| |
| |
| |
Dirk van Weelden
Onrechtmatige zintuigen
Over Jacques Rigaut
Op de foto draagt Rigaut een lichtgekleurde Borsalino. Boven een donkere jas zijn gladgeschoren, rustige gezicht. Achter hem stralen vier doffe lichten vergeefs in een diepe duisternis. De hand waarmee hij de loop van het geweer ondersteunt is groot en ontspannen. Aan de pols is een kraakhelder wil manchet te zien. De schutter mikt in alle kalmte en houdt de loop vrijwel pal op de camera gericht. Op zijn gezicht een ernstige glimlach, als zoiets bestaat.
De schiettent op de kermis biedt behalve de kans om naar hartelust op Indianen, konijnen en gipsen pijpjes te jagen, nog een andere vorm van vertier: het fotoschieten. De schutter mikt op een eenvoudige schietschijf, waarbij het draait om één enkel punt, namelijk de roos, die in dit geval bestaat uit een afgesleten stukje metaal dat verbonden is met de sluiter van een camera. Als de schutter doel treft, schiet de getroffen roos terug door hem te fotograferen. Als een bliksemschicht verblindt het flitslicht de schutter en tovert de succesvolle jager in een oogwenk om in een gejaagde.
Dat kleine mikpunt waarmee de schutter zichzelf bespiedt èn zichzelf schiet, is een nauwkeurig beeld voor het thema van Rigauts teksten. In de koel geschreven fragmenten spreekt niet iemand die graag een verhaal vertelt, een overtuigende redenering opzet of sleutelt aan een verbluffende analyse; en ook al gaan alle fragmenten over hemzelf, toch hebben Rigauts teksten niets van een dagboek vol belevenissen, rechtvaardigingen en uitgesponnen emoties, dat tot doel heeft om de persoon van de schrijver ‘neer te zetten’. ‘Ik zal U eens iets zeggen, het verlies van de persoonlijkheid is de enige emotie die me rest’, schrijft hij. Zijn schrijven is het scherpstellen van de lens, de concentratie op dat doorzichtige verdwijnpunt waar het bewustzijn zich tegen zichzelf keert en het niet-bestaan van degene die zichzelf bekijkt oplicht.
Het is niet verwonderlijk dat spiegels een belangrijke plaats innemen in Rigauts teksten. Eén ervan is een verhaal van wat langere adem, dat als dragende metafoor Rigauts obsessie met spiegels heeft.
| |
| |
De hoofdpersoon van dat onvoltooide verhaal is Lord Patchogue, die op een avond bij vrienden in Oyster Bay op Long Island patience speelt, opkijkt en zichzelf weerspiegeld ziet in een grote spiegelruit aan de andere kant van het vertrek. In gedachten spreekt hij zijn evenbeeld toe: ‘Ik herken U. Ik houd U voor een struisvogel noch voor een lantaarnpaal of mijn vriend Charles. U bent het beeld van Lord Patchogue, als U niet Lord Patchogue zelf bent. Ah! Wie van ons tweeën heeft het eerst bewogen? Wie volgt de ander?’ Dan staat Lord Patchogue op en stapt met het voorhoofd naar voren, alsof het om een geboorte ging, door de spiegelruit heen.
Rigaut beschrijft de gebeurtenis als een simpele, maar ‘magische’ verrichting, waar de aanwezigen op reageren met mysterieuze handelingen. Een vrouw danst in de apart genomen en op een bed neergelegde scherven zonder zich te bezeren en een man moet zich naar buiten haasten om over te geven. In de gedachtengang van Rigaut is het ook geen sinecure die hier beschreven wordt, en die hij zelf zegt te hebben volbracht op 20 juli 1924. ‘Spiegels zijn er om iedereen aan zijn identiteit te herinneren’, en ergens anders duidt hij de functie van spiegels nog bondiger aan door ze ‘de meest authentieke gevangenis’ te noemen. De sprong door de spiegel heeft iets van een poging om uit die gevangenschap te ontkomen en het leven van een spiegelbeeld te leiden in plaats van dat van een persoon.
De gang door de spiegel levert niet de oplossing op die Lord Patchogue ervan verwachtte. Door de verdubbeling twijfelde hij aan zijn bestaan, maar eenmaal achter de spiegel vindt hij geen geruststelling. Integendeel, in de ruimte erachter, waar hij voor anderen onzichtbaar geworden is, ontmoet hij weer een spiegel, die hij opnieuw doorschrijdt. Zijn ‘ik’ is een repeterende breuk, en tot in het oneindige kijkt hij in zijn eigen ogen. Ondertussen bloedt hij steeds heviger aan een snee in zijn voorhoofd, die zijn gespletenheid nog eens benadrukt. De enige gedachte die hij heeft en hardop herhaalt is een slogan die Rigaut zijn hele leven met zich meezeult: ‘Ik ben een man die probeert niet te sterven’.
Eenmaal achter de spiegel is Lord Patchogue minder dan een punt geworden. Hij is een onzichtbaar oog dat de anderen bespiedt wanneer ze zichzelf in de spiegel bekijken. Hij is hun spiegelbeeld geworden. Dat levert komische scènes op zoals die met een jong meisje dat zich onbespied waant en haar lichaam voor de spiegel keurend betast. Ze wordt het slachtoffer van Lord Patchogue's onwillekeurige gebaar,
| |
| |
waarmee hij zich ervan wil vergewissen dat hij zijn mannelijkheid nog bezit. Het meisje loopt verschrikt weg als ze met haar tastende hand op een extra lichaamsdeel stuit.
Lord Patchogue is in zijn onzichtbare dimensie achter de spiegel niet alleen een personage dat Rigauts eigen levenshouding weergeeft. Hij is ook een soort Elckerlyk. Want wat hij terugspiegelt is niet zomaar een stel eigenaardigheden van de personen die voor de spiegel verschijnen, maar ook wat het abstracte geraamte van hun persoonlijkheid genoemd kan worden; het feit dat ze denken ‘iemand’ te zijn, dat hun naam een constante essentie aanduidt. Lord Patchogue is een nul, die wordt ingevuld door de anderen om hem heen, maar tegelijkertijd brengt hij de vanzelfsprekendheid van het ‘ik ben ik’, waar iedereen mee leeft, in het ongerede. Volgens Rigaut luidt het eigenlijke, ideale signalement en het enige bewijs van bestaan van Lord Patchogue aldus: Haar... haar/Voorhoofd... voorhoofd/Wenkbrauwen... wenkbrauwen/Ogen... ogen, enzovoort. Het is de lege vorm van een persoon die wordt bespot door Patchogue's verblijf achter de spiegel. Of nog botter gezegd: de inhoud van de ‘mens’ Patchogue bestaat uit niets anders dan de letters van zijn naam. Zijn essentie is nul. Achter de burleske avonturen van Patchogue schuilt Rigauts angst eens met de hand over het gezicht te strijken en ‘daar geen neus meer te vinden, geen mond, alle gelaatstrekken uitgewist als in een tekening’.
Rigaut had zich voorgenomen een vierde deel aan dit verhaal van Lord Patchogue te schrijven. De titel van dat afsluitende deel zou ‘Ontspanning’ zijn, en hij verzamelde er allerlei fragmenten voor. Maar ook daaruit wordt niet duidelijk hoe en waarheen Lord Patchogue ontsnapt uit zijn gespletenheid en onzichtbaarheid. Er bestaat een korte tekst die als nawoord bij het verhaal te lezen is, en waarin Rigaut vertelt hoe hij bij de naam Patchogue gekomen is. Rondrijdend op Long Island passeerde hij herhaaldelijk een richtingaanwijzer met de naam Patchogue erop. Maar hoe hij ook zocht, het plaatsje waar de borden naar verwezen bleef onvindbaar. En dat is misschien ook een gepaste afsluiting van het verhaal. De hoofdpersoon ontleent zijn naam, zijn enige ‘inhoud’ aan een wel benoemd maar niet-bestaand dorp, waarvan hij de Lord zou zijn. Patchogue is geen persoon, maar een personage. In zijn noten bij de door hem uitgegeven verzamelde geschriften van Rigaut, verklaart Martin Kay het onvoltooid blijven van het verhaal met de plechtige zinsnede: ‘Rigaut is de gevangene van de spiegel gebleven’. Daarmee wijst hij vooruit naar de onverdrage- | |
| |
lijkheid van de positie waarin Rigaut zich gemanoeuvreerd had, en naar zijn legendarische dood.
‘Ik schrijf om te braken’, noteerde Rigaut achter op een kindertekening die later doormidden werd gescheurd. Bij de gedachte aan literatuur, aan het bedenken en zo perfect mogelijk uitvoeren van een afgerond kunstwerk kon hij alleen maar hoon en spot voelen. In zijn ogen was ‘de esthetische roman-constructie of de zelfstandigheid van een gedicht’ een vorm van vermaak, waarmee men zich niet van het leven kon afmaken. Hij verkeerde rond 1920 in de kringen van Breton, Tzara, Aragon en Soupault en publiceerde een aantal korte teksten in hun tijdschrift Littérature, maar stelde zich konsekwent op als een sarcastische buitenstaander. Vanaf zijn vertrek naar Amerika, om er in 1923 te trouwen met een miljonairsdochter, is er tijdens zijn leven niets meer in druk verschenen. Hij schreef voortdurend, maar moet ook aan de lopende band teksten vernietigd hebben. Veel is zoekgeraakt en wat bewaard is gebleven is deels verscheurd, deels onleesbaar of doorgekrast. Rigaut gaf het onderscheid tussen zijn Parijse kunstenaars-vrienden en hemzelf als volgt weer: ‘Geweldige dichters, mooie luidsprekers; jullie zielen, zegt men, lijken op de ziel van een stuk geschut, maar waar is jullie kruit! Die daar roken om zich uit te drukken, maar ze zijn leeg als de loop van een kanon - en de stotteraar verschijnt voor God met een volle bedelzak’, en ergens anders: ‘Jullie zijn allemaal dichters, maar ik sta aan de kant van de dood’. Wat hij opschrijft is, zoals braken, een direct en logisch gevolg van walging. Hij kan geen dichter zijn en noemt zijn schrijfsels ‘documenten over het onvermogen om te schrijven’.
Zijn favoriete milieu is niet dat van bohémiens en avantgardekunstenaars. Hij beweegt zich bij voorkeur in mondaine kringen, waar het om geld, elegantie en snelheid gaat. Hij is gefascineerd door het leven van de rijken, zoals dat zich afspeelt in hotels, badplaatsen, casino's en balzalen. Rijkdom is een morele eigenschap, stelde hij, want tegen de weerzin die hij voor alles (zichzelf incluis) voelde, was een leven van verveling, doelloze herhaling en het najagen van plezier en sensatie tot in het absurde en perverse toe, een ‘juiste’ opstelling. Die zelfdestructieve onverschilligheid kan het bestaan van zijn drukkende gewicht beroven. Alles wat een probleem zou kunnen zijn, of het nu zekerheid, ambitie, succes, gezondheid, liefde of de kunst is, het smelt als sneeuw voor de zon, oog in oog met ‘de stijl van de rijkdom’.
| |
| |
Voor zelfmoord is strikt genomen geen enkele reden, maar evenmin is er een reden om het niet te doen. Rigaut schrijft voortdurend over zelfmoord, maar nooit als een wanhoopsdaad, als moment van de waarheid waarop er nog maar één konklusie overblijft. Zelf neemt hij zich voor om zichzelf rond zijn dertigste levensjaar te executeren, en dat besluit heeft een neutraliserende uitwerking, het plaatst hem buiten de werkelijkheid, zodat hij de resterende jaren onverschillig kan zijn en werkelijk niets anders hoeft proberen te doen dan plezier na te jagen. Rigauts aforisme ‘Ik ben een moreel personage’ is wel eens uitgelegd als uiting van zijn ergernis over het feit dat hij voor een genotzuchtige nietsnut, een parasiet of gigolo werd aangezien, maar dat is ronduit belachelijk. De betekenis van het aforisme wordt duidelijk als je het tegenover die andere slagzin plaatst die Rigaut in allerlei fragmenten herhaalt: ‘Ik ben een man die probeert niet te sterven’. Rigaut heeft zichzelf uitstel van executie gegeven en probeert iets van het leven dat hem rest te maken. Maar niet door haast te maken met maatschappelijk succes of het verwezenlijken van idealen; in al die dingen gelooft hij niet, al die zaken roepen een verlammende walging op. Nee, hij is een moreel personage, en wat is moreel-zijn anders dan te proberen ‘goed’ te leven? En wat is dat, volgens Rigaut? Proberen niet te sterven. Oftewel: het ‘goede’ leven is zo leeg mogelijk, vandaar dat rijkdom een morele eigenschap kan zijn.
Naar zijn eigen zeggen twijfelde Rigaut niet zozeer aan het bestaan van de wereld, aan de realiteit van alles, maar veel meer aan het feit dat hij als ‘Jacques Rigaut’ enig bestaan bezat. Hij schreef dat hem ‘het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord “mijn” niet was toegestaan’; en àls hij het al gebruikte dan was dat een knieval voor taalgewoontes. Hij noemde zijn vijf zintuigen ‘onrechtmatig bezit’, ze konden hem niet toebehoren. Nu blijft er maar heel weinig over als iemand beroofd zou zijn van zijn vijf zintuigen en alles wat die aan informatie, besef en gevoel leveren. Eigenlijk alleen het blote feit dàt hij bestaat. En zelfs dat is niet veel meer dan een abstracte notie, een lege vorm. De persoonlijkheid die je je hierbij kunt voorstellen kan alleen nog een willekeurige en inwisselbare zijn.
Rigaut beschrijft een moment waarop hij zo intens naar een lamp kijkt, dat hij na verloop van tijd die lamp ís. Hij verlangt er naar een ding te zijn, of liever nog een zintuig dat niets anders doet dan het willoos en voorkeurloos inzuigen en doorgeven van gewaarwordingen. Alleen nog maar een lichaam zijn, behept met een ‘geest’ zonder ka- | |
| |
raktertrekken, zonder geschiedenis, zonder wil of ambitie, en vooral, zonder geheugen. Lord Patchogue's sprong door de spiegel beschrijft het moment van de breuk met het eigen lichaam, de eigen waarneming, de eigen geschiedenis en ieder onderdeel van het eigen gedrag. Maar de zuiverheid die tegenover al die onvolkomenheid staat is ‘onmogelijk’. Lord Patchogue is onzichtbaar. Een leeg leven dat alleen uit vluchtig genot bestaat benadert die onmogelijke zuiverheid nog het dichtst. Rigaut redeneert helder en streng als Descartes. Maar bij Rigaut gaat de twijfel een stapje verder en begint het ‘denkende ik’ dat de zekerheid van de kennis moest waarborgen van zijn eigen denken te walgen en verdampt in de spiegel. Het schrijven van Rigaut is het schieten van de fotoschutter: hij treft exact de plaats waar jager doelwit wordt, het moment waarop het bewustzijn zichzelf afschrijft. De teksten van Rigaut krijgen hun onderkoelde klank door de doorzichtigheid van dat moment, tussen leven en zo apathisch mogelijk zelfmoord plegen, tussen schrijven en zwijgen.
Volgens deze logica stelt Rigaut met het besluit zich binnen een bepaalde tijd van het leven te beroven, de hoogste morele daad. Hij verplicht zich namelijk aan de enige waarheid die de wereld bevatten kan, aan het enige antwoord op de frustrerende vragen van het leven: de dood. De weerzin tegen het leven is zo groot dat er niets is op te noemen dat ook maar een greintje van de zuiverheid bevat, die Rigaut begeert. De zuiverheid die hij bedoelt staat absoluut en rigoreus buiten wat het leven kan zijn. Maar voor Rigaut is de dood geen mooi dramatisch einde aan het verhaal van het leven waarin de hoofdpersoon de hoofdrol heeft gespeeld. ‘Ik zweer de dood af, zijn pracht, zijn werken, zijn verlokkingen, zijn roes, de hoogmoed van zijn waarheden.’ Dood zijn, dat is een ding zijn, meer niet. De dood is een doorzichtige, betekenisloze leegte.
De afstandelijkheid van Rigaut tegenover zijn eigen walging, angsten en wanhoop geeft zijn zinnen een blikken klank en staccato ritme. Zijn taal is van iedere sentimentaliteit gespeend en lijkt op de logische proposities uit een persoonlijke algebra. Zijn zelfmoord mag dan op zichzelf genomen tragisch zijn, het was in die algebra van de doorzichtigheid de enige sluitende volzin.
‘In alle oprechtheid heb ik iets gedaan tussen leugen en mysterie. Houdt moed: deze transparantie belemmert U iets te zien. Transparantie tegengesteld aan helderheid. Deze naaktheid die niets laat zien.’ Rigaut ruimde zijn kamer op, kamde zijn haar en legde om vlekken
| |
| |
te voorkomen een rubber laken op het bed. Vervolgens bepaalde hij met een lineaal de exacte plaats van zijn hart en schoot er een kogel in. Met een kussen smoorde hij de knal. Rigaut was een lijk geworden, een ding, dat niets doet, niet beweegt, niet denkt en niet voelt. Lang daarvoor had hij geschreven ‘Ik zal mijn eigen zeep zijn’, en nu had zijn zelfmoord hem schoner dan schoon gewassen. Onmogelijk zuiver. Na de magische gang door de spiegel op 20 juli 1924 zou hij eigenlijk op die 6e november 1929 een tweede en laatste wonder hebben moeten voltrekken: het verdwijnen van zijn navel. Hij schreef dat hij zich door zijn navel bedrogen voelde, omdat hij er een begin in meende te zien. En dat strookte niet met zijn overbiddellijke formule: ‘Er gebeurt niets, er is nooit iets gebeurd’.
|
|