Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1988 (nrs. 41-44)
(1988)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Wolfgang Hildesheimer
| |
[pagina 69]
| |
rige met het intellectuele leven van die tijd in aanraking kwam. Een van de regelmatige gasten in huize Pilz was Klopstock, die bij zijn bezoeken placht voor te lezen uit de ‘Messias’ of uit de oden, waarvan hij er toen nog, ondanks zijn gevorderde leeftijd, een paar honderd per maand schreef. In een brief aan Meyerbeer uit het jaar 1834 beschrijft Pilz deze avonden en vertelt, hoe hij de toen al behoorlijk bijziende dichter tijdens zijn lezingen hele stapels oden ontvreemdde, zonder dat deze ze ooit had gemist. (Vergelijk: ‘De zeven brieven van Gottlieb Theodor Pilz’, bezorgd door Karl Ferdinand Gutzkow, Cottasche Verlagsbuchhandlung 1864.)
Ook de Sturm und Drang-dichters kwamen in huis. Nationale verontwaardiging en het gevoel voor aangedane smaad van welke aard dan ook, sleepten ook de jonge Gottlieb Theodor mee, en onder invloed van de oproerige geest die toen aan de orde van de dag was, schreef de vijftienjarige in het jaar 1804 zijn eerste en enige drama: ‘Hertog Theodor von Gotland’. Nadat hij zijn schooltijd had afgesloten reisde hij naar Italië, waar hij tot 1809 bleef. Hier nu, al op jeugdige leeftijd, tonen zich de voor hem kenmerkende trekken, die hem tot de persoonlijkheid stempelen zoals wij die vereren: tijdens dit verblijf, dat twee jaar duurde, heeft hij geen dagboek bijgehouden. Hij heeft noch aantekeningen voor concepten gemaakt, noch heeft hij zijn gedachten over Italiaanse cultuur in een of andere vorm uiteengezet. In deze tijd schreef hij slechts één enkele brief.Ga naar eindnoot2. Deze onderscheidt zich door een in deze periode zeldzame, verfrissende nuchterheid van uitdrukking en luidt:
Palermo, Casa Gozzoli, 7 oktober 1808 Liefste moeder, Het bevalt me hier zeer goed en daarom ben ik voornemens een tijd te blijven. Ik zou U dankbaar zijn, indien U mij een plezier wilt doen en mijn fluwelen kamerjas hierheen zoudt willen zenden.
Weest verzekerd van mijn hoogachting Uw U liefhebbende zoon Gottlieb Theodor | |
[pagina 70]
| |
Dat Pilz vrij lang in Rome verbleef, komen we te weten uit de aantekingen van August Wilhelm von Schlegel, die hem daar samen met Madame de Staël in 1808 ontmoette. Schlegel schrijft dat ze hem aantroffen op de Via Appia, waar hij in de zon zat - Pilz kan als een pionier van het in-de-zon-zitten bestempeld worden - en hem de weg vroegen naar de Caracalla-thermen, het doel van hun wandeling. Pilz antwoordde dat hij hier zelf onbekend was. Zo was het gemeenschappelijke van de situatie vastgesteld en kwam men in gesprek. Pilz was evenwel ‘behoorlijk onhebbelijk’ geweest, had hen beiden nauwelijks aangekeken, echter steeds maar met de ogen tegen de zon geknipperd. In werkelijkheid was hij, zoals hij later te kennen heeft gegeven, ‘verbolgen over de storing en over de bedrijvige voortvarendheid van de Staël’, verviel in algeheel zwijgen, en toen de Staël hem vertelde dat ze van plan was een boek te schrijven over Duitsland, vroeg hij boos: ‘Waarvoor?’ De Staël had hier niet over nagedacht en bleef het antwoord schuldig. Men ontmoette elkaar nog een paar keer in café Greco. Pilz probeerde de Staël haar voornemen uit het hoofd te praten, maar vergeefs: het driedelige werk ‘De L'Allemagne’ verscheen in het jaar 1813. In 1810 is Pilz in Berlijn, waar hij door een toeval Friedrich Ludwig Jahn ontmoet. De patriot vat genegenheid op voor de toen eenentwintigjarige - op grond van welke eigenschappen is onbekend - en maakt hem deelgenoot van zijn plannen: het is zijn bedoeling de geschiedenis van de oude Germanen in een groots opgezet dramatisch werk uit te beelden. Met dit werk is hij al begonnen en hij wil Pilz enkele scènes uit zijn ‘Hermannsschlacht’ voorlezen. Pilz weert af. Hij legt Jahn uit dat hij op de verkeerde weg is. ‘Hermannsschlachten’ waren er al en zouden er ook in de toekomst wel voldoende zijn. (Profetische woorden! De auteur.) Nee, Jahns roeping lag op een ander gebied. Het lukt Pilz nu in lange, met geduld gevoerde gesprekken, Jahn ervan te overtuigen dat het diens edelste plicht is, de jeugd lichamelijk sterk te maken, en omdat hij toch al een neiging tot lichamelijke oefening heeft, moet hij zijn leven aan deze taak wijden, ja, hij moet zich ‘turnvader Jahn’ noemen, welke naam hem meteen een zekere nimbus zal verlenen. Jahn staat onmiddellijk in vuur en vlam voor dit idee, verscheurt | |
[pagina 71]
| |
het manuscript van de ‘Hermannsschlacht’ en heeft nooit meer aan een toneelstuk gewerkt. In 1811 wordt het eerste gymnastiekterrein voor hem aangelegd. Waar Pilz de daarop volgende drie jaar heeft doorgebracht is onbekend. In 1814 komen we hem tegen in Wenen waar hij de eerste uitvoering van ‘Fidelio’ bijwoont. Over de indruk die de opera bij de toen vijfentwintigjarige achterliet, heeft hij zich nooit uitgelaten. We weten echter dat hij gedurende zijn Weense tijd persoonlijk contact onderhield met Beethoven, en de onproductieve periode van de meester, die duurde van 1814 tot 1818, is waarschijnlijk aan deze ontmoeting toe te schrijven; maar dat is slechts een these die evenwel nog bewezen zal moeten worden door toekomstige onderzoekers. 1815 is het jaar van de tweede brief. Hij is aan zijn vader gericht. In deze brief schrijft hij dat het hem is gelukt MühlweselGa naar eindnoot3. van zijn voornemen af te houden een opera-cyclus over het geslacht der Atriden te schrijven door hem deelgenoot te maken van de vreugden van het tarokspel. ‘Het was niet gemakkelijk’, schrijft hij. ‘M. was aanvankelijk hardnekkig als een stier. “Wat een Beethoven kan, kan een Mühlwesel ook”, beweerde hij. Ik zelf ben van plan nu enkele weken in Zwitserland op verhaal te komen van de inspanningen van de laatste dagen.’ Enkele weken worden verscheidene jaren. Madame de Staël ziet hem in 1819 aan het meer van Genève in de buurt van haar buitenverblijf in de zon liggen. Op haar geroep antwoordt hij niet; verondersteld moet worden dat hij zich slapende hield om aan haar te ontsnappen, want haar gezelschap had hem niets aantrekkelijks te bieden. In 1821 keert Pilz terug naar Parijs. Hier laat hij zich door E.Th.A. Hoffmann overhalen met hem en Ludwig Devriendt door te zakken. Van oudsher niet afkerig van wijn, ziet hij hier ook de gelegenheid om het toneelstuk uit zijn jeugd aan twee theaterdeskundigen voor te leggen. Aan de tafel naast hen zit een jongeman die ‘zich in zijn dronkenschap werkelijk afgrijselijk gedraagt’. Pilz verneemt dat dit een student is genaamd Grabbe, die zich verbeeldt schrijver te zijn en het als zijn missie beschouwt Shakespeare van het Duitse podium te verdringen. Gottlieb Theodors belangstelling is gewekt. Hij loopt naar de tafel | |
[pagina 72]
| |
van de jongeman, die ook meteen aan de voor hem vreemde man begint uit te leggen - voor zover zijn toestand een verstandig gesprek toelaat -, dat Shakespeare alleen maar voor operatekstschrijver deugt. Pilz acht het zinloos serieus op deze woorden in te gaan en tracht de ander te kalmeren door hem toe te drinken. Maar deze laat zich niet van zijn thema afbrengen en haalt, om als het ware zijn these te staven, een manuscript uit zijn tas, dat hij Pilz toewerpt: zijn bewerking van Shakespeares ‘De Vrolijke Vrouwtjes van Windsor’ als operatekst. Pilz steekt het in zijn zak en als Grabbe het terugeist, werpt hij hem - nu zelf niet meer nuchter - zijn ‘Hertog Theodor von Gotland’ toe. Grabbe heeft de verwisseling nooit gemerkt. Vandaag nog wordt het toneelstuk voor een van de belangrijkste werken van Christian Dietrich Grabbe gehouden. Maar het is van Pilz. Van 1823 tot 1840 woont Pilz in Parijs. In 1824 leert hij hier de barones Aurore Dupin-Dudevant kennen, die een diepe genegenheid voor de toen vijfendertigjarige opvat. Pilz tracht zich aan deze band te onttrekken en raadt de - overigens buitengewoon intelligente - vrouw aan mannenkleren aan te trekken, zich George Sand te noemen en romans te schrijven, waar deze gehoor aan geeft. Gottlieb Theodor Pilz is op grond van deze handelwijze, waarvan moet worden toegegeven dat ze niet werkelijk in zijn geest was, vaak aangevallen. Veel van zijn critici vonden haar onbedachtzaam, ja onverantwoordelijk. De auteur van dit artikel wil zich niet bij deze mening aansluiten, wil nochtans benadrukken dat hem het werk van George Sand onbekend is. (Het was, zoals misschien niet algemeen bekend is, Pilz, die in 1835 Chopin er van weerhield vrouwenkleren aan te trekken en zich Dupin te noemen. Ook deze handelwijze heeft hem menige harde kritiek opgeleverd, hoewel in dit geval zijn verdedigers vermoedelijk in de meerderheid zijn.) Bij een gemeenschappelijk operabezoek met George Sand maakt hij in 1828 kennis met Meyerbeer, met wie hij spoedig damna bevriend raakt. Al bij een van de eerste ontmoetingen probeert Pilz hem er van te overtuigen dat hij, Meyerbeer, zijn bestemming heeft gemist; Meyerbeer is echter niet te overtuigen. Hij beweert dat hem op geen ander gebied een dergelijk succes zou zijn beschoren en dat hij bovendien het publiek gaf wat het hebben wilde. Pilz ziet spoedig de nutteloosheid | |
[pagina 73]
| |
van zijn onderneming in en biedt hem nu op een avond Grabbes ‘Vrolijke Vrouwtjes’ ter toonzetting aan. Na grondige bestudering van het manuscript wijst Meyerbeer het af omdat het libretto niet genoeg mogelijkheden zou bieden. Dan besluit Pilz het aan Beethoven te sturen en schrijft nu zijn derde brief (22 november 1828). ‘Ik heb overigens’, zo staat daarin, ‘Uw Vijfde Symfonie gehoord. Niet slecht! Toch ben ik van mening dat U zich, beste meester, aan vrolijke dingen zou moeten wijden en het titanische eens zou moeten vergeten. Het noodlot klopt nog vroeg genoeg aan de deur. Wat zou U daarom vinden van een opera naar Shakespeares “Vrolijke Vrouwtjes van Windsor”? Het tekstboek is klaar.’ De brief kwam onbeantwoord terug want Beethoven was in 1827 gestorven. Ook bij Berlioz had Pilz geen succes met Grabbes tekstboek en dus heeft hij het in 1837 onder het pseudoniem Otto Nicolai zelf gecomponeerd, nadat hij vooraf enkele theorielessen had genomen. In 1836 bereikt de invloed van Gottlieb Theodor Pilz een hoogtepunt. Het is niet alleen het jaar waarin het hem lukt Delacroix het idee van een reeks kolossale schilderijen - ze moesten verschillende stadia van de slag van Lepanto voorstellen - uit zijn hoofd te praten, maar hij schrijft ook twee brieven. Ze zijn allebei gericht aan Meyerbeer die toen tijdelijk in Berlijn verbleef. De eerste brief is van meer reflexieve aard. Hij getuigt van Pilz' onberispelijke zelfkritiek doordat hij ingaat op de ontwikkeling van zijn artistieke geweten dat hij beschrijft als de oorzaak van zijn vertraagde invloed. Er komt overigens nog eens de schuchtere poging in voor, Meyerbeer het voortdurende componeren af te leren. (Deze pogingen heeft Meyerbeer, wiens meest opvallende eigenschap misschien zijn echte edelmoedigheid was, hem nimmer kwalijk genomen.) De tweede brief is echt verhelderend en beschrijft Pilz' onvermoeibare creativiteit op het gebied van het dempen. De volgende alinea zij geciteerd: ‘'s Avonds bij Rossini. Het eten was zoals altijd voortreffelijk. Hij zette ons onder andere een tournedos voor waarvan Alfred (bedoeld is de Musset) met recht zei, dat deze alleen al genoeg zou zijn om Rossini onsterfelijk te maken. Ik nam deze, op zich grote gedachte op en probeerde Rossini serieus over te halen, zich uitsluitend aan de | |
[pagina 74]
| |
gastronomie te wijden. Hij wil erover nadenken.’ Deze herhaalde pogingen werden tenslotte met succes bekroond. De ‘tournedos à la Rossini’ heeft minstens zoveel bijgedragen aan de roem van de meester als het ‘Stabat Mater’, dat hij in 1842 schreef: inderdaad zijn laatste muzikale werk. Hierna heeft hij tot zijn dood in 1868 geen instrument meer aangeraakt, geen noot meer geschreven en zich geheel aan de kookkunst gewijd. De volgende brief is weinig verhelderend - hij is gericht aan zijn wasvrouw, het gaat om enkele zijden stropdassen die hij is kwijtgeraakt - en is in de uitgave van Cotta waarschijnlijk slechts ter wille van de volledigheid opgenomen. Tijdens deze jaren werd Pilz in de jury van de Académie des Beaux Arts gekozen, in welke functie hij zich er voor inzette dat het lot moest beslissen over acceptatie of afwijzing van de schilderijen, omdat, zoals hij zegt, de waarde van de hier ingezonden kunstwerken het volkomen onbelangrijk maakt, welke ervan men tentoonstelt. Aan dit voorstel wordt evenwel geen gehoor gegeven, in tegendeel, Pilz haalt zich daardoor zelfs de haat van enkele toen belangrijke - tegenwoordig vergeten - schilders op de hals. Verder zijn over Pilz' creatieve bezigheden van deze periode weinig bijzonderheden bekend. Maar aangenomen moet worden dat hij met onvermoeibare ijver streed tegen de overproduktie in de kunst en het is voor een groot deel aan hem te danken, dat het aantal kunstwerken uit die periode niet sterk is toegenomen. Om in zijn bestaan evenwel een reden voor de korte levensspanne van zo vele meesters van de Romantiek te willen zien, wat zo veel critici van de latere negentiende eeuw meenden te moeten doen, is volkomen onjuist. Ook de kunst van hun tijd zou door een demper van het formaat van Pilz niet geleden hebben. De jaren 1842 tot 1850 bracht Pilz door met reizen in Italië, Zwitserland en Duitsland, waar hij Schumann en Mendelssohn ontmoette, die hij met succes zijn theorie bijbracht volgens welke een componist niet meer dan vier symfonieën zou moeten schrijven. De aard van deze theorie is helaas niet meer bekend, ja er moet zelfs gevreesd worden dat ze niet serieus bedoeld is; toch hebben deze twee romantische meesters haar in acht genomen. De symfonische werken van beiden | |
[pagina 75]
| |
beperken zich tot vier. Schumann heeft zelfs Brahms nog in deze richting beïnvloed.
1849 is het jaar van de laatste brief. Hij is in München geschreven en gericht aan George Sand. Deze brief kan als afsluiting van zijn invloedrijke werk worden beschouwd en is misschien de brief die ons vandaag het meest raakt, niet alleen vanwege de daarin geformuleerde uitdrukking: ‘Meer woorden, minder daden!’ - wie zou niet willen dat ook dit meer geldigheid zou hebben gekregen! -, maar ook vanwege de bescheiden manier waarop Pilz zich rekenschap geeft van zijn successen en mislukkingen, doordat hij zijn hele leven kwalificeert als niet effectief genoeg om aan de enorme scheppingsdrang van die tijd weerstand te bieden. Tussen de regels door klinkt de teleurstelling dat hij geen leerlingen achterlaat die in zijn geest doorwerken. Men kan de brief thans niet zonder ontroering lezen. In 1852 keert Pilz terug naar Parijs, waar hij zijn laatste jaren doorbrengt met bezoeken aan verschillende grote mannen van die tijd, die hij met diepzinnige gesprekken van hun creatieve werk afhoudt. Zijn eigen jours fixes hebben een legendarische nimbus gekregen. Op twaalf september 1856, tijdens een van zijn avondlijke bijeenkomsten, overvalt hem zijn dramatische dood. Hij heeft de laatste dagen doorgebracht met het inkorten van alle tragedies van Racine tot één eenakter, waarmee hij de effectiviteit van deze schrijver voor enkele decaden hoopt te redden. Nu reciteert hij uit dit condensaat. Tijdens de grote monoloog van Phaedra zakt hij levenloos ter aarde. Hij is getroffen door een attaque. De aanwezigen applaudisseren. Ze denken dat dit gebaar bij de voordracht hoort. Pas langzaam overtuigen ze zich, hevig geschokt, van het overlijden van de zevenenzestigjarige. Gottlieb Theodor Pilz heeft veel critici gevonden, die niet ophouden zijn remmende werking op de organische ontwikkeling van de Romantiek steeds opnieuw aan te vallen. Toegegeven kan hier worden, dat- - omdat het niet-bestaan van de door hem verhinderde kunstwerken een beoordeling ervan vanzelfsprekend onmogelijk maakt - veel door hem bij voorbaat verworpen werk zich misschien tot in onze tijd had kunnen handhaven. En toch heeft zijn verschijning zich op alle gebieden van de kunst weldadig, ja verlossend doen gevoelen. Hoe veel is | |
[pagina 76]
| |
ons door hem, de grote, onvergelijkelijke, bespaard gebleven! We kunnen niet anders dan vaststellen dat hij te vroeg gestorven is, maar vooral, dat ook vandaag een Pilz op zijn plaats zou zijn. Op zijn uitdrukkelijke, kort voor zijn dood geuite wens heeft men geen monumenten voor Gottlieb Theodor Pilz opgericht. Men heeft wel grote sommen van zijn nalatenschap laten toekomen aan jonge mensen die enthousiast kunnen worden maar van wie weinig te verwachten valt, in ruil voor de belofte voortaan af te zien van scheppend werk. Helaas zijn deze middelen tegenwoordig uitgeput en daarmee lijkt de geest van Gottlieb Theodor gedoofd. En zo waren er eigenlijk maar weinig kenners die op zijn sterfdag aan het graf van deze grote man verschenen waren. |
|