| |
| |
| |
Ferreira Gullar
Zes Gedichten
De haan de haan
zijn oorlogszuchtige kam, vervaarlijk,
Hij past zijn passen af. Staat stil.
- wat doe ik tussen dingen?
- waartegen mijn verdediging?
De haan: pennen die bloeien
uit het stilzwijgend vlees,
de harde snavel en de klauwen en
het liefdeloze oog. Plechtig,
| |
| |
Zou hij weten dat, daarbinnen
in zijn lijf, een kraaien
eenmaal voltooid, verplicht,
Nu klappert hij zijn vleugels, hij
gaat dood, hij buigt zijn fabuleuze hals
waaruit zijn karmozijnen zingen stroomt.
De steen echter, de middag,
de woeste haan, hij zelf,
blijven bestaan onder dit kraaien.
Zo ziet u: zingen heeft geen zin.
al zijn martiaal vertoon -
op een binnenplaats van deze wereld.
van zijn lijf; een kraaien dat,
en die sporen en die kam,
wat minder schor zou zijn,
| |
| |
uiterste vrucht van deze boom: de haan.
niet anders dan voltooiing is van dageraden.
| |
Het werk der wolken
van de middag. Waar wolken werken.
De stoel is niet zo droog
Slechts terzijde van de middag
bladeren van groen en wind, en
het kakelen van de kip, de
huizen onder een hemel: dat,
vruchten. Hun groei verandert
der hemelen. Ja, de vruchten
die wij niet zullen eten, ook zij
| |
| |
Er is echter de middag van
waarin de vrucht zich opmaakt voor de glorie
niet meer vrucht te zijn, het
meer te zijn: te stralen niet als ster maar
En de te komen middag waarin zij
zal branden - kortstondige
Eigenlijk verwarrend voor
zijn er geen steden: wolken weten niet
voortgaan: wíj, wij weten dat
wij voortgaan onder hen: de
niet voor het hart der mensen.
bladeren die wachten te vergelen
en wij die daarnaar kijken.
En het overige is de witte vogel die
vliegt - en die alleen omdat hij vliegt en wij hem zien
vliegt opdat wij hem zien. De vogel die
niet omdat hij dat wil noch
omdat wij het nodig hebben: de vo-
| |
| |
| |
Geschrift
Zilver is een gewas als kropsla.
Lentebode, schiet het in september vrucht.
Het is wit, en voeg- en volgzaam
Koper is een metaal dat men onttrekt aan de tabaksbloem.
Het heeft het blauw van suiker.
Het is troebel, zoet, schijnheilig.
Goud is hybride - bloem en alfabet.
Mythisch bot, maar als verguldsel bijenweb.
De behoefte aan rijpheid. Men maakt hieruit urine en ouderdom.
| |
Het huis
Onder de vloer van het huis
in de zwarte talk van de opgesloten aarde,
kleinere nacht onder de voeten van de familie
waarover wij liepen liepen liepen
wanneer de zon hoog stond
| |
| |
wanneer het zonlicht al stierf
wanneer het zonlicht al stierf
sprak daar? heeft gesproken? wie zal spreken?
in de taal van blauw vuur van het land onder het huis?
de munt die op een middag wegrolde (de munt op een middag)
wegrolde en oploste in dat maanlandschap
die ons kon horen onder de planken
en die van ons leerde liegen
(in onze ontreddering in São Luís do Maranhão
tussen sterrenbeelden die we in één oogopslag
vanuit het venster zagen)
misschien de dode muis die stinkt tot hij verdroogd is
En de zomer? en de stort-
De vuile hangmat, de kruik
in het venster, de zonnebloem
op de patio verwijtend kijkend naar de muren
| |
| |
Maar draai, planeet, draai
blauwe oceanen van mijn leven
mijn gemeenschappelijke strijd,
de schommelstoel, de eettafel,
met zijn spiegel waarin de middag als een meisje
waardoor de ruimte als een vogel
de steden van het zuiden zocht
| |
Het strand van Caju
wat geweest is is geweest,
| |
| |
Op deze vrije middag, helemaal voor jou,
zou je, desgewenst, wat kunnen mijmeren.
ontsteken dat in het vlees der uren verloren ging.
Verloren in het water van het zwembad
onder de bladeren van de middag
in de stemmen op de veranda
in de lach van Marília in de rode parasol
die iemand op de stoep had laten liggen.
Wat geweest is is geweest, en toch:
je keert terug naar die oude straten. Op zoek.
Hier staan de huizen, het gele huis,
het witte, dat met de tegeltjes, en de zon
die erop schijnt is dezelfde
die het heelal in deze twintig jaren niet veranderd heeft.
Je wandelt in verleden en in heden tegelijk.
Die deur daar, de stenen dorpel,
het cement van de stoep, ja de gaten in het cement. Je weet
niet meer of je herinnert of ontdekt.
Verwonderd zie je de lantarenpaal, de muur,
de straathoek, de kat in het venster,
haast huilend vraag je je af
zo'n jongen als nu de straat oversteekt,
net zo mager, net zo bruin.
Als alles blijft, de deur
de stoep de bankjes op het plein,
waar dan is het kind dat óók
| |
| |
hier was? op deze zelfde stoep
En je komt bij de kademuur. De zon is warm
als toen, op dit moment. Beneden
stinkt het slib als toen, de poel zwart water
zwarte gier op de oever hetzelfde
oude verroestende olievat.
blinkt de zandbank Indigo. En in die intense
schittering verschijnt, als schaduw,
hollend over het zand. Hij is het, ja,
Wat geweest is is geweest.
ontsteken van de uitgedoofde tijd.
| |
| |
| |
Zich vertalen
een ander deel is niemand:
een ander deel vervreemding
vertaal in het andere deel
- een kwestie van leven of dood -
|
|