| |
| |
| |
Jan Fontijn
Kunst als religie
Enige notities
In de klassieke en christelijke wereldbeschouwing probeerde men de werkelijkheid binnen de taal te brengen. Er was de overtuiging, dat dit in principe kon. Maar tegelijk was er een mystieke traditie, waarin men de onmacht van de taal erkende. Men wendde zich daarin af van het woord. Aldus Steiner in zijn essay ‘Afstand van het woord’.
Toen het geloof van de klassieke en christelijke wereldbeschouwing verdween, verdween ook het geloof dat de werkelijkheid binnen de taal is te brengen. De onmacht van de mysticus bleek terecht. De mystiek, altijd met wantrouwen bejegend, wordt door sommigen nu in ere hersteld. In beeldende kunst en literatuur is voor velen weliswaar de klassieke en christelijke wereldbeschouwing niet meer de basis van hun scheppen, maar dat wil niet zeggen dat de mystiek-religieuze traditie heeft afgedaan. Er blijft een religieus substraat; in de kunst wordt ofwel openlijk ofwel heimelijk de mystieke traditie gehandhaafd. Openlijk religieus-mystiek is bijvoorbeeld Dèr Mouw, Novalis of Van Eeden. Ze zijn duidelijk herkenbaar. Veel groter is de groep waarin de religieus-mystieke traditie zich heimelijk voortzet. Er heeft bij hen een transsubstantiatie plaatsgevonden van religie naar kunst. Wat de kunst van beide groepen gemeen heeft, zijn alle elementen, die karakteristiek zijn voor de religieus-mystieke traditie: afstand van het woord, het besef dat de taal onmachtig is en een zich afkeren van de concrete ervaringswerkelijkheid. Die liet men aan de journalistiek en andere media over. Een groot deel van de moderne kunst en literatuur wordt door deze elementen bepaald.
En deze tendens van het zich afkeren van de concrete ervaring werd versterkt, toen fotografie en film hun intrede deden. Met deze media won het beeld. Ze zijn in principe in staat de concrete wereldervaring vorm te geven, terwijl kunst en literatuur steeds nog gevangen zitten in hun religieus-mystieke traditie.
| |
| |
In den beginne was het beeid.
De volgorde van het leesplankje was: eerst het beeld en daarna het woord. Elk woord had een duidelijke referentie: aap, noot, enz., allemaal afgebeeld op het plankje.
De literatuur heeft steeds meer het veilige kader van het leesplankje verlaten. De beelden van het leesplankje worden steeds vager. Het wit in de poëzie wordt tot grootste diepzinnigheid gebombardeerd vanaf Mallarmé.
Kunst en religie zijn tweelingzusters. Aldus Gerard Reve in de Pieterskerk in Leiden. Om dat aan te tonen moest hij natuurlijk zijn definities van kunst en religie erg ruim nemen. Beide zijn gestileerd menselijk handelen, zegt Reve, dat een ontroering teweeg brengt. Ik ben bang dat met zo'n definitie de tweelingzusters er heel wat nieuwe zusjes bij zullen krijgen. Zuster voetbal bijvoorbeeld. Menig voetbalsupporter kreeg tranen in de ogen of kippevel bij het zien van de gestileerde voetbewegingen van ‘verlosser’ Johan Cruyff.
Maar in de loop van zijn preek perkt Reve de terreinen van kunst en religie wat in. Zo hebben beide een centraal thema, de dood, (dat kan nog altijd op voetbal slaan) en de opdracht de werkelijkheid te duiden. Bij dat laatste is voetbal geen zusje meer.
Reve plaatst zich met die identificatie van religie en kunst geheel in de romantische traditie. Bilderdijk zei het al: ‘De Dichtkunst des poëets, de Godsdienst van den christen, is een’. Bij Reve en al die romantici voor hem worden kunst en religie wel met elkaar geïdentificeerd, maar ze verdwijnen niet in elkaar. Het blijven twee fenomenen.
De familierelatie tussen kunst en religie is hecht, maar niet geheel zonder problemen; de ene zuster heeft soms de neiging de andere te domineren, zoals dat in de beste families kan voorkomen. In de middeleeuwen deelt zuster religie de lakens uit en zuster kunst heeft daar absoluut geen problemen mee. Er is een symbiose die bijna ideaal is te noemen. Tijdens de Hervorming komt de grote ommekeer; de wereldse schoonheid is teveel in de religie binnengedrongen en moet daarom worden uitgebannen. In de beeldenstorm vernietigt religie kunst, zoals omgekeerd ooit in de Griekse Oudheid kunst de religie vernietigde.
| |
| |
De beeldenstormers beriepen zich op het tweede gebod: ‘Gij zult u geen godenbeeld maken, noch enig beeld van wat in de hemel is daarboven, op de aarde beneden, of in het water onder de aarde’. De strekking is: omdat je Jahweh te kort doet, moet je geen afbeeldingen van hem maken.
Onlangs beriep de schrijver Frans Kellendonk zich op datzelfde gebod om zijn literatuuropvatting te verdedigen, waarbij hij gemakshalve God door de werkelijkheid vervangt. Zijn variant is: omdat je de werkelijkheid te kort doet, moet je geen afbeeldingen van hem maken. Weg met het realisme! Leve de kunst, die eerlijk uitkomt voor haar kunstmatigheid!
De beeldenstormers, vernietigers van kunst, en een kunstenaar vinden elkaar in hetzelfde gebod, waarmee ze hun handelingen kunnen motiveren.
De truc die Kellendonk uithaalt, namelijk door God door werkelijkheid te vervangen en als consequentie daarvan meteen ook de kunstmatigheid van de literatuur te proclameren, is uiterst geraffineerd. Een gebod dat alleen zuster religie betrof wordt getransponeerd naar zuster kunst en heeft onmiddellijk een soort facelifting van de laatste tot gevolg. Ze wordt van haar natuurlijk gelaat beroofd en een masker opgezet. Die facelifting, dat zich afwenden van de werkelijkheid en dat zich richten op kunstmatigheid is natuurlijk niet van vandaag. Het is allemaal begonnen met de l'art pour l'art in reactie op het 19de-eeuwse realisme. - Er is niet veel nieuws onder de zon. De terminologie is veranderd, maar de kwesties blijven hetzelfde.
Een van de middelen om angst en agressie af te weren is identificering met de aanvaller. Anna Freud bericht van een kind dat voortdurend tot groot vermaak van de klas vreemde gezichten trekt. Achteraf blijkt dat het kind zijn angst voor de leraar probeert tegen te gaan door zich via nabootsing van zijn mimiek met hem te identificeren. De illusie van zo'n kind moet zijn dat het door helemaal op te gaan in de ander zelf niet meer bestaat. Kellendonk hanteert een soortgelijk mechanisme als dat kind; hij vereenzelvigt zich met zijn aanvaller, de religie, en vernietigt daarmee zijn bestaansgrond als kunstenaar. Ogenschijnlijk lijkt hij autonoom, geheel in staat om zijn eigen werkelijkheid in al zijn
| |
| |
kunstmatigheid te scheppen. In werkelijkheid is hij even steriel als de kluizenaar, die zich uit de wereld heeft teruggetrokken en zich verdiept in het lege mysterie van God.
Die kluizenaar schept bij gebrek aan confrontatie met de gewone werkelijkheid karikaturen. Hij ziet duivels waar geen duivels zijn. Hij is geheel gevangen in zijn eigen hersenspinsels.
Er is een rechtstreeks verband tussen de beeldenloze kerken van de protestanten en de abstracte schilderijen van Mondriaan. Zie Jaffé. Als je Mondriaan zou ontdoen van zijn godsdienstige diepte, dan hou je alleen de lijnen en kleuren over van een mooi design.
Zoals iemand vroeger in een witgepleisterde, kale, protestantse kerk gesticht werd, zo wil hij nu door de horizontalen en verticalen van Mondriaan of door het zwarte kwadraat van Malevitsj gesticht worden. Wat een diepte heeft dat zwarte vierkant! Wat een diepte heeft iemand die ziet hoe diep dat zwarte vierkant is.
Humorloos is de meeste moderne kunst. Topzwaar. Wat wil je? Hele godsdiensten moet ze vervangen.
Vele kunstenaars hadden beter gelovigen kunnen blijven. Nu hun geloof weg is, moet de kunst alles goed maken. Een grote krampachtigheid is het gevolg. Wartaal ook. Hun kunst blazen ze steeds meer op; hun ziel en zaligheid staan op het spel.
Zoals Paulus in een flits van heiden tot gelovige werd, zo kan je ineens voor de moderne kunst gewonnen zijn. Andersom kan ook.
Plotseling kan het geloof verdwijnen. De gebeden worden loze woorden, de kerk wordt kil. Voor de afvallige van de moderne kunst wordt het zwarte vierkant alleen maar een zwart vierkant, het museum wordt kil.
Bij Reve zijn kunst en religie tweelingzusters, die sprekend op elkaar lijken maar toch van elkaar verschillen. Hij is katholiek en hij is daar- | |
| |
bij ook kunstenaar, zoals vroeger J.J.L. ten Kate protestant was en ook dichter.
De moderne kunst werd geboren toen kunst de domeinen die aan de religie behoorden opslokte en zichzelf autonoom verklaarde. Er ontstaat een kunstenaar die alleen kunstenaar is en niets meer.
In 1837 noteerde de Vigny in zijn dagboek: ‘L'art est la religion’. De kunst is alleen zaligmakend. Hij is hiermee de Johannes de Doper van de moderne kunst. Maar het ontbreekt deze kunstreligie aan inhoud. Dat was het probleem in de 19de eeuw en dat is het in feite nog. Eeuwenlang had de kunst geparisiteerd op de religie en nu ineens was zij zelfstandig.
Hoe die leemte opvullen! Wat te doen nu die breed geschakeerde traditie van religieuze symbolen ontbreekt? Het probleem is voor sommigen allerminst een probleem. Voorlopig hebben ze alle tijd nodig om de traditie af te breken. De kunstenaar als vernietiger! Die beeldenstorm is hevig; vanuit zijn ivoren toren bestookt de artiest de wereld van de bourgeois. Dat begint al bij de 19de eeuwse decadent en dat wordt voortgezet met nog groter élan door de dadaïst, futurist en surrealist. Die drang tot vernietiging duurt tot de dag van vandaag. Er is sinds de dadaisten zelfs een traditie ontstaan van vernietiging, waarin nauwelijks meer beweging is te bemerken.
Oppermachtig is de ijzeren wet van het commerciële kunstcircuit. - De bourgeois in de persoon van de kunstverzamelaar maakt monddood en lijft ook de protestkunst glimlachend in zijn collectie in.
De 19de eeuw is zo fascinerend, omdat de relatie tussen kunst en religie allerlei schakeringen vertoont. Er vindt tussen kunst en religie een permanent gevecht om de macht plaats. Een groot gedeelte van de 19de eeuw bepalen de dominees in Nederland hoe zuster kunst moet zijn. Ze kunnen dat zo effectief doen omdat vele dominees ook schrijver zijn. Maar de ontkerstening is niet te stuiten en woedt ook in hun gelederen. Huet, Pierson of hoe de moderne dominees ook heten mogen, vallen af van hun geloof. De kunst als troost, escapisme en oriëntatie in het leven stijgt in belangrijkheid. Huet schrijft kritieken in plaats van preken.
| |
| |
In Father and son, die schitterende beschrijving van een gelovige jeugd, geeft Edmund Gosse aan hoe belangrijk de literatuur op het einde van zijn jeugd wordt. In een brief aan Stevenson kan hij schrijven dat voor hem literatuur de waarde van een religie heeft. ‘I grow a deeper idolator of this deity every day - the great books, the phrases of the great men, give me a more thrilling pleasure the older I live’.
Het aantal van hen die zich van religie tot kunst of literatuur bekeerden is enorm. Er komen er nog steeds meer bij.
Nietzsche, de heilige koe van de postmodernisten, in zijn Menschliches Allzumenschliches: ‘De kunst steekt de kop op waar de godsdiensten zwakker worden. Zij neemt een groot aantal door de godsdiensten gekweekte gevoelens en stemmingen over, koestert ze aan haar hart en wordt nu zelf dieper, warmer, zodat zij opstand en geestesvervoering kan communiceren, wat zij voordien nog niet kon. De tot een stroom aangezwollen rijkdom van het religieuze gevoel treedt steeds weer buiten de oevers en wil nieuwe rijken veroveren: maar de toenemende verlichting heeft de dogma's van de godsdienst doen wankelen en een grondig wantrouwen ingeboezemend: dus stort het gevoel, door de verlichting uit de religieuze sfeer gedrongen, zich in de kunst; in sommige gevallen ook op het politieke leven, en zelfs direct op de wetenschap. Overal waar men menselijke ambities een hogere, donkere nuance waarneemt, mag men vermoeden dat er angst voor spoken, een wierooklucht en kerkschaduwen aan zijn blijven kleven’.
Een donkere nuance of wierooklucht of kerkschaduw kleeft er aan de meeste kunst in Nederland. Zij die vroeger de woorden van Christus als oriëntatiepunt namen, lezen nu Kundera.
Honderdvijftig jaar geleden was het nog de gewoonste zaak van de wereld dat een kunstenaar de rol van priester of profeet, van middelaar tussen God en mensen, voor zichzelf opeiste. En dat gebeurde zonder ironie, zonder enige vorm van schaamte of bescheidenheid. ‘De dichtgeest, die ons hart vervoert, is de echte Godspraak van de waarheid!’, riep Da Costa vervoerd uit.
| |
| |
Maar die priesterrol is zeker niet totaal verdwenen. In heel wat kunstenaars steekt nog wel iets van de messias, van de diepe filosoof, van de ontdekker van het Raadsel van de compositie van de wereld (Mulisch), van de ‘lichtmens’ en ‘luchtmens’, die omgaat met ‘goddelijke substanties’ (Lucebert), van degene die ‘zwijgend met God worstelt’ (Ida Gerhardt).
‘Dominee heeft mooi gepreekt,’ zei twintig jaar geleden de schrijvercriticus, zondags uit de kerk komend. Naar de kerk gaat hij allang niet meer, maar prijst wel de dichter om zijn schone, diepe woorden.
Lezen en interpreteren is voor velen een diepere betekenis zoeken achter de woorden, te vergelijken met de bijbellezing. Er staat niet wat er staat. Close reading in het zoeken naar de diepere betekenis van de tekst werd populair in het begin van de jaren zestig, toen de ontkerstening hand over hand toenam.
De ware interpreet is hij, die onmiddellijk achter de schone schijn van de woorden duikt en de weg zoekt naar het heilige der heiligen.
Hoe diep is de diepte van de postmodernist, die een meta-standpunt inneemt ten opzichte van zijn eigen diepe standpunt.
Wie naar de diepte van een schilderij zoekt, ziet de oppervlakte niet meer. Ziet bijvoorbeeld ook niet meer, dat de schilder een vis schilderde met een prachtige blauwe kleur. Hij kan niet begrijpen, dat die schilder die vis met die prachtige kleur wilde schilderen, omdat die schilder daar zin in had of omdat hij een vis met blauwe kleur zo prachtig vond.
Het tijdschrift Barbarber blijft uniek in zijn protest tegen de diepe literatuur. Erkenning van de absurditeit van de dagelijkse werkelijkheid, maar wel liefde daarvoor. Geen metafysica, geen theoretisch geleuter, maar wel humor en behoefte om te blijven kijken en luisteren. Barbarber zou voor elke schrijver of beeldend kunstenaar het geweten moeten zijn.
| |
| |
De ontroering bij het zien van een stoel naast de tafel. Dat willen vastleggen in woorden of in beeld. Zo nauwkeurig mogelijk.
Natuurlijk schiet altijd de taal te kort, zeker voor allen, die sinds Mallarmé zonodig het onzegbare willen zeggen. Met zo'n doelstelling vraag je om moeilijkheden.
En dan dat eindeloze gezeur in poëticale bezinningen en diep getheoretiseer over de Taal.
In de beeldende kunst is het onderzoek naar het materiaal misschien nog wel oeverlozer. Onderzoek doen, experimenteren. Waarom dat niet in het atelier gedaan of op de kunstacademie? Waarom daarmee steeds weer de museumbezoeker lastig vallen?
Dat steeds maar weer bezinnen op de taal doet me denken aan de negentiende eeuwse professor Javal van de universiteit van Parijs, die onderzoek deed naar het lezen als lichamelijke bezigheid en o.a. constateerde dat we bij het lezen na elke tien letters even een pauze in acht nemen. Met eindeloos geduld observeerde en analyseerde hij de daad van het lezen. Tot zijn ogen minder werden en hij vervolgens zijn onderzoek richtte op het lezen van blinden.
Het is een topos in de mystieke literatuur van alle eeuwen om in de verwoording van de mystieke eenwording met God de beperking van de taalmiddelen te signaleren. Die reflectie op de taal was een middel om aan te geven hoe intens de beleving van de eenheid was en hoe ver de mysticus was gevorderd op zijn mystieke weg.
Omdat de boog niet altijd gespannen kon zijn en de mysticus niet kon blijven stamelen bij het verwoorden van zijn orewoet, deed hij een stapje terug.
Vervang, zoals o.a. Kellendonk doet God door werkelijkheid, en je hebt een belangrijke trend in de moderne literatuur te pakken met het meta-standpunt en de reflectie op de taal erbij. Het vervelende alleen is dat maar weinigen nog van plan zijn een stapje terug te doen.
Het ontbreken van zichtbare beelden is voor de mysticus een onmiskenbare voorwaarde voor een geslaagd gebed om contemplatie van de
| |
| |
hogere goddelijke waarheden. In de beeldende kunst is het niet anders. Abstractie, wil zij niet louter decoratie zijn, verwijst naar het goddelijke of, modernistischer, naar de Werkelijkheid.
‘Voor de aestheten is de kunst een heilig begrip, dat aan de veelheid der zintuigelijke aandoeningen, die bij de kunst betrokken zijn, een mystische “bovenzinnelijke” wijding verleent.’ (Ter Braak)
Sinds vele moderne kunstenaars voor het ‘Geistige’ in de kunst kozen, lieten ze de concrete, dagelijkse werkelijkheid aan de journalistiek over, aan de televisie, aan de film. Ze laten zich misprijzend uit over de vulgariteit van deze laatste media. Hun verontrusting over het cultuurverval brengen ze tot uiting door een themanummer te organiseren over het verval van het woord. Misschien is het zaak het verloren terrein op deze media terug te veroveren en de hand in eigen boezem te steken.
|
|