Heden
De trappen van het Luxor. In het midden die smalle kassa met dat heel kleine luikje, een eind boven straatniveau, links en rechts de vitrines waarin met spelden vastgeprikte filmfoto's en grote gekleurde affiches hingen, al dan niet voorzien van plakstroken die altijd hetzelfde schreeuwden: heden en verwacht.
Haar vader was in de rij gaan staan. Zij stond beneden, op het trottoir, en keek naar de prijs achter het geheimzinnige woord Parterre, naar de plaats waar de rij zich, tussen het loket en een ongeverfd ijzeren dranghek, versmalde. Een minuut of tien nog.
Ze voelde hoe iemand vlak langs haar heen liep. Ze keek opzij. Een jongen in een lichtgroen jasje, bijpassende plusfour, geruite kniekousen, besteeg op zijn gemak de zes, zeven treden. Toen pas zag ze - haar vader was bijna aan de beurt - ook de ander. Hij stond voorovergebogen bij het loket. Zijn strak achterover gekamde haar glom zo, dat ze de brillantine opnieuw meende te ruiken. Precies zo'n pak, zulke kousen. Die jongen van daarstraks had zich aan de kop van de rij opgesteld en wachtte.
Een moment lang aarzelde haar rechtervoet tussen de ene en de andere trede.
Zijn evenbeeld telde zijn kwartjes en dubbeltjes neer met twee duimen tegelijk - aan de hand waarmee hij bruusk zijn kaartjes naar zich toe haalde zaten er eveneens twee. Toen hij daarna op zijn tweelingbroer afliep waren heel even alle vier hun handen duidelijk zichtbaar. Ze kon, wilde haar ogen niet geloven.
Ook tijdens de pauze zag ze ze niet terug. Misschien hielden ze zich in de zijgang op, in de schemerige ruimte voor de stinkende man-