Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1986 (nrs. 37-40)(1986)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] Cees Nooteboom Bashō Bashō I Oude man tussen het riet achterdocht van de dichter. Hij gaat op weg naar het Noorden hij maakt een boek met zijn ogen. Hij schrijft zichzelf op het water hij is zijn meester verloren. Liefde alleen in de dingen uit wolken en winden gesneden. Dit is zijn roeping zijn vrienden bezoeken tot afscheid. Schedels en lippen vergaren onder wuivende luchten. Altijd de kus van het oog vertaald in de dwang van de woorden. Zeventien het heilig getal waarin de verschijning bestemd wordt. Het voorbije verteren bevriest zo versteend als een vlinder. In een marmer getij de glans van geslepen fossielen. Hier kwam de dichter voorbij op zijn reis naar het Noorden. Hier kwam de dichter voor altijd voorgoed voorbij. [pagina 72] [p. 72] Bashō II Wij kennen de poëtische poëzie de gemene gevaren Van maanziek en zangstem. Gebalsemde lucht is het, Tenzij je er stenen van maakt die glanzen en pijn doen. Jij, oude meester, sleep de stenen Waar je een lijster mee dood gooit. Jij sneed uit de wereld een beeld dat je naam draagt. Zeventien stenen als pijlen een school doodse zangers. Zie bij het water het spoor van de dichter Op weg naar het binnenste sneeuwland. Zie hoe het water het uitwist Hoe de man met de hoed het weer opschrijft En water en voetstap bewaart, de vergane beweging steeds stilzet, Zodat wat verdween er nog is als iets dat verdween. [pagina 73] [p. 73] Bashō III Nergens in dit heelal heb ik een vaste woonplaats Schreef hij op zijn hoed van cypressen. De dood nam zijn hoed af, Dat hoort zo. De zin is gebleven. Alleen in zijn gedichten kon hij wonen. Nog even en je ziet de kersebloesems van Yoshino. Zet je sandalen maar onder de boom, leg je penselen te rusten. Berg je stok in je hoed, vervaardig het water in regels. Het licht is van jou, de nacht ook. Nog even, cypressehoed, en ook jij zult ze zien, De sneeuw van Yoshino, de ijsmuts van Sado, Het eiland dat scheepgaat naar Sorēn over grafstenen golven. [pagina 74] [p. 74] Bashō IV De dichter is een gemaal door hem wordt het landschap van woorden. Toch denkt hij net als jij en zien zijn ogen hetzelfde. De zon die verongelukt in de bek van het paard De buitenste tempel van Ise het strand van Narumi. Hij vaart in het zeil van de rouw hij koerst naar zijn opdracht. Zijn kaken malen de bloemen tot de voeten van verzen. De boekhouding van het heelal zoals het zich dagelijks voordoet. In het Noorden kent hij zichzelf een hoop oude kleren. Als hij is waar hij nooit meer zal zijn lees jij zijn gedichten: Hij schilde komkommers en appels hij schildert zijn leven Ook ik ben verleid door de wind die de wolken laat drijven. Vorige Volgende