| |
| |
| |
Gerrit Kouwenaar
Vier gedichten
droom
Men droomt dat de vader en moeder verhuisd zijn
het huis staat open en bloot, het brood
ruikt naar grond, men is vrij
als een dief, er valt niets meer te stelen
men vindt geen geheim, zoekt vergeefs
naar de wijn in de kelder, schrikt
van zijn onbestaanbare grootte, boetseert in het donker
de muur die hier stond, ontkent
de verbeelding, wil drinken en eten, duur
zame leeftocht ontbloten, suiker en vlees
maar niets, zelfs geen zout om te likken
alleen een roestige lepel van zilver
alsof men de honger een lichaam kon dichten
het donker een inzicht, een gat, in de geest -
| |
| |
| |
grote verwachtingen
Met het nieuwe horloge verjaart men de avond
dateert men de tuin van seconde tot later
men speelt blindeman hartedief kind, ligt verbaasd
aan de borst van de zomer, geen andere hand
dan het blad des plataans, de tijd
is te jong, raakt zoekt in de klaver
| |
| |
(dat men zich schrikte, een ik bleek, zich
vleselijk indikte, opsloeg, voorbijgaand
zich eensklaps present wist
alsof het inzicht zich toevroor, ijs
helder witboek voor toekomst
alsof toen de tijd eerst begon, niets
zich ooit nog verzon, nu het vaststond, voort
| |
| |
helder, voorgoed, het tijdelijk huis, zozeer vandaag
dat de foto beweegt, het oog zich onteigent
de lange schim in zomerpak, beige
als een engel, stapt in de cirkel, klapt
in zijn handen, dooft lampions
thuiskomen, thuis moeten komen, afscheid nemen, weg
moeten wezen, gaten waar licht was, namen
de nadorst van limonade, dan weerlicht, lood
zware vleugels, haastige wijzers, voor
pret van doden, voorsmaak van raadsels -
| |
| |
| |
aankomst
Zoals men aankomt op een station
in een reiziger uitstapt, met zijn ballast
vastloop in een passant, dit is
het ogenblik, men is vacant, op slag
beslaat de inhoud het glas, taal past
haarfijn haar mal, niet gemond, ongehoord, totaal
onoorbaar, vlees, zoals het hoort
dat men dit mangat moet instaan, dit niks
moet uitleven in een snik, eindelijk
de navel van zijn bestaan, men laat
zijn leeftocht vallen, niets klopt, alles
verpopt in het wachtglas, achter de adem
| |
| |
| |
een eter in het najaar
Steeds meer vereenzelvigt men zich
met de bloedende maaltijd, de stelpende eetlust
achter het raamglas ontbindt zich de nadag
herhaalt men betrapt de zich vretende eter
dwarsdoor de mond vast zich de grond, najaar
ontnuchtert de wingerd, de tuinman bedrinkt zich
in de kuise naspijs bekent men de melkmeid, likt
zich de schotwond, eet ze of sterf het -
|
|