Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1988 (nrs. 41-44)
(1988)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Tadeusz Konwicki
| |
[pagina 62]
| |
grond Europa. Die anachronistische boersheid schuilt nog in de zeden, in de gebruiken, in de culinaire en artistieke voorkeuren. Toen ik uit het vliegtuig stapte in Cheyenne in de dunbevolkte staat Wyoming werd ik meteen overvallen door de stank van een enorme stal dan wel een reusachtig varkenskot. Die lucht van het boerenerf hing boven de straalvliegtuigen, boven het betonnen warnet van autosnelwegen, boven de supermoderne hotels. En de volgende dag reed ik per auto over een veefokkerij ter grootte van een behoorlijk district. Een stel cowboys die leken op de helden uit De druiven der gramschap dreven de ruigharige koeien in enorme opleggers, die deden denken aan pullman-wagons. Die verwilderde koeien werden voor de winter naar warmere staten overgebracht. De cowboys, die er uitzagen zoals echte filmcowboys er uit moeten zien, pruimden tabak en maakten een gelaten indruk. Je zag meteen dat ze al wisten dat zij de laatste cowboys waren. Die ongelooflijk grote farm deprimeerde mij helemaal nogal op een vreemdsoortige manier en mijn begeleiders eveneens. Er ging een onontkoombare melancholie uit van de leegstaande, bouwvallige stallen, van de omgevallen hekken, van de droogstaande putten. Een paar maanden eerder had ik soortgelijke taferelen aanschouwd op het platteland in een ander land: leegstaande huizen met oude meubels onder een dikke laag stof, scheefgezakte stallen waaruit de paarden voor altijd waren verdwenen, verwilderde tuinen die geen mensenhand meer zou wieden. En de oorzaak daarvan is overal dezelfde. De mensen trekken vanuit de provincie naar de grote steden. Wat is er aan de hand in de tweede helft van de twintigste eeuw, dat de jongere generatie is bevangen door een soort onverklaarbare angst en dat die angst hen van tussen de eeuwenoude bomen en het vriendelijke gras, uit de vrije ruimte vandaan heeft verjaagd en hen heeft bevolen zich vrijwillig op te sluiten in onmenselijke, stenen concentratiekampen? Het is niet waar dat ze op zoek zijn naar aantrekkelijke levensomstandigheden. In de grote steden zitten ze evengoed voor de kleurentelevisie en vervelen zich stierlijk. In de grote steden zijn ze net zo eenzaam als in de steppen van Wyoming. Drommen ze misschien samen in reusachtige kuddes als dieren die een voorgevoel hebben van een naderende natuurramp? | |
[pagina 63]
| |
De beroemde Newyorkse effectenbeurs is ook toegankelijk voor bezoekers. Hier schuifelen eveneens lange rijen toeristen door de gangen die vol staan met stellages met schema's, die de ontwikkeling van het Amerikaanse kapitaal beschrijven. Maar voordat die door een vrome angst bevangen drom mensen doordringt tot de glazen galerij, van waaruit men het wonderlijke leven van de beurs kan gadeslaan, moeten ze in een speciale filmzaal een tekenfilm bekijken die het geheim van de beursoperaties toelicht. Ik wilde de beurs niet begrijpen. Ik gaf er de voorkeur aan van bovenaf naar dat vreemde gekrioel te kijken, naar die verbazingwekkende rituele dans rondom het onzichtbare geld, en op mijn eigen manier de psychologische spasmen te duiden die die mierenhoop, opgesloten binnen de zwarte ouderwetse lambrizering, bezielt. Die microcosmos beschikt over zijn eigen hierarchieën en ondergeschiktheidsrelaties, die al was het maar in de kleur van de colbertjasjes van de inwoners tot uiting komen. Daar leven roofdieren en hun slachtoffers naast elkaar. Hun wapen en me dunkt tegelijkertijd ook hun buit vormen de langwerpige, eendere notitieboeken met harde kaft, waarin ze voortdurend iets noteren, waarmee ze op de lessenaar slaan, waar ze blaadjes uitscheuren en tot een prop verfrommelen die ze weggooien in een bijgelovig, zo niet liturgisch handgebaar. Ik zie in dat gekrioel een stel playboys die loom rondlopen om hun overschilligheid te demonstreren. Ik zie ook hebzuchtige gokkers met het angstzweet op de kaken, mijn oog valt op functionarissen van een soort overheidsdienst, stellig verbonden aan de administratie van het gebouw, die door de zaal op en neer lopen met de waardigheid van verpleegsters in een gekkenhuis. Die samenleving is verstoken van alle formaliteiten van onze beschaving. Niemand verontschuldigt zich, niemand groet, niemand kijkt de ander in de ogen met een menselijke blik. Die hele bevolking van één en hetzelfde geslacht cirkelt rond in hun alleen bekende banen in een eentonige en tegelijkertijd rusteloze beweging. En plotseling, zonder enige oorzaak, klinkt er een vertwijfelde kreet, de hele menigte stort zich alsof ze onder stroom staat op de houten balies, waarbij men elkaar verdringt, een stel kerels grijpt de hoorns van de telefoonapparaten, anderen geven iets aan met hun vin- | |
[pagina 64]
| |
gers boven hun hoofd, weer anderen rennen ergens heen met de waanzin in hun ogen, het vibrerende lawaai zwelt aan tot een gierend geluid dat pijn doet aan de oren en plotseling valt alles eveneens zonder aanwijsbare oorzaak in een ogenblik stil, het werktempo herneemt zijn vroegere ritme en er slingeren alleen wat meer vellen papier op de grond als verloren recepten. En ik denk bij mezelf dat misschien op dat ogenblik in het verre Warschau de aandelen van de grote multinationals, die Stanisław DygatGa naar eindnoot1 met zoveel genoegen verzamelt, dat die aandelen van hem veranderd zijn in een deerniswekkende stapel waardeloos oud papier.
Heel, heel lang geleden, aan het eind van de jaren veertig of in het begin van de jaren vijftig, toen heftige politieke of wereldbeschouwelijke confrontaties nog aan de orde van de dag waren, zat Wilhelm MachGa naar eindnoot2 met een collega-literator in een nachtclub in Krakau aan de bar. Naast hen hielden twee heren die er uitzagen als Polen op dienstreis, zich overeind aan de koperen reling. Een van hen nam, nadat hij het volgende glas wodka achterover had geslagen, werktuiglijk een glaasje sodawater van de bar en nam een slokje. Toen boog Mach zich met een welwillende glimlach naar hem over en zei: - Ik weet niet of u beseft dat u net het sodawater van een beroemd essayist hebt opgedronken. De beide heren, die er uitzagen als Polen op dienstreis, verstarden een ogenblik in onheilspellende ontsteltenis, daarna overlegden ze op fluisterende toon, tenslotte draaide een van hen zich om en sprak nadrukkelijk: - Essayisten daar hebben we schijt aan.
Amerika, het imperium opgebouwd door analfabeten en autodidacten, het vaderland van geniale schoenpoetsers en straatventers, is tegenwoordig een land van universiteiten, zoals Italië in de Renaissance. De universiteiten regeren Amerika, de universiteiten terroriseren Amerika. De helft van de tijd heb ik op campussen doorgebracht. Ik heb universiteitsbibliotheken bezocht die leken op raketlanceerbases, ik heb over het leven gediscussieerd op filosofie-afdelingen die op Gotische kathedralen leken, ik heb studenten-rockgroepen horen optre- | |
[pagina 65]
| |
den in de parken en de straten van beroemde universiteiten. Een groot gedeelte van de bevolking van de Verenigde Staten bestaat uit professoren en docenten, de rest zijn studenten. Voor zover ik me heb kunnen oriënteren, doceren ze op Amerikaanse universiteiten alles. Iemand vertelde me dat in New York in twee semesters occulte hekserij wordt gedoceerd. Amerikaanse universiteiten zijn een grote middelbare-schoolhappening of een gigantische televisiequiz met optredens van entertainers. Het intellectuele leven, het geestelijk leven van het moderne Amerika heeft zich opgesloten binnen de muren van de universiteiten. Als compensatie voor de magere jaren zwelgt Amerika nu in geleerdheid, het verdrinkt in geestelijke sublimatie. Het praktische, verstandige, technisch georiënteerde Amerika drinkt zich bewusteloos aan het misselijkmakend ambrozijn van de intellectuele abstractie. De ogen van alle halfbakken, miskende carrièristen, die gereed staan voor de sprong, glijden van de gevels van bankiershuizen en makelaarskantoren naar de eerbiedwaardige zolderkamers van de universiteitsgebouwen. Een linguïstisch-structuralistisch dichter in de Balkan slaapt gerust, want hij weet dat hij aan de overkant van de grote plas broeders heeft in Berkeley, Harvard of Princeton. Maar wat gaat er gebeuren als het spook van de bezuinigingen, dat al begint rond te waren op menig warm plekje in Amerika, plotseling de kop opsteekt op de beurzenadministratie van de universiteiten? Wat gebeurt er als die stroom van fondsen, subsidies en schenkingen uitdroogt, als die rijke laag vet, waarin genieën, maar ook maniakken, goed gedijen en zich vermenigvuldigen, van het oppervlak van het leven verdwijnt?
Amerika is gebrouwen in een Angelsaksische pot. Uiteindelijk hebben de Afrikaanse, Aziatische of Latijnse elementen de overhand genomen of, beter gezegd, ze zijn doende de overhand te nemen, maar ze onderwerpen zich daarbij aan de Angelsaksische traditie. Dat Angelsaksische karakter is als een vulkanische bolster verhard in de architectuur van de steden, in het maatstelsel, in de hartstocht voor sport, in de onlogische logica van de gebruiken, dat wil zeggen de zeden die tot wet zijn verheven, in de tolerante intolerantie en in de vele onopge- | |
[pagina 66]
| |
merkte rages die bij elkaar opgeteld op mysterieuze wijze de wonderlijke mentaliteit van de Angelsaksen uitmaken. De grote Amerikaanse steden bestaan uit kleine joodse, Chinese, Spaanse, Griekse, Japanse, Italiaanse, Oekraïense, zwarte en vele, vele andere stadjes. Maar elk van die stadjes is dan wel Chinees, maar als het ware niet erg Chinees, het is Duits, maar als het ware niet te Duits. Het is Grieks, maar meer voor de show, en dat ostentatief regionaal karakter heeft geen kracht, het is een decor en geen beweging, het is een sentimenteel wetenswaardigheidje en geen manifest van nationaal bewustzijn. Misschien komt het doordat de mensen Amerikaan zijn uit keuze en niet uit dwang. Het recht op vrije keuze temt de mensen. Vrijheid sust de agressie. Ik weet niet hoe het komt en hoe het ontstaan is, maar mensen van verschillende, concurrerende godsdiensten kunnen bidden onder één dak. Voor mij als inwoner van het eeuwig verbitterde Europa dat stikt van de haat, is dat een verbazingwekkend feit. Met bijgelovige angst liep ik om die kerkjes voor meerdere geloofsovertuigingen heen als om nog een extra attractie van Disneyland, ik liep er wantrouwig omheen in de vrees dat ik plotseling de knap verborgen machinerie zou ontdekken die dat plastic symbool van de soliditeit van de menselijke soort in beweging zet. Ik vroeg aan een Poolse hoogleraar in Stony Brook, hoe hij zich daar voelde en of hij al was ingeburgerd in Amerika. - Dat is nu juist de grap, - zei de hoogleraar - dat je hier niet hoeft in te burgeren.
Nou goed, maar het vraagstuk van de negers dan. Ik had in onze pers volop gelezen over het tragische lot van de Amerikaanse negers. Ik had rampzalige voorspellingen aangehoord. De rillingen liepen me gewoon over de rug toen ik de eerste Amerikaanse neger aanschouwde. Het is voorwaar niet aan mij om over dit complexe probleem een oordeel te vellen. Maar ik kan het niet laten om een paar naïeve, oppervlakkige opmerkingen te maken, waartoe ik tijdens mijn reis ben gekomen. Ik weet uit de statistieken dat tien procent van de bevolking van de Verenigde Staten zwart is. Het moet wel toeval zijn dat ik op vele terreinen van het maatschappelijk leven, zoals cultuur, sport en | |
[pagina 67]
| |
het politie-apparaat, meer negers dan blanken ben tegengekomen. Ik zou zelfs willen zeggen dat ze zich provocerend en vrijmoedig gedroegen. Zonder complexen en op voet van gelijkheid met prominenten met een blanke huidskleur. De blanke Amerikanen, tenminste in intellectuele kringen, verdragen die airs van hun zwarte collega's tamelijk gelaten. Ze willen geen kwaad woord over hen horen, zelfs niet als ze beroofd worden van hun geld, dat ze trouwens klaar houden voor dergelijke gelegenheden. - Wij hebben de negers die we verdienen, - constateren ze met een zekere masochistische trots. Aan de andere kant is er niets van te merken dat die tegengestelde huidskleuren de neiging hebben zich te vermengen of te versmelten. Ze leven naast elkaar zonder aan osmose onderhevig te zijn. Ze leven naast elkaar en raken steeds verder van elkaar verwijderd. Maar vlak daarnaast assimileren andere extremen. Mensen met een gele, een rode, een caramel- en een koffiekleurige huid veramerikaniseren in snel tempo. Misschien dat die assimilatie-centrifuge uiteindelijk ook de weerspannigen meezuigt. Dat volk ontstaat nog steeds, het wordt geboren onder hevige pijnen, maar het zijn - om het zo maar eens te zeggen - natuurlijke pijnen, niet geforceerd, het wordt geboren in de gezonde lucht van een betrekkelijke vrijheid, op de een of andere manier komt er wellicht tenslotte ook een oplossing voor dit probleem. Ik ken landen waar men sneller en radicaler met het probleem van de neger zou afrekenen. Maar misschien schuilt daarin nu precies het geluk van de ongelukkige negers, dat ze zich juist in Amerika bevinden. De kenners van het probleem moeten het me maar niet kwalijk nemen, maar mijn voorouders werden ook op mensonterende wijze behandeld en meedogenloos uitgebuit, maar niemand legt mij vandaag de dag om die reden in de watten. | |
Ik ben een vrijheidsbeeldZesendertig of misschien wel veertig aanlegsteigers. Veertig lege dokken voor transoceanische passagiersschepen. Zesendertig of veertig | |
[pagina 68]
| |
uitgestorven aankomsthallen. Geblindeerde ramen, met planken dichtgespijkerde deuren, door onkruid overwoekerde perrons. Het is er donker, akelig. De met spinrag en stof overdekte overblijfselen van een groot menselijk avontuur, de gedoofde as van de menselijke dromen en verwachtingen. Aan die kades meert nooit een schip meer. Niemand komt meer de loopplank af een onbekende toekomst tegemoet, niemand zal hier meer met kloppend hart, met tranen in de ogen op iemand wachten. Midden in het centrum van San Francisco sterft een grote haven voor passagiersschepen. Midden in het centrum of bijna in het centrum van New York sterft een reusachtige haven voor passagiersschepen. Op enkele kades zijn al tennisbanen aangelegd, overdekt door opgeblazen nylon zeilen, die 's nachts oplichten als vuurvliegjes. Niet ver van het Vrijheidsbeeld vervalt het eiland waar de miljoenenprocessie van pelgrims doorheen is getrokken. Amerika heeft alle deuren dichtgeslagen. Amerika vangt volgeboekt de reis aan naar een onbekende toekomst. En boven die havens en die eilanden, die door iedereen al vergeten zijn, vliegen om de paar seconden de triomfantelijke passagiersvliegtuigen die in strijd met Gods wil tijd en ruimte verkorten.
Daar waar de Romeinse legioenen zegevierden in de veldslagen met de barbaren, waar de grote komieken elkaar achternazaten over de daken van voortrazende treinen, waar de nuchtere sheriff de door allen verwenste revolverheid doodschoot naast de houten saloon, daar waar van de ene dag op de andere carrières van filmsterren en -sterretjes omhoogschoten en na een paar jaar weer als stof uiteenvielen, daar schitteren nu de staalconstructies en de spiegelruiten van een groep torenflats van een woonwijk die Century heet, als een kort aandenken aan de beroemde filmstudio 20th Century Fox die hier is ontstaan, hier zijn luisterrijke bloeitijd heeft beleefd en ongemerkt ter ziele is gegaan. De grote legendarische filmstudio's van Hollywood bestaan niet meer. Hun dode logge lijven zijn door nijvere menselijke mieren aan stukken gescheurd en over de wereld verspreid. Slechts Paramount is nog voor de helft over en Universal in zijn geheel. Die filmstudio van Universal, die mijn generatie gelijk met het ge- | |
[pagina 69]
| |
bed leerde kennen, heeft een heleboel beroemde horrorfilms gemaakt. Nu is het zelf een kolossale horror. In vergetelheid geraakte Londense steegjes, verwilderde tuinen van Aziatische heersers, uitdrogende meren waarover Cleopatra heeft gevaren, vervallen Parijse bistro's, verroeste treinrails met vergeten treinen, onder het zand verdwijnende stadjes uit een Western, omgevallen gipsen standbeelden waarvan de gezichten ons bekend voorkomen, lege kooien voor wilde dieren, kapotte rijtuigen en wagens en een vreselijke melancholie, een treurigheid vol verbazing, een soort verschrikking van de versnelde vergankelijkheid: dat is Universal, een van de grootste droomfabrieken. Universal die ons zoveel jaren heeft bedrogen en waardoor wij ons zoveel jaren heerlijk hebben laten bedriegen. Zoals alles wat dood is, wordt ook Universal belaagd door toeristen. Routes zijn uitgezet, gidsen zijn opgeleid, autobussen staan klaar voor het gemak. Bezwete drommen mensen dwalen door de vroegere opnamestudio's, waar scènes uit beroemde films staan opgesteld. Daar staat een huifkar met een gebroken as, overvallen door Indianen. Een oude farmer ligt op zijn rug en baadt in rood bloed. Hij heeft met beide handen een Indiaanse pijl vastgegrepen. Vrouw en kinderen verschuilen zich achter de wagen. Een Indiaan met een tomahawk komt vanachter de papier-maché rotsen vandaan. De schoonheid van de menselijke herinnering verstard in de gruwel van de hebzuchtige berekening. - Misschien wilt u deze studio in? Hier ziet u het volledige decor van de operazaal voor de film Het spook van de Opera, toen nog in de stomme versie. Daar, in dat park, staan de ateliers van beroemde filmsterren en regisseurs. Daar ziet u het atelier van Hitchcock. Naar het schijnt kan men daar soms de Rolls Royce van de beroemde maker van thrillers geparkeerd zien staan. En daar ziet u het atelier van Gloria Swanson, en daar verderop dat van Kirk Douglas, die zich hier helaas zelden vertoont. Het onsterfelijke Hollywood sterft. Een stuk van de ziel van Amerika sterft. En daarmee verdwijnen de nobele rechtlijnigheid, de deugd die beloond wordt en het happy end.
Meneer X zit achter een enorm bureau in zijn werkkamer die zo uit de 21ste eeuw afkomstig zou kunnen zijn. In de aangrenzende vertrekken houden secretaresses de wacht bij ijverig werkende computers. | |
[pagina 70]
| |
Meneer X geurt naar een of andere dure eau de cologne. In zijn mouwen schitteren manchetknopen gekocht bij Tiffany's. Meneer X is een aardige, jonge man. Maar zijn blik heeft iets vreemd melancholieks en slavisch. - Wat wilt u hier bij ons zien? - vraagt hij zonder enthousiasme. - Ik zou willen rondkijken. Het is immers een hele legende. Ik ben grootgebracht met de Amerikaanse film. Meneer X kijkt me weifelend aan. Hij vertrouwt mijn compliment niet. Ik zie echter in zijn blik een soort onbegrijpelijk respect. Hij laat de blik met waardering over mijn artistiek verkreukelde broek glijden, over mijn schoenen, afgekeurd voor de export, die ik op de Nowotkostraat heb gekocht. - Laten we dan maar gaan, - zegt hij met tegenzin. We gaan met de elektrische lift naar beneden. Uit een onzichtbare luidspreker murmelt Johann Sebastian Bach. De gekleurde lichtjes op het bedieningspaneel flikkeren. Daarna stappen we in de auto van meneer X, die een hoge piet is bij Universal. Die zal ons rondrijden door de studio's. In de auto produceert de airconditioner koude lucht die naar eucalyptus ruikt. De raampjes gaan automatisch open en dicht. Nu brengt diezelfde automaat een schrille fluittoon voort om aan te geven dat de veiligheidsriemen vastgemaakt moeten worden. We rijden door straten waar geen eind aan komt door dat aangrijpend mooie en treurige mortuarium. Meneer X kijkt me aan met een blik vol respect, overgave en eerbied. Ik ontspan me, ik leun achteloos achterover op de zitting van bont. Ik stel me zelfs een beetje aan. Ik heb geen zin de koele auto uit te komen. Ik bekijk alles door het enigszins donkere glas van de autoruit. Mijn nonchalance begint meneer X steeds meer te intimideren. Hij kijkt naar me als een Aziaat naar een rijke Amerikaan. Hij schaamt zich duidelijk voor die studio en voor heel Amerika. Tenslotte overwint hij zijn verlegenheid, hij vraagt zacht en onduidelijk: - Wat denkt u, zou ik in Polen een baan kunnen krijgen? Ik krijg het koud. Een ijskoude rilling doet mijn lichaam huiveren. - Een baan in Polen? | |
[pagina 71]
| |
- Ja, ik wil weg uit Amerika. Ik ben regisseur. Misschien zou u me aan een baan in Polen kunnen helpen? - Maar ondanks alles produceert Universal toch nog aardig wat films. Televisiefilms en low-budget-films. Meneer X wuift mijn woorden met afgrijzen weg. - Ach wat. Ik ben een kunstenaar. En weer kijkt hij me hoopvol aan, zijn hele toekomst hangt van mij af, de geluksvogel die in het land geboren is dat Polanski, Zanussi en Skolimowski heeft voortgebracht. En ik, uiterlijk onbewogen en hooghartig, pijnig mijn hersens, want wat moet ik zeggen zodat ik het later niet op mijn brood krijg? - Een baan zou u geloof ik wel kunnen krijgen, - zeg ik tenslotte en er staat me vaag iets bij uit de grondwet. - Maar ik weet niet of u wel meteen zelfstandig een film zou mogen draaien. - Misschien zou ik assistent bij Wajda kunnen worden? - Dat is 't. - Ik haal opgelucht adem. - Het is het beste, als u het zelf met Wajda eens ziet te worden. Dat is een fantastisch regisseur, hij produceert veel en hij heeft al heel wat kunstenaars opgeleid. - En wat denkt u, hoeveel zou ik verdienen? Zou ik daarvan rond kunnen komen? - O, vast wel, - antwoord ik al iets minder zeker van mezelf, eerder binnensmonds. En onder het voorwendsel dat ik een volgende afspraak heb, vlucht ik te voet, maar redelijk snel uit die legendarische filmstudio van Universal.
Ja, ja, ik ben daar niet in de ring gestapt voor een arme bloedverwant. Amerika groeide voor mijn ogen, het nam reusachtige proporties aan, schitterend met een diamanten kunstoog, de gouden kunsttanden blootgrijnzend. Ik laadde me op als een accu en meer nam ik niet op. Nog een kolossale villa met een verwarmd zwembad met onderwaterverlichting? Kom maar op. Nog een torenflat van honderd verdiepingen? Nog een Leonardo da Vinci? Nog een berg dollars? Kom maar op. Ik werd alleen steeds relaxter, steeds nonchalanter. Hoe sneller het ritme van de geldcirculatie, des te rustiger ik werd. Hoe groter de at- | |
[pagina 72]
| |
mosferische druk van overvloed en welvaart, des te meer blasé ik werd. Zij kijken me met koortsachtige nieuwsgierigheid in de blauwe Litouws-Witrussische ogen en ik steek een verhaal af over de vrijheid van de mens. Ik vertel zonder moeite woord voor woord over hoe vrij ik wel ben. De enige vrije mens in Amerika. Vrij door een volwassen houding van resignatie. Ik hoef geen villa, ik hoef geen geld, ik hoef zelfs geen hoge positie in mijn eigen maatschappij. Ik ben vrij van alles. - Maar hebt u wel een auto? - vragen ze met nauw verborgen hoop. - Nee - antwoord ik trots. - En ik zal er nooit een hebben ook. - Ze zwijgen verslagen. - Ik ben helemaal vrij. Zelfs mijn flat hoef ik niet af te sluiten, want er valt niets te halen. Er staat een televisietoestel, maar dat heeft fabricagefoutjes en de eventuele dief zou er heel wat op moeten toeleggen. - Ze kijken me aan met een onderdanige hondeblik. Zoëven zaten ze nog op te scheppen over hun huizen, hun banksaldo's, hun zeewaardige jachten. Nu adoreren ze mij en zuchten schuchter over hun lot. Nog een kwartier geleden wekte het feit dat ik niets bezat hun verborgen medelijden, nu is het het voorwerp van felle jaloezie. - Omdat ik vrij ben, denk ik van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat na over de zin van het leven, ik probeer het raadsel van het absolute op te lossen, van tijd tot tijd bereik ik het Nirvana. En ik loop weg door de lounge van het Hilton-hotel alsof ik door een wei in de omgeving van Wilna loop. Nonchalant gebogen in de heupen, met de handen in de zakken, geringschattend voorover. En zij volgen mij met een blik vol van de machteloze wanhoop van verloren mensen.
Nu een waar gebeurd verhaal, dat me werd verteld door de acteur Andrzej ŁapickiGa naar eindnoot3 na zijn terugkeer van een tour door Amerika. Een klein stadje in de Midwest. Twaalf uur 's middags. Totaal uitgestorven en gloeiend heet. Geen mens op straat te bekennen. De hoofdstraat begint en eindigt in de woestijn. Łapicki maakt een wandelingetje door die hoofdstraat. Achter hem maakt zich uit het stof het geraas van een motor op volle toeren los. Een witte Porsche komt met razende vaart aanrijden, passeert Łapicki, verdwijnt even later al in de stofwolken van de woestijn, maar keert met gierende banden en | |
[pagina 73]
| |
komt terugscheuren. Als hij op gelijke hoogte is met Łapicki, draait hij weer, slippend als in een rally. Hij stopt bij het trottoir naast de verbaasde acteur. Het autoraampje gaat naar beneden, er wordt een rond, goedhartig hoofd uit gestoken. - Meneer Łapicki, zou u voor mijn zuster in Polen een transistorradio willen meenemen? - Weet u, we hebben al zoveel toneelbagage, - mompelt de verbaasde acteur. - Neemt u me niet kwalijk. Beschouwt u de vraag als niet gesteld. Goedemiddag. De witte Porsche start met woest geraas de motor voor de vlucht. Even later verdwijnt hij in de woestijn. De lome stilte van de middag keert terug.
Ik ben getuige geweest van een keerpunt in de geschiedenis van Amerika. Voor mijn ogen, waar ik bij was, riep de president van dit land op tot zuinigheid. De Amerikanen namen het op als een interessante gebeurtenis, als een soort oncomfortabel spel, als een vreemd voorval zonder bijzondere consequenties. Ik als enige op dit reusachtige continent verbleekte van emotie en greep naar mijn hart. Want ik als enige begreep wat er aan de hand was. Europa was altijd degene die spaarde. Die verliederlijkte oude vrouw stopte gierig ponden, marken en francs in een oude kous. Zuinigheid was de godheid van de Europeanen. Ze spaarden nog als ze arm waren en werden arm van het sparen. Amerika was altijd verkwistend. Verkwisting was het devies van Amerika, het was haar recht, haar gebruik, haar patriottische plicht. Amerika braadde altijd te grote steaks die niemand op kon. Amerika produceerde auto's van bovennatuurlijke afmetingen die niemand kon vullen. Amerika gaf het tempo aan dat niemand kon bijhouden. In Amerika werden duizenden tonnen graan in de oceaan gedumpt, in Amerika verzoop men in de melk, in Amerika werden huizenhoge piramides vliegtuigen in brand gestoken. De gigantische motor van de Amerikaanse economie draaide op een brandstof die verkwisting heette. Nu begint Amerika te bezuinigen. Ze beginnen met te bezuinigen op energie. Maar zuinigheid brengt zuinig- | |
[pagina 74]
| |
heid voort. Amerika begint dus te bezuinigen op de vliegtuigen, daarna op de auto's en tenslotte op het brood. Het kind van de zuinigheid is het tekort. Dus begint er het een en ander te ontbreken. De eerste rijen ontstaan en de verkoopsters worden onbeleefd. Eén geeft als eerste een steekpenning, een ander pakt hem als eerste aan. Om de fatale stand van zaken te verdoezelen proberen de kranten te liegen en ze merken dat dat helemaal niet moeilijk is. Dan wil iemand het land redden, door middel van een staatsgreep neemt hij de dictatoriale macht over. Hij perkt de verderfelijke vrijheden van het individu in, hij verhoogt de gedwongen zuinigheid en roept het volk op tot offervaardig werken voor niets. Hij stopt hippy's, drugsverslaafden, eihoofdige intellectuelen, pessimistische dichters en brutale negers in kampen en wij in Europa beginnen de gang van zaken te veroordelen en protestbrieven te ondertekenen, we beginnen naar onze familie in Amerika de eerste pakjes met afgedankte kleren en geneesmiddelen te sturen. Dat dacht ik bij mezelf staande op Sixth Avenue, uitkijkend op de voor het eerst uit zuinigheid onverlichte torenflats van Manhattan. Dat dacht ik bij mezelf, maar ik zette die domme gedachte snel van me af. Die grote show van zuinigheid is gewoon een volgende happening op landelijk niveau van het voldane, goedmoedige Amerika.
Ik zette die domme gedachte van me af, maar het liet me niet los. Waarom rukte in New York een kruier me mijn koffer uit de hand, droeg hem tien meter verder en vroeg daar een dollar voor? Waarom bracht een taxichauffeur me met een omweg naar mijn hotel? Waarom deden in het hotel de kranen in de badkamer het niet en schold de serveerster George uit, omdat hij te lang het menu bestudeerde? Waar zijn die schoenpoetsers en die krantenjongens gebleven die miljoenen willen verdienen? Waar is het legendarische, krankzinnig harde werken voor een dierbare dollar gebleven?
Wel, tot slot een zaak die ik liever zou laten rusten, die ik zelfs niet zou willen aanroeren. De zaak van ons, Polen, in Amerika en in het algemeen. In mijn jeugd ben ik grootgebracht met de legende over het Poolse | |
[pagina 75]
| |
volk als verlosser, het volk dat een Christus onder de volkeren was. Toen ik volwassen was, moest ik het doen met de legende over het volk van martelaren en helden. Op mijn oude dag drink ik een waterig aftreksel over een schijnbaar gewoon, wel dynamisch en hardwerkend, maar toch als het ware stilletjes een beetje uitverkoren volk. Ik vertrok geëmotioneerd naar Amerika, benieuwd naar die machtige groep van acht miljoen Poolse emigranten, waarvoor presidenten buigen als knipmessen, naar wier gunst politici dingen, die door hun bescheiden macht invloed uitoefenen op het lot van de grote mogendheid. Ik ging op zoek naar mijn Poolse broeders. - Ik laat me niet met Polen in, - zegt de een. - Ik mijd Polen, - zegt de volgende. - Ik ga Polen uit de weg. Dat betekent alleen maar ruzie, intriges en elkaar afkammen, - zegt een derde. Op een dag kom ik bij een kleine, maar ijverige, hartelijke, ontroerende Poolse stichting terecht, verloren op dit continent. Ik zit tussen aardige oudere mensen, die namen dragen als de dieren in Amerikaanse tekenfilms, want ze hebben hun oorspronkelijke namen al lang geleden laten vallen. Zij dragen buttons met een Engels opschrift: Het is geweldig Pool te zijn, ze hebben stickers met de beeltenis van Copernicus op de autoruit, maar ze dragen namen als de kat Jinx of de hond Huckleberry. Patriottisme, met patriottisme, over patriottisme. Patriottisme is een te korte deken, waar iedereen onder wil, waarmee je alles kunt bedekken.
En onmiddellijk snel ik toe met een woord ter bemoediging, ter vertroosting. In Amerika heb ik des te sterker gevoeld dat de wereld, dat de mensheid in een soort crisis verkeert. Ik kan het niet definiëren, of eigenlijk heb ik geen zin het te definiëren want dat zou te lang duren. Geloof me nou maar op mijn woord, hoewel de filosofen het ontkennen en ridiculiseren. Maar zij moeten rechtvaardigen dat hun zaak goed functioneert. Die crisis van het bewustzijn dus, dat geestelijk verval, die razernij hangt boven de wereld met dof gerommel als een verlate onweersbui in november. | |
[pagina 76]
| |
Maar in Amerika hoorde ik die onheilspellende geluiden aan zonder angst, opgeruimd, toegeeflijk, als een vreemdeling van een andere planeet. Ik klemde mijn tweehonderd złoty, die ik mee had genomen voor onderweg, in mijn hand. Dat waren tweehonderd harde złoty's, al waren ze dan van papier. Want ik heb zo de indruk dat alleen landen die door een dictatuur geregeerd worden, die grote crisis doormaken. En wij hebben immers gelukkig een dictatuur van het proletariaat.
Zes weken heb ik rondgereisd door Amerika. Ik heb een prachtig, door de natuur kwistig bedeeld land leren kennen en ik heb heel veel mensen ontmoet die me vriendelijk hebben verwelkomd en me succes hebben toegewenst. Ik laat hen eveneens groeten en wens hun toe dat de dagelijkse worsteling met het noodlot, met de voorbeschikking, met de historische onontkoombaarheden hun een voorspoedige toekomst zal garanderen, die een gemeenschappelijk vaderland voor de veelgeplaagde mensheid zal zijn. |
|