| |
| |
| |
[Nummer 44]
| |
| |
| |
Robert Musil
Schets van de kennis van de schrijver 1918
Vertaling: Paul Beers
In dezelfde mate waarin het aanzien van de professoren, dat sinds de tijd van de Paulskirche en Bismarck was aangetast, in de samenleving gestegen is, is dat van de schrijver gedaald; op dit moment, nu het professorenverstand de grootste praktische toepassing heeft bereikt sinds het bestaan van de wereld, heeft de schrijver het tot de gangbare naam van literator gebracht, waaronder iemand wordt verstaan die door onopgehelderde tekortkomingen verhinderd wordt een bruikbare journalist te worden. Het sociale belang van dit verschijnsel moet niet gering worden geacht en rechtvaardigt er enige aandacht te wijden. Dat deze zich beperkt tot de beschouwing van de intellectualiteit en in het klein uitvalt als een poging tot een kennistheoretisch onderzoek, doordat zij de schrijver slechts beschouwt als iemand die op een bepaalde wijze en op een bepaald gebied naar kennis streeft, is bewuste beperking die natuurlijk alleen door het resultaat gerechtvaardigd kan worden. Maar vooraf zij opgemerkt dat telkens als hierbij sprake zal zijn van de schrijver als een bijzonder soort mens, daarmee niet alleen diegenen bedoeld zijn die schrijven; velen vallen eronder die die activiteit schuwen, zij vormen de reactieve keerzijde van het actieve deel van het type.
Men zou hem kunnen karakteriseren als de mens die zich de reddeloze eenzaamheid van het Ik in de wereld en tussen de mensen het sterkst bewust is. Als de gevoelige voor wie nooit recht gesproken kan worden. Wiens gemoed eerder reageert op imponderabilia dan op belangrijke zaken. Die karakters verafschuwt met de angstwekkende superioriteit die een kind vóór heeft op de een half mensenleven eerder stervende volwassene. Die zelfs in vriendschap en liefde nog een spoor van antipathie ervaart die elk wezen ver houdt van de anderen en het smartelijk-nietige geheim van de individualiteit uitmaakt. Die zelfs
| |
| |
zijn eigen idealen kan haten, omdat ze hem niet als de doelen, maar als de ontbindingsprodukten van zijn idealisme voorkomen. Dit zijn maar enkele voorbeelden en detailvoorbeelden. Maar aan alle beantwoordt, of liever ligt ten grondslag, een bepaalde kennishouding en kenniservaring alsook de hieraan beantwoordende objectwereld.
Men begrijpt de kijk van de schrijver op de wereld het best als men van zijn tegendeel uitgaat: dat is de mens met het vaste punt a, de rationele mens op het ratioïde gebied. Men vergeve het afschuwelijke woordgebruik en de eraan ten grondslag liggende historische verwisseling, want niet de natuur heeft zich naar de ratio gericht, maar de laatste naar de natuur; ik kan echter geen woord vinden dat niet alleen de methode, maar ook het succes ervan naar behoren zou uitdrukken, niet alleen de onderwerping, maar ook de onderworpenheid van de feiten, deze onverdiende tegemoetkoming aan de natuur in bepaalde gevallen, waarvan het vervolgens een menselijke tactloosheid was het in alle gevallen te verlangen. Dit ratioïde gebied omvat - ruw afgebakend - alles wat wetenschappelijk gesystematiseerd en in wetten en regels samengevat kan worden, in de eerste plaats dus de stoffelijke natuur; de morele echter alleen in de weinige uitzonderingsgevallen waarin men daarin slaagt. Het gebied wordt gekenmerkt door een zekere monotonie van de feiten, door het overwegen van de herhaling, door een relatieve onafhankelijkheid van de feiten van elkaar, zodat ze ook in reeds vroeger gevormde groepen van wetten, regels en begrippen moeiteloos een plaats vinden, in welke volgorde ze ook ontdekt zijn. Vóór alles echter al hierdoor, dat de feiten op dit gebied eenduidig beschreven en meegedeeld kunnen worden. Een getal, lichtsterkte, kleur, gewicht, snelheid, dat zijn voorstellingen waarvan het subjectieve aandeel hun objectieve, universeel mededeelbare betekenis niet vermindert. (Van een feit op het niet-ratioïde gebied daarentegen, bijv. de inhoud van de simpele uitspraak ‘hij wilde het’, kan men zich nooit zonder oneindige aanvullingen een afdoende voorstelling maken.) Men kan zeggen, het ratioïde gebied wordt beheerst door het begrip van het vaste en de buiten beschouwing blijvende afwijking; door het begrip van
het vaste als een fictio cum fundamento in re. Diep beneden beweegt ook hier de bodem, de diepste grondslagen van de wiskunde zijn logisch onzeker, de wetten van de fysica gelden slechts
| |
| |
bij benadering, en de hemellichamen bewegen zich in een coördinatensysteem dat nergens vastheid heeft. Maar men hoopt - niet zonder reden - dit alles nog in orde te brengen, en Archimedes, die meer dan 2000 jaar geleden gezegd heeft ‘geef mij één vast punt, en ik licht de wereld uit haar hengsels’, geeft ook nu nog uitdrukking aan ons optimisme.
Tijdens deze ontwikkeling is de geestelijke solidariteit van de mensheid ontstaan en zij gedijde beter dan ooit onder de invloed van een geloof of een kerk het geval is geweest. Niets is daarom begrijpelijker dan dat de mensen proberen hetzelfde principe ook in de - in breedste zin - morele betrekkingen aan te houden, hoewel het daar met de dag moeilijker wordt. Ook op moreel gebied wordt momenteel volgens het principe van het heien te werk gegaan en worden in het onbepaalde de verstarrende caissons van de begrippen neergelaten, waartussen zich een raster van wetten, regels en formules spant. Het karakter, het recht, de norm, het goede, de imperatief, het vaste in elk opzicht zijn zulke versteende palen die moeten dienen om er het net van de honderden morele detailbeslissingen die elke dag genomen moeten worden aan vast te maken. De nu nog heersende ethiek is naar haar methode statisch, met het vaste als grondbegrip. Maar omdat men op de weg van de natuur naar de geest als het ware vanuit een star mineralenkabinet in een broeikas vol geheime beweging terecht is gekomen, vereist de toepassing van die ethiek een uiterst merkwaardige techniek van inperken en herroepen, waarvan alleen al de gecompliceerdheid de indruk wekt dat onze moraal rijp is voor de ondergang. Men denke aan het populaire voorbeeld van de variëring van het gebod ‘Gij zult niet doden’ - van moord via doodslag, doden van de echtbreker, duel, terechtstelling tot de oorlog aan toe, en zoekt men daarvoor de ene rationele formule, dan zal men merken dat die op een zeef lijkt, bij het gebruik waarvan de gaten niet minder belangrijk zijn dan het vaste vlechtwerk.
Want hier is allang het niet-ratioïde gebied betreden, waarvoor de moraal ons enkel een belangrijk voorbeeld levert, zoals de natuurwetenschap voor het andere gebied. Was het ratioïde gebied dat van de heerschappij van de ‘regel met uitzonderingen’, dan is het niet-ratioïde gebied dat van de heerschappij van de uitzonderingen op de regel. Mis- | |
| |
schien is dat slechts een gradueel verschil, maar in elk geval is het zo polair dat het een volledige omkering van de instelling van de kennende mens vraagt. De feiten onderwerpen zich niet op dit gebied, de wetten zijn zeven, de gebeurtenissen herhalen zich niet, maar zijn onbeperkt variabel en individueel. Ik kan dit gebied niet beter karakteriseren dan door te zeggen dat dit het gebied is waarin het individu reageert op de wereld en de andere individuen, het gebied van waarden en waarderingen, van ethische en esthetische betrekkingen, het gebied van de idee. Een begrip of een oordeel zijn in hoge mate onafhankelijk van de wijze waarop ze worden toegepast en van de persoon; een idee is voor haar betekenis in hoge mate van beide afhankelijk, ze heeft altijd een slechts per geval bepaalde betekenis die verdwijnt als men haar uit haar context losmaakt. Ik neem een willekeurige ethische bewering: ‘er is geen overtuiging waarvoor men zich mag opofferen en aan de dood blootstellen’ - en ieder die door de sporen van ethische keuzes gepokt en gemazeld is zal weten dat men even gemakkelijk het tegendeel kan beweren en dat er een lange verhandeling nodig is alleen om te laten zien in welke zin men het bedoelt, alleen om ervaringen met elkaar te verbinden in een richting die zich vervolgens weliswaar onontwarbaar vertakt, maar toch op de een of andere manier haar doel vervuld heeft. Op dit gebied is het begrijpen van elk oordeel, de betekenis van elk begrip omgeven door een fijnere ervaringssluier dan ether, door persoonlijke willekeur en per seconden wisselende
persoonlijke onwillekeur. De feiten van dit gebied en daarom hun betrekkingen zijn oneindig en onberekenbaar.
Dit is het domein van de schrijver, hier voert zijn rede de heerschappij. Terwijl zijn tegenstrever het vaste zoekt en tevreden is als hij voor zijn berekening zoveel vergelijkingen kan opstellen als hij onbekenden aantreft, is hier bij voorbaat het aantal onbekenden, vergelijkingen en mogelijke oplossingen oneindig. De opgave is: steeds nieuwe oplossingen, samenhangen, constellaties en variabelen ontdekken, prototypen van het verloop van gebeurtenissen opstellen, lokkende voorbeelden hoe men mens kan zijn, de innerlijke mens uitvinden. Ik hoop dat deze voorbeelden duidelijk genoeg zijn om elke gedachte aan een ‘psychologisch’ verstaan, begrijpen e.d. uit te sluiten. Psychologie behoort tot het ratioïde gebied en de veelsoortigheid van haar feiten is ook aller- | |
| |
minst oneindig, zoals de bestaansmogelijkheid van de psychologie als ervaringswetenschap leert. Wat onberekenbaar veelsoortig is zijn alleen de psychische motieven en daarmee heeft de psychologie niets van doen.
Het ontbrekende besef dát het hier om twee essentieel verschillende gebieden gaat, is de oorzaak van het feit dat de burger de schrijver als een uitzonderingsmens ziet (de stap naar ontoerekeningsvatbaarheid is dan niet ver meer). In werkelijkheid is hij slechts in zoverre uitzonderingsmens als hij de mens is die oog heeft voor de uitzonderingen. Hij is noch de ‘woesteling’, noch de ‘ziener’, noch ‘het kind’, noch iemand die het in de bol geslagen is. Zijn wijze van kennen is ook beslist niet anders dan die van de rationele mens. De mens van betekenis is diegene die over de grootste kennis van de feiten beschikt én over de grootste ratio om ze met elkaar te verbinden: op het ene gebied zowel als op het andere. Alleen vindt de een de feiten buiten zich en de ander in zichzelf, de een treft aaneensluitende ervaringsreeksen aan en de ander niet.
Ik ben er beslist niet zeker van of het geen pedanterie is zo omstandig uiteen te zetten wat misschien niet meer dan een waarheid als een koe is, en zou ter verontschuldiging willen aanvoeren wat tot nog toe ongezegd bleef, hoewel het even belangrijk is: vóór alles de afgrenzing ten opzichte van de zogenaamde geestes- en historische wetenschappen, die niet eenvoudig is, maar het tot nog toe gezegde bevestigt. Maar of zulke onderzoekingen als pedant of als onontbeerlijk moeten worden beschouwd, zal uiteindelijk slechts afhangen van het belang dat men toekent aan het feit dat de structuur van de wereld en niet die van zijn talenten de schrijver zijn taak oplegt, dat hij een roeping heeft!
Men heeft de schrijver meermalen de taak toebedeeld de zanger, de bewieroker van zijn tijd te zijn en die, zo als hij is, naar de stralende sfeer van de woorden op te tillen; men heeft van hem triomfbogen voor de ‘goede’ mens verlangd en verheerlijking van de idealen; men heeft ‘gevoel’ (wat uiteraard wil zeggen: alleen bepaalde gevoelens) van hem verlangd, en verzaking van het kritische verstand dat de wereld verkleint door haar van haar vorm te beroven, zoals de steenhoop van een ingestort huis kleiner is dan het vroegere huis. Men heeft ten slotte (in de praktijk van het expressionisme, die dat gemeen heeft met
| |
| |
het oude neo-idealisme) van hem verlangd dat hij de oneindigheid van het object zou verwisselen met de oneindigheid van de betrekkingen tussen de objecten, waardoor een uiterst vals metafysisch pathos ontstond. Dat zijn allemaal concessies aan het ‘statische’, hun aanspraak is in strijd met de krachten van het morele gebied, is in strijd met het materiaal. Men zal tegenwerpen dat alles wat hier gezegd is slechts een zuiver intellectualistische opvatting weerspiegelt. Wel, er zijn literaire scheppingen die weinig bezitten van alles wat hier als voornaamste taak wordt beschouwd en die toch aangrijpende kunstwerken zijn; ze hebben hun aantrekkingskracht, en die van Homerus straalt door millennia heen nog tot ons door. In wezen komt dat toch slechts door bepaalde, constant gebleven of weer teruggekeerde geestelijke houdingen. De beweging van de mensheid, die zich intussen voltrokken heeft, kwam echter door de variaties. En het blijft maar de vraag of de schrijver een kind van zijn tijd moet zijn of een verwekker van de tijden.
|
|