Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1988 (nrs. 41-44)
(1988)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Wim Swaan
| |
[pagina 78]
| |
’Petri publiceerde vier bundels in Hongarije. Uit al deze bundels zijn hier gedichten opgenomen: Over de poëzie en Ons uitgeknepen belachelijke leven en uit Magyarázatok M. számára (Verklaringen ten behoeve van M., 1971); SF-liefde uit Körülírt zuhanás (Omschreven val, 1974); Ik leg mijn moeder uit uit Örökhétfő (Eeuwige maandag, 1981); Momentopname, Bij de dood van Magdi Matolay en Het orkest is nog aan het stemmen uit Azt hiszik (Dat geloven ze, 1985 - een gedeelte van deze bundel was in 1984 al in New York verschenen onder de titel Hólabda kézben - Een sneeuwbal in de hand). Zijn laatste twee bundels in Hongarije verschenen in samizdat. Slechts bij hoge uitzondering heeft hij de laatste jaren in ‘officiële’ tijdschriften kunnen publiceren. Dit heeft waarschijnlijk meer met zijn politieke opstelling en activiteiten te maken dan met de inhoud van zijn gedichten, want Petri beperkt zich zeker niet tot politieke gedichten, zoals uit de hier gepresenteerde keuze moge blijken.
Péter Kántor werd in 1949 in Budapest geboren. Van zijn debuutbundel in 1976 wil ik het eerste gedicht, Lied voor alle tijden, in zijn geheel citeren, omdat het tekenend is voor de wijze waarop Kántor in zijn poëzie tegen de wereld aankijkt:
‘Maar wanneer er boven ons hoofd vogels voorbijsuizen
stop je hoofd dan niet onder de deken
stop je hoofd dan niet onder de deken
wie weet suizen er boven ons hoofd vogels voorbij.’
Kántor laat de wereld vanuit een grotesk, en soms ook clownesk perspectief zien - ‘spottend met onze verwachtingen die vast blijven houden aan de logica en de zwaartekracht van de gewoonte’, aldus de criticus Mátyás Domokos. Zijn gedichten zitten vol humor, van waaronder echter van tijd tot tijd woede en verdriet onverbloemd te voorschijn komen. Bij zijn optreden op de Avond van de Hongaarse Poëzie op Poetry International 1987 bleek Kántors poëzie ook bij het Nederlande publiek veel succes te oogsten. Péter Kántor rekent zichzelf niet tot een bepaalde groep of stroming in de Hongaarse poëzie, wat natuurlijk niet wil zeggen dat zijn werk geen overeenkomsten vertoont met dat van andere Hongaarse dichters. Zo is de ironie en het groteske waarvan hij zich veelvuldig bedient, sinds de jaren zestig een steeds belangrijker rol gaan spelen in de Hongaarse poëzie, het meest nog bij degenen die in de jaren tachtig debuteerden. En op een speciale manier is ook hij beïnvloed door de grote populistische dichter en vrijheidsstrijder Sándor Petőfi (1823-1849), die nog altijd voor velen een voorbeeld en een bron van inspiratie is. Toen Kántor vijf jaar oud was, vertelde zijn lievelingsgrootmoeder dat Petőfi net als hij linkshandig was, waarna Kántor op school weigerde met rechts te leren schrijven. Kántor werkte onder andere als redacteur van het vooraanstaande literaire tijdschrift Kortárs (Tijdgenoot), en niet als journalist zoals abusievelijk vermeld stond in het | |
[pagina 79]
| |
programmaboekje van Poetry International 1987. Hij vertaalde hedendaagse Engelse poëzie, en Russische literatuur uit de jaren twintig. Er werden vier bundels van hem gepubliceerd: Kavics (Kiezel, 1976), Halmadár (Visvogel, 1981), Sebbellobbal (Gedichten voor kinderen, 1983) en Grádicsok (Trappen, 1985). Voorjaar 1988 verschijnt een nieuwe bundel onder de titel Hogy nő az ég (Hoe groeit de hemel). De hier gepresenteerde gedichten zijn alle uit zijn latere werk. Ayala is alleen nog in tijdschriftvorm verschenen, en de overige twee komen uit de bundel Trappen. Het gedicht En langzaam kreeg iedere vorm een nieuwe vorm is afkomstig uit de cyclus Colour Beginning, waarin Kántor diverse episoden uit zijn eigen leven en dat van zijn familie de revue laat passeren, in het titelgedicht bijvoorbeeld de periode van de crisistijd - ‘En opa ploeterde door, voor niets / zachtaardig keek hij in de wereld rond / met grote bruine ogen in de bruine wereld’ - tot de woelige jaren van vlak na de oorlog - ‘en hoeveel zou ik allemaal wel niet kunnen vertellen / dat Ilon in Amerika haar einde vond en dat Miska / misschien wel een kolchoz leidde, toen ze Gyuri oppakten / en ik geboren werd; negenenveertig was het toen.’
Gedichten van György Petri verschenen eerder in het Nederlands in Kentering 14/4, 1975 (in de vertaling van Sylvia Bodnár) en in Bzzlletin 146, mei 1987. In het Duits verscheen in 1986 een bundel bij Suhrkamp onder de titel Zur Hoffnung verkommen. De hier gepubliceerde vertalingen werden gemaakt ter gelegenheid van Poetry International 1986.
Meer vertalingen van werk van Péter Kántor zijn te vinden in het tekstboekje dat Poetry International uitgaf ter gelegenheid van zijn optreden in 1987. |
|