’ - ‘En Agathe had hem, juist toen hij zijn conclusies uit het duizendjarige boek wilde trekken, maar misschien ook alleen nog eens uitdrukking aan zijn verbazing wilde geven, geantwoord en hem met de uitroep in de rede gevallen: “Daar hebben we het toch al lang over gehad!” (...) hoewel het allerminst waar kon zijn dat tussen hen al genoeg gezegd was - laat staan het ware of beslissende! -, een dergelijk verlossend voorval of toverwoord, waarop ze aanvankelijk nog hadden kunnen wachten, was immers juist uitgebleven: hij wist toch ook dat de vragen die zijn leven al bijna sinds een jaar beheersten, nu heel nauw en dicht, en niet op een verstandelijke maar op levende wijze om hem samengetrokken waren. Precies alsof er nu weldra toch voldoende over gesproken was, al kwam het antwoord niet bepaald in woorden tot uitdrukking. - Hij kon zich niet eens volledig herinneren, wat hij daarover in de loop der tijd gezegd en gedacht had...’ (MoE p. 1411) - Ulrich verkeert inmiddels kennelijk in dezelfde positie als de lezer: er is zoveel leven in gemengd dat de gedachten niet meer te classificeren zijn, laat staan dat hij ze helder voor de geest heeft. Net als indertijd de eiland-beleving (in verband met de liefde voor de vrouw van de majoor) is zijn gemoedstoestand alleen bij benadering onder woorden te brengen. En juist op die onbepaaldheid was hij gesteld. ‘Wat wist hij daarvan nu echt? Alles bijeen niet meer dan dat ook deze kring van
vragen in het verloop van zijn leven aan dezelfde wet of hetzelfde lot onderworpen is geweest als de andere kringen die zich aan alle kanten aaneensloten, zonder een midden te vormen.’ (MoEp. 1413) - Het centrum blijft uitgespaard - die idee, door Clarisse eens vergeleken met een ring, ‘alleen maar zo rondom iets (...) in het midden is er toch niets, en toch ziet het er net zo uit alsof het alleen daarop aankomt’ (MoE p. 369) - die idee was Ulrich ook al ingevallen toen hij in de stad rondliep en in dat versteende lichaam iets levends voelde kloppen, een uitgespaarde kern
| |
| |
die misschien plaats bood voor een ‘ik’.-
Iets daarboven staat dat hij ‘ook geen schrijver had kunnen worden’ (MoE p. 153 = 197). In ‘Nachtgespräch’, een van de vele schetsen voor het vervolg van het derde deel, geeft Musil een ietwat andere uitleg van Ulrichs weigering tot schrijven: ‘Ik heb hem (Tuzzi) echter gezworen dat ik mezelf zou doden voordat ik aan de verleiding toegaf een boek te schrijven; en ik heb dat eerlijk gemeend. Want wat ik zou kunnen schrijven, zou alleen maar het bewijs zijn dat men in staat is op een bepaalde manier te leven; dat ik een boek daarover zou schrijven, zou tenminste het tegenbewijs zijn dat ik niet zo kan leven.’ (MoE p. 1278) Daarop reageert Agathe met te zeggen: ‘We kunnen ons samen doden, als het een boek wordt!’ In het hoofdstuk ‘Nachdenken’ schrijft Ulrich nog steeds niet; ‘Ulrich had zijn gedachten nooit op schrift gesteld’ (MoE p. 1414); die behoefte heeft hij nu kennelijk wel.
| |
19. Dagboek, stad, roman
In zijn dagboek zoekt Ulrich zijn gedachten en gevoelens te ordenen, en hij doet dat in de vorm van een essay over het gevoel. - ‘Ik roer eerst de vraag aan: welke rol spelen in de contemplatieve voorstelling gevoelens die wij in onze normale voorstelling hebben?’, schreef Musil al in 1923 (in ‘Der deutsche Mensch als Symptom’). Het schrijven is een poging tot afstand om de andere toestand echt naderbij te brengen. De vereniging van twee personen voltrekt zich, zoals al in de vroege novellen beschreven wordt, in de helft van het paar, bij afwezigheid van de ander. In dezelfde zin is deze poging (essay) te interpreteren als vereniging door reflexieve distantie - dat is het geheim van het dagboek, en daarom moest het voor Agathe verborgen blijven (zoals zij haar ontmoetingen met Lindner voor Ulrich geheim houdt).
De ‘terugkeer’ van Ulrich is - met het oog op de grote beweging van de roman - tevens een poging om, na de twee toestanden ‘geweld’ en ‘liefde’ voorzichtig gescheiden te hebben, ze op een betere manier met elkaar te verbinden. Nadat Ulrich de toestand van atomistische oplossing ervaren heeft, ontstaat de werkelijkheid voor hem nog eens, zij het niet precies in de vorm waarin hij haar heeft achtergelaten, maar in het perspectief van veranderbaarheid, in de toestand van grenzeloze mogelijkheid. In de roman is de Andere Toestand geen einde maar een overgang.
| |
| |
Alles wat over het vervolg van de gepubliceerde delen gezegd wordt - maar eigenlijk ook over de gepubliceerde delen in het perspectief van het vervolg - is speculatie. Zo ook de veronderstelling dat het dagboek, dat aanvankelijk nog echt een essay is, van Ulrich een schrijver zal maken. Het kan nauwelijks toeval zijn dat het hoofdstuk ‘Wandel unter Menschen’, waarin de roman definitief naar alle kanten begint uit te lopen, ook het hoofdstuk is waarin de stad andermaal een plaats blijkt te zijn waar de mystieke ervaringen van Ulrich en Agathe opgewekt of verhevigd worden. Ulrich doet daarvan verslag in zijn dagboek. Ulrich en Agathe hebben alletwee het gevoel in de stromingen van de grote stad op te lossen - stad en mystieke beleving, waarin zij zijn opgenomen en door onbekende bewegingen worden meegevoerd, zijn beide nauwelijks (in woorden en begrippen) te vatten. In de anonimiteit van de grote stad lossen ook begrippen als continuïteit, identiteit, subject en object op. De verandering van de moderne samenleving in een cultuur van het ‘men’ - de mens die nog alleen maar een persoon kan invullen die is samengesteld uit onpersoonlijke eigenschappen - krijgt in het experiment van de Andere Toestand een positieve, of op z'n minst geneutraliseerde, betekenis.
De momenten die voor de Andere Toestand bepalend zijn, zijn dezelfde die wezenlijk zijn voor de directe kunstbeleving die, zoals Musil stelt, niet een ‘in zich opnemen’ maar ‘opgaan in’ is. Overigens sluit de onmiddellijke beleving niet uit dat pas de reflexieve herbeleving er een betekenisvolle ervaring van maakt. ‘Bij elke vraag mbt de Andere Toestand staat altijd het begrip “artistieke intuïtie” achter de coulissen’, noteert Musil. En ‘intuïtieve kennis in mystieke zin’ beschrijft hij als het moment dat een (eerder gedachte) gedachte opeens levend wordt en een groot gevoelscomplex dusdanig omsmelt dat men in een flits zichzelf en de wereld anders ziet. Dat rechtvaardigt de veronderstelling dat het hele romanproject op de idee ‘scheppingstoestand’ gecentreerd is. Die valt niet samen met de Andere Toestand maar is afhankelijk van ratio én mystiek, van mogelijkheidszin én werkelijkheidszin enz. Ook kunst en literatuur kunnen niet zonder het ratioïde.
Ik zeg: het hele romanproject, en bedoel daarmee in feite alles wat Musil geschreven heeft. De roman Der Mann ohne Eigenschaften heeft zich gedurende ettelijke decennia in het dagboek uitgekristalli- | |
| |
seerd; vanaf het moment dat het idee van het dagboek concreet vorm aannam, loste de roman op... in het dagboek (van Ulrich). Aan Ulrichs dagboek lijkt dezelfde motivering ten grondslag te liggen die Musil op zijn vijftigste voor zichzelf noteerde: ‘Ik wil vanaf het begin van het jaar aantekeningen bijhouden. Doel: vasthouden hoe mijn 50e levensjaar eruit ziet! Maar ook: doelloos feiten vasthouden. Ik ben te abstract geworden en zou mij graag ook hierdoor tot het vertellen willen heropvoeden, dat ik de dagelijkse omstandigheden respect betoon.’ (Tagebücher 6.1.1930, p. 692/3) - Niemand weet wat Ulrich nog allemaal had kunnen schrijven. Het is mogelijk dat in zijn dagboek zoals in dat van Musil alles zijn plaats zou hebben gekregen: beschrijvingen, commentaar, herinneringen, werknotities, verhandelingen. Een scenario uit Musils laatste levensjaar geeft speculaties daaromtrent enige voeding: ‘De ouder geworden U. van nu, die de tweede oorlog meemaakt, en op grond van deze ervaringen zijn geschiedenis, en mijn boek, van een epiloog voorziet. Het maakt het mogelijk de plannen ca. de aforismen met het feitelijke boek te verenigen. Het maakt het ook mogelijk, de geschiedenis en de waarde ervan voor de huidige werkelijkheid en toekomst onder ogen te zien.
In evenwicht te trekken: de romantische of zelfs Pirandello-achtige ironie van: de figuur over de auteur.’ (MoE p. 1943)
De hele wereld moest in het (dag)boek. Vlak erboven wordt ‘de eventuele rol van China’ vermeld, ‘in klein bestek de russisch-westerse meningsverschillen’ (...) ‘Ook de MoE kan daaraan niet voorbijzien. Dat zou echter een historisch, filosofisch enz. essayboek zijn, of de laatste van de delen aforismen. Ik heb voorheen al genoteerd: het werk aan het Rapial staat gelijk met de liquidatie van Bd 1’. - Als men dat letterlijk zou nemen, was Musil al schrijvend bezig zijn gepubliceerde boek van Der Mann op te rollen. Voor Ulrich overwoog hij later ook nog eens een roman in aforismen: ‘Eventueel: Aforistisch als epos van deze man.’ De dwaaltocht door de chaos viel uiteen in steeds fragmentarischer excursies.
| |
20. Losbladige roman
In een van zijn latere dagboeken geeft Musil een dialoog met zijn vrouw Martha weer, waarin hij zegt: ‘ik bedenk vaak hoe jammer het
| |
| |
is dat ik teveel invallen in de MoE stop en mij daardoor ieder hoofdstuk onmogelijk maak. Met 200 kleine eenheden zou ik heel anders beroemd zijn’ (T. p. 965) - Dat zou wel eens waar kunnen zijn. Zijn gevecht met het teveel heeft hij niet gewonnen. Ik heb de indruk dat Musils sterkte minder gelegen was in de constructie van een grote roman dan in kort proza. De roman bestaat uit schitterende essayistische fragmenten en series novellen, maar ik vraag mij af of de volgorde waarin ze staan echt van belang is; ook wat dat betreft deelt de roman de structuur van de grote stad: een complex van ongelijksoortigheden, een vaag omlijnd gebied van reacties en interpretaties zonder een vast centrum of met vele centra. De man die allesomvattende oplossingen verafschuwde koos ook in literair-technisch opzicht voor partiële oplossingen: ‘De literatuur heeft niet tot taak te schilderen wat is, maar datgene wat moet zijn; of datgene wat zou kunnen zijn, als een deeloplossing van datgene wat moet zijn’ (Essays, p. 970). - Deze open methode dwingt de lezer bij het detail stil te staan en zich te concentreren op een passage of een hoofdstuk, op gevaar af het geheel uit het oog te verliezen. Dat stemt overeen met wat Musil zelf ooit vaststelde: ‘de fout van dit boek is, dat het een boek is. Dat het een kaft heeft, een rug, paginering. Men zou een paar bladzijden eruit tussen glasplaten moeten uitspreiden en ze van tijd tot tijd wisselen. Dan zou men zien, wat het is.’ (T. p. 347) Musil had het echter niet over de roman, die moest toen nog geschreven worden, maar over de in 1911 onder de titel Vereinigungen uitgegeven twee novellen. Voor grote delen van de roman geldt hetzelfde - het minst voor de geschiedenis van de Parallelactie, al meer voor de essayistische hoofdstukken en passages in de eerste drie delen, en zeer zeker voor de contemplatieve hoofdstukken die stilistisch rechtstreeks
gemotiveerd zijn door de novellen ‘Die Vollendung der Liebe’ en ‘Die Versuchung der stillen Veronika’, of gemotiveerd door de ideale voorstelling die Musil van de novelle had als zeldzame, intense en zelfs extatische beleving van de wereld.
Het zal duidelijk zijn, ik ben geneigd Musils werk te lezen als één grote roman waarin vele thema's en motieven voorkomen, met als centraal themacomplex het scheppingsproces - een roman die inzette met het ‘nachtboek van monsieur le vivisecteur’ dat in het eerste dagboek van 1899 begint, Musils versie van Monsieur Teste, ‘misschien het type
| |
| |
van de hersenmens’ (T. p. 2) of van de door Nietzsche gedroomde en belichaamde kunstenaar-filosoof. Over Nietzsche schreef de negentienjarige Musil: ‘het karakteristieke ligt hierin, dat hij zegt: dit zou zo kunnen zijn en dat zo. En daarop zou men dit en daarop dat kunnen bouwen. Kortom: hij spreekt van louter mogelijkheden, louter combinaties, zonder ons een enkele werkelijk uitgevoerd te tonen.’ (T. p. 19) Zelfkritiek avant la lettre? Hij zou later hebben kunnen riposteren: maar in de methode (houding) ligt juist het doel. De roman is, zoals Claudio Magris terecht in zijn essay ‘Achter deze oneindigheid: de Odyssee van Robert Musil’ (Beiträge zur Musil-Kritik, 1983) stelt, ‘de grootste encyclopedie van de moderne cultuur, een daarom volledige encyclopedie omdat ze onbegrensd, fragmentarisch en onafgesloten is’ -. Had Musil maar als Multatuli zijn werk in een reeks Ideeën uitgegeven, dan had niemand hoeven speculeren over de vraag hoe de roman eruit zou hebben gezien als Musil hem af had kunnen maken. De ironie wil dat Musil veel al af had. Terwijl hij nog een gigantische voortzetting plande, was met de Parallelactie het belangrijkste al gebeurd: er is niets gebeurd, alleen maar eindeloos gepraat en de ideologische leegte is door het invullen met hol idealistisch gezwets alleen maar leger geworden; en hoe het met de Andere Toestand had moeten aflopen doet er weinig toe, aangezien we hebben kunnen lezen hoe een ander spreken, in aanzet althans, eruit zou kunnen zien. Musil heeft net als Ulrich nooit kunnen beslissen of kiezen, er werd voor hem beslist - de roman ontplofte in hoofdstuk 47 - het dagboek van Ulrich bracht hem terug naar de werkelijkheid van zijn essayistische utopie. Zo bezien is er nauwelijks nog verschil tussen het dagboek en het kladboek (Rapial). En misschien heeft de schrijvende Ulrich, die gewapend met zijn ervaring van de Andere Toestand het normale
leven te boek stelt, het antwoord gegeven op de vraag die Musil Ulrich liet stellen: ‘Een man die de waarheid wil, wordt geleerde; een man die zijn subjectiviteit vrij spel wil geven wordt misschien schrijver; maar wat moet een man doen die iets wil dat ertussenin ligt?’ (MoE p. 254 = 330) Over het essayerende schrijven had Musil al in 1914 gezegd: ‘Tussen deze beide gebieden ligt het essay. Het heeft van de wetenschap de vorm en methode. Van de kunst de materie. Het probeert een orde te scheppen. Het geeft geen figuren, maar een vlechtwerk van gedachten, het is dus logisch en gaat
| |
| |
van feiten uit die het, zoals de natuurwetenschap, in verband brengt. Alleen zijn deze feiten niet algemeen waarneembaar en ook hun vervlechting is in veel gevallen slechts incidenteel. Het geeft geen algehele oplossing, maar alleen een reeks van bijzondere. Maar het spreekt uit en onderzoekt.’ (Essays, p. 1335)
|
|