Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1986 (nrs. 37-40)
(1986)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Plume en de lieden zonder benen...Er zat een man tegenover Plume, en zodra Plume ophield met hem aan te kijken, ging het gezicht van de man tot ontbinding over, het vertrok in een grimas en krachteloos viel de kaak naar beneden. Met deze verzuchting blaast het laatste Plume-verhaal zichzelf uit, merkwaardig genoeg in de eerste persoon meervoud, alsof Plume zich | |
[pagina 150]
| |
op de valreep wonderbaarlijk vermenigvuldigd heeft danwel overmand is door medemenselijke gevoelens. Bij eerste verschijnen, in 1930, bestond Un certain Plume nog alleen uit een serie van elf hoofdstukken. Ik noem ze hoofdstukken, ofschoon ze zo te zien geen groter verhaal onderverdelen of een dwingende volgorde hebben; ik noem ze hoofdstukken omdat ze erop lijken. In de uitgave van 1938 kwamen er vier hoofdstukjes bij, viel hoofdstuk 11 af (Deuxième Mort de Plume), en werd Plume ondergebracht in een boek met teksten van verschillende pluimage: Lointain intérieur (prozagedichten die zijn onderverdeeld in de reeks ‘Entre centre et absence’, een aantal notities ‘La ralentie’, ‘Animaux fantastiques’, ‘L'Insoumis’ en een voorloper van de imaginaire reizen ‘Je vous écris d'un pays lointain’), een afdeling gedichten en de reeks Difficultés (‘Le Portrait d'A’, gevolgd door een aantal korte teksten). Daarna komt dan Un certain Plume, nog eens gevolgd door twee eenakters: Chaînes en Le drame des constructeurs; dat alles besloten door een programmatisch naschrift. In enkele jaren tijd had Plume zich blijkbaar vermeerderd. Hij had al iets typisch, nu was hij een type geworden. De bundel is nadien intakt gebleven, met uitzondering van het tiende Plume-hoofdstuk (Première Mort de Plume). In 1943 verscheen een boekje, getiteld Tu vas être Père en toegeschreven aan een ‘zekere Plume’ - het laatste hoofdstuk van Plume. Plume bleek een langer leven beschoren dan ook Michaux zelf oorspronkelijk had voorzien. De nieuwe bundeling was tevens een gebaar dat typerend zou zijn voor alle latere bundels: het is niet alleen dit, er is ook dat, en niet te vergeten ook nog dat daar. Een bundeling van krachten en genres, geen geforceerde eenheid dus, laat staan onder één noemer gebracht. Zo is Michaux altijd te werk gegaan, simultaan, in de breedte en op meerdere niveaus tegelijk, niet voor één gat te vangen. Plume précédé de Lointain intérieur was een familiealbum geworden; Plume niet eens een stamvader maar nog alleen een verre neef, maar wel een van de bewoners én onderzoekers - laten we zeggen: participerend onderzoeker - van de witte plek op de landkaart van de geest, Lointain intérieur geheten. Plume en gros, zo moet je hem zien, denk ik. In de lijn van wat Michaux in Passages zegt over de legioenen gezichten die hij op papier zag verschijnen: Eindeloze menigte: onze clan. Je moet jezelf niet in de spiegel bekijken. Mensen, ziet uzelf op het papier. (En pensant au phénomène de la peinture) | |
[pagina 151]
| |
Plume in meervoud - zo had ik hem leren kennen, dacht ik, zo had ik hem althans in herinnering. Toch kun je de bibliotheek in je hoofd maar beter niet voor de volle 100% vertrouwen. Ik heb Un certain Plume voor het eerst gelezen in het Nederlands, als Plume - bestaande uit veertien verhaaltjes (veertien, want Plume's eerste dood werd er opgevoerd als Ze zoeken ruzie met Plume), vertaald door F. ten Harmsen van der Beek in de ‘verzamelbundel’ Verschijningen die in 1972 verschenen en sinds geruime tijd alweer verdwenen is (behalve deze selektie is het enige dat van Michaux in Nederland in boekvorm vertaald is: twee reisboeken, Barbaar in Azië, 1976, en Ecuador, 1986). Er zijn van die boeken die je regelmatig herleest zonder ze open te doen, dat hoeft niet eens, ze zitten in je hoofd. Plume is voor mij zo'n ‘boek’. Maar toen ik onlangs Plume weer in het echt las, voelde ik me lichtelijk genomen: was dat alles? In mijn herinnering had ik minstens het tienvoud gelezen. Dit is een geplukte Plume, dacht ik; maar zo is het niet, ik had met een van de eigenaardigheden van Plume zelf te maken: met de kracht van de kale, lachwekkende nul (Clown), zichzelf gelijk en vreemd tegelijk, ongeacht welke vermenigvuldiging of deling, mutatie of transformatie. Kort voor het ontstaan van Plume schreef Michaux in zijn reisjournaal over Ecuador het gedicht Ik ben doorboord geboren, een woedende echo als het ware van The hollow men. Van dat gat is Plume een pen-name. Er bestaan weinig foto's van Michaux. Op een daarvan is Michaux niet meer dan een schaduw, op een andere ziet zijn hoofd eruit als een sardoniese O. (...)
Het is maar een klein gaatje in mijn borst,
Maar er blaast een vreselijke wind door.
In het gaatje schuilt haat (altijd), ontzetting ook en onmacht,
Het zit vol onmacht en de wind heeft er veel kracht,
Evenveel kracht als een wervelwind.
Hij zou een stalen naald kunnen breken,
En het is niet meer dan wind, dan leegte.
Vervloekt de hele aarde, de hele beschaving, alle wezens op de opper-
vlakte van alle planeten, om die leegte!
Hij zei, die meneer criticus, dat ik geen haat bezat.
Die leegte, dát is mijn antwoord.
O, wat zit je toch slecht in mijn vel!
(...)
Mijn leegte is een groot verslinder, groot vermaler, groot vernietiger.
| |
[pagina 152]
| |
2. Plume, een pennestreekEen vreedzaam man, zo wordt Plume in de aanhef van zijn eerste episode genoemd - oorspronkelijk luidde de titel van dit hoofdstuk: De filosofie van Plume - niettemin leiden de wederwaardigheden van dit vederlichte heerschap herhaaldelijk tot bloederige taferelen of Buster Keatonachtige scènes, waarin de hoofdpersoon de dupe van de omstandigheden schijnt te worden zonder daar overigens zichtbaar onder te lijden: Plume die als hij in bed wakker wordt een achttal versgeslachte delen van zijn vrouw aantreft en daarvoor door een rechter op het matje wordt geroepen en terstond ter dood veroordeeld (Neem me niet kwalijk, zegt hij, ik heb de zaak niet gevolgd. En hij valt weer in slaap.); Plume die in een restaurant uit verlegenheid een kotelet bestelt en voor het feit dat hij iets besteld heeft dat niet op de spijskaart staat door een hele rits hooghartige bedienden en manhaftige dienders gekapitteld wordt; Plume op reis blijkt nergens welkom te zijn (Maar hij zegt niets, hij klaagt nergens over. Hij denkt in stilte aan al die ongelukkigen die helemaal niet op reis kunnen, terwijl hij wel reist, niet anders doet dan reizen.); Plume die als Deens ambassadeur bij het aanbieden van zijn geloofsbrieven door de koningin de kleren van het lijf wordt gevraagd; Plume die in de trein met een troep (door hemzelf, uit voorzorg) overhoop geschoten Bulgaren zit opgescheept; Plume die een grotesk visioen op z'n bord krijgt; Plume die pijn aan een vinger heeft en voordat hij het weet wordt hem die door een dokter afhandig gemaakt; Plume die schittert door afwezigheid in een hoofdstuk over hoofdafrukkers; Plume die in Berlijn door een hoer, moeder van negen kinderen, en haar twee vriendinnen wordt uitgekleed; Plume die het op een bal met jan en alleman aan de stok krijgt vanwege zijn malle fratsen; Plume die zichzelf in Casablanca voor de voeten loopt en niets afmaakt omdat er steeds nog zoveel andere dingen te doen zijn; Plume als eregast van de Derrie-club; Plume die ten gevolge van een faux pas aan het plafond zit; Plume onthand door de lieden zonder benen. - Inderdaad, het had eindeloos door kunnen gaan. Toch is er iets anders in het spel dan vrije associatie. Michaux heeft nooit de aanvechting gehad tot écriture automatique, zelfs niet onder invloed van verdovende middelen. Teken zonder speciale bedoeling, krabbel werktuigelijk neer, verschijnen er haast altijd gezichten op het papier. | |
[pagina 153]
| |
Als je een buitengewoon gezichtelijk leven leidt, verkeer je ook in een voortdurende koorts van gezichten. Het verschil met de surrealisten is dat Michaux zich nooit (helemaal) laat gaan, hij is altijd op iets gericht, zijn aandacht althans. De spitse pen en de gescherpte blik mikken op één aspekt. Vandaar ook dat de rest van Plume onscherp wordt. Zo werkt de concentratie van de onderzoeker, hij wil iets anders zien dan hij te zien krijgt. Er is een of ander inwendig fantoom dat je zou moeten kunnen schilderen en niet de neus, de ogen, de haren, die aan de buitenkant zitten (...) Het gezicht heeft trekken. Daar heb ik lak aan. Ik schilder de trekken van de dubbelganger... Ik schilder ook de kleuren van de dubbelganger. Dat er op zijn wangen en lippen rood zit, is niet noodzakelijk, maar wel op een plek in hemzelf, waar zijn vuur is... (En pensant au phénomène de la peinture.) Twee keer heeft Michaux een tekening naar Plume vernoemd. In een ervan is in een wirwar van lijnen een bedremmeld gezicht te onderscheiden, bekroond door een vogelnestje, het lijf bestaande uit veren met pauwenogen die al even beteuterd kijken. Plume ten voeten uit: een hoofd met vele gezichten of een vlek waarin verschillende gezichten te herkennen zijn. Twee portretten zijn als Plume te identificeren, het ene in Peintures (1939), het andere in Le Lobe des Monstres (1944). Maar zijn de talloze visages die Michaux in de inktvlekken op gewassen papier zag niet even zovele variaties van hetzelfde gezicht? De blik is in elk geval vaak dezelfde, de ene keer wat verbaasder, de andere keer nors en boosaardig; geen gezichten die zichzelf graag zien. Een vlek, een pennestreek - hij hoeft zich maar te concentreren en er komt tekening in. Plume is ondanks alle gedaanteveranderingen een vaste figuur die zich aftekent in vlekken die per ongeluk ontstaan, uit | |
[pagina 154]
| |
verstrooiing, per vergissing, blinde vlekken soms: gemeenplaatsen die letterlijk genomen worden, cliché's, staande uitdrukkingen, stereotiepe gezegdes, spreekwoorden; de onooglijkste zinswending kan uitdraaien op een groteske scène. Schilderen en tekenen waren voor Michaux een uitbreiding van het handschrift, van de ideogrammen (de eerste ‘alphabets’ van 1927) via de Pen-gezichten naar het lopend schrift van Mouvements (1951), krioelende insekten die op de tekeningen van Kafka lijken. Beweging en ritme, daar draait het om; al het andere is de dood in de pot. En Michaux is werkelijk als de dood voor alles wat stilstaat, vooral als de beweging in bedwang wordt gehouden door krachten van buitenaf, en wat hij het meest verafschuwt is de stilstand in hem zelf. De lijn die van de hak op de tak springt zal dus zijn lijn zijn, zijn stijl die afwezigheid van stilering, van gewenning is. Geen enkele mag op zijn buren leunen. Reeksen die met een val afbreken, louter en alleen door ze op te zeggen. Overal hiaten. (Connaissance par les gouffres) De hiaten tussen de Plume-hoofdstukken openen daarom - soms duizelingwekkende - vergezichten, vooral die van een eindeloze herhaling. Plume zal het nooit leren: krachten van buitenaf mogen Plume verpletteren, maar ze ketsen af op zijn meegaande aard. Hij is niemand, licht als een veertje, van nature verstrooid en daarom altijd afwezig, zelfs in het heetst van de strijd. Plume is een Cartesiaans duikertje. Telkens veert hij weer op, alsof hij dezelfde situatie nog eens herhaald wil zien; met elke terugval - zelfs binnen één episode - wint Plume aan afwezigheid. Hoe meer de anderen hem (fysiek) teniet doen - en voortdurend wordt hij geplukt, dat blijft niet tot één vinger beperkt - hoe dichter hij (mentaal) het doel van Michaux nadert: werkelijke tabula rasa, die was er, waar je niets ziet terugkeren, niets, niets, niets en niet het geringste teken dat er ooit wat dan ook terugkeert (Les grandes épreuves). Plume raakt zijn veren kwijt (se déplume). Op een lichaamloze strijd moet je je voorbereiden, laat Michaux in Poteaux d'angle noteren, zodat je alles en iedereen het hoofd kunt bieden: abstrakte strijd die, in tegenstelling tot andere, door dagdromen te leren is. De verstrooide manier van tekenen is een vorm van rêverie. Wat in de vlekken verschijnt, dankt zijn bestaan aan een verstrooide blik en een gespitste pen. Op een onbewaakt ogenblik tovert de pen gezichten te voorschijn, op het eerste gezicht vreemden, bij nader inzien blijken het de spiegelbeelden van obsessies. Om nog eens uit de gedachten over | |
[pagina 155]
| |
het verschijnsel schilderkunst te citeren, geschreven onder het motto De wil, dood van de Kunst: | |
3. Plume volgens en buiten het boekjeDe serie uiteenlopende Plume-verhalen heeft het aanzien van momentopnamen uit een leven dat met recht veelbewogen te noemen is, hoe onbewogen het lijdend voorwerp ervan ook moge blijven. Maar Plume is verdergegaan, niet alleen in mijn herinnering. Hij heeft zijn reis vervolgd in de reizen van Michaux door Zuid-Amerika en Azië. Plume is trouwens zelf op een reis ontstaan; Michaux liet zijn reisgenoot vallen toen hij in 1930 uit Turkije terugkeerde. Maar Plume was licht genoeg om hem bij te blijven. Neem aantekenboeken als Passages, Tranches de savoir, Poteaux d'angle en je leest het logboek van Plume. Hij is verdergegaan en heeft zich vermenigvuldigd in diverse imaginaire landen, waarvan de wereld der Meidosems misschien wel het mooiste voorbeeld is. Mijn imaginaire landen: voor mij vormen ze een soort bufferstaten, zodat ik niet aan de realiteit lijd. Mijn Emanglons, Magiërs en Hivinizikis waren allen door de reis voortgebrachte buffer-personen. Zonder dat ik het direkt in de gaten had, was Plume, als verstekeling, meegeweest op de vele denkbeeldige reizen van Michaux - in | |
[pagina 156]
| |
Groot-Garabagne, in het Land van de Magie, Poddema, of bij de Meidosems - en later in de reizen van de door psychedelische middelen verruimde geest. En rusteloos als hij is, had hij zich kennelijk ook rustig laten meedrijven met andermans teksten, want had ik zijn schim (Luister, ik ben de schaduw van een schaduw die aan de grond zit) niet menen te herkennen in de twee reisboeken van Jacques Hamelink (Afdalingen in de ingewanden en Een reis in Demiurgenrijk), in het paraproza van Gust Gils, in verschillende verhalen van Cortázar, in Spiegeldood van Breytenbach; en vooral waarde zijn schim rond in de boeken van Calvino zoals Onzichtbare steden - lees maar het begin van de ene eenakter uit Plume, Le drame des constructeurs, die zich in een gekkenhuis afspeelt: Vaak als ik zit te dobbelen, zeg ik opeens: ‘Van die dobbelsteen ga ik een stad maken’ en ik houd niet eerder met het spelletje op voordat ik een stad heb gebouwd. En toch is dat erg moeilijk..., waarna de opgesloten bouwmeesters, telkens wanneer de bewakers uit het zicht zijn, tegen elkaar opbieden met hun piepkleine stadjes, ijsbergsteden, loopsteden, maanraketten, vliegen ter grootte van een paard enzovoort. Ik wil hiermee niet beweren dat al deze figuren hun bestaan aan Plume te danken hebben, de vergelijkingen wijzen er eerder op dat Plume een mal is, een grondfiguur die kan worden overgetrokken. Er valt niet uit te maken welke figuur de oorspronkelijke is, Don Quichote soms, Jacques de fatalist, wat doet het er ook toe, hoofdzaak is dit: Plume is geschreven, Plume schrijft. | |
4. Plume kent geen rustHet is voldoende om voor jezelf het besef te hebben bewaard dat je in een wereld van raadsels leeft, waarop je ook maar het beste in raadsels op kunt antwoorden, schreef Michaux in Aventures de lignes (voorwoord bij het werk van Will Grohmann over Paul Klee). De kunst is het die raadsels eerst weer te ontdekken, ze moeten immers opgegraven worden van onder de ruïnes van de bewoonde wereld. Fantasie is daarom voor Michaux niet de uitdrukking of weergave van innerlijke beelden, geen scheppen uit een overdaad, geen toevoeging van iets nieuws, maar ontdekking van iets dat verborgen (gehouden) is, zin in verandering, honger naar zin die de vorm van vraatzucht kan aannemen, in elk geval gevoed wordt door woede (Waarlijk, hij die | |
[pagina 157]
| |
de woede niet kent, weet niets. Hij kent het onmiddellijke niet - ‘Bewegingen van het innerlijk wezen’ in Plume); de verbeeldingskracht is de beweging van de leegte: Mijn leegte is een groot verslinder, groot vermaler, groot vernietiger. Alles stelt Michaux in het werk om de gewone dingen - of liever: de door gewoontevorming aan het oog onttrokken dingen - raadselachtig te maken, al moet hij daarvoor hemel en aarde bewegen, en dat doet hij ook, zonder ophouden. Zijn fantasiewerelden bevinden zich niet elders maar zijn als tegen-werelden nauw met de gewone wereld verbonden; hardnekkig schaduwen ze de vertrouwde vormen en betekenissen en het resultaat van de paranoïde blik is een vertekende werkelijkheid. Het zijn geen andere maar veranderde situaties. Net als Plume haast Michaux zich van de ene situatie naar de andere - lees: van de ene metamorfose naar de andere - en stort zich steeds weer in nieuwe avonturen, bij voorkeur die op de vierkante millimeter, onder het vergrootglas van een wantrouwen dat hem, zoals hij al in een van zijn eerste teksten te kennen gaf, nooit rust gunt. Ik kan niet uitrusten, mijn leven is een en al slapeloosheid, ik werk niet, ik slaap niet, ik doe aan slapeloosheid, de ene keer ligt mijn lichaam te slapen en blijft daarboven mijn geest wakker, de andere keer slaapt mijn geest boven en waakt mijn lichaam, maar nooit is mij slaap vergund, mijn wervelkolom heeft zijn eigen waakvlam die niet te doven valt. Is het wellicht de waakzaamheid die me wakker houdt, want ik zoek, ik zoek en ik zoek, want het doet er niet toe wat het is, overal heb ik kans te vinden wat ik zoek, omdat ik niet weet wat ik zoek. (Qui je fus) Alleen al aan de titels zijn de tracé's af te lezen die in het werk beschreven worden: Entre centre et absence; Lointain intérieur; Ailleurs; Lieux inexprimables; Passages; Mouvements; La vie dans les plis; Moments; Par la voie des rythmes; Aventures de lignes; Coups d'arrêt; Chemins cherchés, chemins perdus, transgressions; Les commencements; Déplacements, dégagements; Affrontements... Beweging: hollen en stilstaan. Verschijningen: fantomen. | |
SituatiesDe situatie was volop in beroering. Mijn gemoed bleef onbewogen. Hoe konden die twee in overeenstemming worden gebracht? | |
[pagina 158]
| |
Er trad stolling op en er werd tot stolling opgeroepen. Op het eerste gezicht is Plume het slachtoffer van situaties. Maar wat hem overkomt, gebeurt minder zijns ondanks als wel dank zij hem - hij doet het erom, zijn passieve of verstrooide houding vraagt erom. Het toeval krijgt daardoor de vrije loop en de dingen krijgen alle kans - en die nemen ze ook waar. De avonturen (mésaventures) van Plume zijn gedachtenexperimenten. Moeilijkheden - zo heet niet toevallig een serie in Plume - worden uitgelokt, ze dienen om het denken onder druk te zetten, het te concentreren en het te prikkelen tot improvisaties of te dwingen tot omwegen, dat alles om te bereiken dat het normale denken in de orde van ‘handelen’ en ‘manoeuvreren’ een ander denken doorlaat dat autonomer en sneller werkt, zonder bindingen met de gebruikelijke preoccupaties van de persoon in kwestie. Kortom, Michaux lijkt meer geïnteresseerd in het kennen en beschrijven van de mechanismen van het innerlijk, de mentale beweegredenen, dan in beschrijvingen van beelden en verbeeldingen; vandaar ook de haast, het fragmentarische en het wisselen van genre. Vandaar ook dat het hem minder om beelden te doen is dan om een beeldende taal, een taal met handen en voeten, ogen en oren, en vooral een snuffeltaal met een speurneus. Een taal die op zoek gaat in de plooien van het leven (zoals de titel van de bundel luidt waarin de fabelachtige serie Verschijningen is opgenomen). | |
[pagina 159]
| |
5. Plume als proefpersoonEn Michaux heeft steeds weer nieuwe moeilijkheden opgezocht. Schrijvend en schilderend reisde hij en omgekeerd. Zijn ontdekkingsreizen breidde hij vervolgens uit naar reizen in de geest met behulp van psychedelische middelen, en zijn onderzoekingen strekten zich uit tot nog andere grensgebieden van de geest waarvan de creaties van kinderen en geestelijk gestoorden getuigenis afleggen (zie Raster 24 voor vertalingen van een aantal gedichten bij schilderijen van geestelijk gestoorden). Maar nooit was het hem rechtstreeks en uitsluitend om de belevenis als zodanig te doen, voor hem gaat hem om de waarneming en verwerking ervan, om de ervaring in schriftelijke of beeldende vorm. Bij herhaling heeft hij erop gewezen dat de intense of buitensporige beleving zelden met schrijven te combineren is, laat staan dat de tekst er een overtuigend duplikaat van zou kunnen zijn: de ervaring vindt in het schrijven plaats. Evenzo relativeert hij in het reisverslag Ecuador het reizen door meteen al aan het begin van zijn reis te stellen: Je vindt je waarheid net zo goed door 48 uur naar een of ander behang te kijken. Hem boeien de reizen op papier - de reis van woord naar woord (eerder dan van zin naar zin), bepaald door ritme, pauzes en onderbrekingen - meer dan de echte reizen. Later neemt hij dezelfde sceptische houding aan ten aanzien van zijn experimenten met mescaline, hasj en LSD, waarvan hij na 1956 in een viertal boeken verslag heeft uitgebracht. Connaissance par les gouffres begint hij aldus: De drugs vervelen ons met hun paradijzen. Laten ze ons liever een beetje kennis verschaffen. We leven niet in een eeuw van paradijzen. Het klinkt misschien vreemd, maar de schepper van zoveel fantastische situaties had in dromen al even weinig fiducie. Dat is een juiste houding, lijkt me, een onderzoeker hoort niet in zijn onderzoeksobjekt te gelóven. Schrijven doe je niet slapend, integendeel. In Façons d'endormi, façons d'éveillé (1969, in de bundel Verschijningen werden daaruit twee essays vertaald onder de titel Slapenderwijs, Wakenderwijs) speelt Michaux de dagdroom (rêverie) uit tegen de nachtdroom (rêve): Ontevredenheid over dromen: | |
[pagina 160]
| |
Na de dromerijen zijn er geen dromen meer nodig. Alles wat Michaux aanpakt lijkt geschikt voor een proef - soms zelfs op de gezochte wijze van een beproeving - voor niets schrikt hij terug, op één voorwaarde: dat hij er zijn hoofd bij kan houden. Zodra hij de kontrole kwijtraakt, is hij verloren. Die maatregel heeft hem waarschijnlijk voor heel wat onzinnigheden behoed, vooral op artistiek vlak. Ik wil liever een potentiële dan een reële wereld. Ik wil erover beschikken, liever dan hem te hebben, want ‘hebben’ is altijd ‘deelhebben’. Déplacements, dégagements is de titel van zijn laatste, postuum uitgegeven bundel. Via verplaatsing naar de lointain intérieur (innerlijke verte of ver verwijderd innerlijk), een verplaatsing die tegelijk onthechting inhoudt, is wellicht herovering van een eigen wereld mogelijk - een buitenwereld die men zich heeft eigen gemaakt, waardoor men over ruimere middelen komt te beschikken dan als eigenaar van één welomschreven, afgebakend Ik. Michaux heeft het over een bewust niet-bestaan gehad en meerdere van zijn experimenten lijken erop gericht, hem van zijn identiteit te ontdoen. De toevoeging ‘bewust’ is de crux van de paradox, alleen op die voorwaarde biedt het verlies van het zelf een kans om het te herwinnen. Wanneer je omtrekkende bewegingen en listen tot een strategie kunt herleiden, worden ze doorzichtig en verliezen ze hun kracht. Het geheim van Michaux zit 'm vermoedelijk in het gebruik van zowel intellektuele als magiese middelen, naast elkaar, zoal niet tegelijkertijd dan toch alternerend maar nooit het een óf het ander: hij gaat in iets op en tegelijk kijkt hij toe, hij leeft zich in iets in en verdwijnt ermee, centre et absence, | |
[pagina 161]
| |
hij raakt buiten zichzelf om in de vreemde gedaante die hij aanneemt zichzelf te hernemen. Het blijft een gevaarlijk spel, omdat zowel blind gevoel (overgave) als verziend begrip (distantie) het kan bederven maar beide heeft hij nodig. De beleving begint pas echt iets te betekenen in de herbeleving - dat is, als ik het goed zie, de inzet van alle experimenten van Michaux - intensivering door herhaling (oefening): de onmiddellijke, zintuiglijke sensatie moet door de geest beproefd worden, en een idee wordt pas levend, wordt pas van kracht als ze proefondervindelijk ‘bewezen’ is. Dat onderscheidt zijn experimenten met drugs van het mistige soort, hij wil alles op het mentale vlak houden zoals hij de verkeerde verstaander bij voorbaat te verstaan geeft. Hoezeer zijn lichaamsfunkties ook in beroering komen of zelfs in het ongerede raken, zijn onderzoekende blik blijft onberoerd, een onmisbare tweeslachtige houding die hij van het schrijven geleerd moet hebben, want ook daarbij is de betrokkene subjekt én objekt, acteur én commentator. Het bewustzijn - het innerlijke oog - ziet ook toe bij wat zich in het hoofd afspeelt. Uitgangspunt bij dat alles is dat geest en lichaam niet één harmonieus geheel vormen, evenmin als wil en handelen, maar anderzijds ook niet gescheiden opereren. Op dat tegelijk ergerlijke en spannende wrikpunt richt Michaux zijn blik en zijn pen. Je bent niet wat je doet, zegt, denkt en voelt: dat is een bron van onrust, van fascinatie ook én van bewegingsvrijheid, want het tegendeel - dat je samenvalt met je uitingen en gedragingen, of erger nog, ermee vereenzelvigd wordt - werkt verlammend. Evenals Plume kijkt Michaux naar zichzelf als naar een vreemde - een ‘onbekende bekende’ - en alles, ook zijn eigen persoon, is voor hem een objekt. De beste manier om het te lijf te gaan is de nabootsing, de mimicry, onder meer door de taal van die dingen te spreken. Dat maakt zijn taalgebruik ook zo fysiek. Hij kruipt in het vel van de ander - een mens, een dier, een ding, of zelfs iemand die toevallig zijn naam draagt: Je bent niet alleen in je huid (Qui je fus: Ik praat tegen wie-ik-was en wie-ik-was praten tegen mij) | |
Nog meer veranderingenDoor aanhoudend te lijden, raakte ik de grenzen van mijn lichaam kwijt en ging ik mezelf onstuitbaar te buiten. | |
[pagina 162]
| |
ren was, maar ook hun pad. Want eerst was het korrelig en stoffig, nu werd het hard en was mijn lijden vreselijk. Ik verwachtte elk ogenblik dat het zou openbarsten en in de ruimte zou worden geschoten. Maar het hield goed stand. (Dan volgt er nog een hele reeks metamorfosen, zelfs in hybride vormen - het visioen van Plume in hoofdstuk 6 is een variatie op deze tekst uit de serie Mes propriétés, die ten slotte aldus besluit:) Zelden zag ik iets zonder dat zo merkwaardige gevoel te hebben... O ja, dat ben ik geweest... ik herinner me het vaak niet precies, ik voel. Daarom houd ik zo van geïllustreerde Encyclopedieën. Ik blader en blader en heb vaak een voldaan gevoel want je vindt er foto's van allerlei wezens die ik nog niet geweest ben. Dat geeft me rust, het is heerlijk, ik zeg tegen mezelf: ‘Dat had ik ook geweest kunnen zijn, en dat, en dát is me bespaard gebleven.’ Ik slaak een zucht van verlichting. O! wat een rust! Plume is in de ware zin van het woord een proefpersoon, wiens rol door talloze anderen in het werk van Michaux wordt overgenomen; een familie als een vederbos. Als proefpersoon vertoont hij verder ook buiten het werk van Michaux sterke verwantschap met een aantal andere figuren in de literatuur van deze eeuw, waarvan het interessant zou zijn eens een stamboom op te stellen. Ik beperk me hier tot het noemen van een paar namen: Monsieur Teste (Paul Valéry), Monsieur le vivisecteur, later Ulrich, de Man zonder eigenschappen (Robert Musil), Barnabooth (Valery Larbaud), Bébuquin (Carl Einstein), Herr Keuner (Bertolt Brecht), Il Signor Dido-Dodi-Savinio en Il Signor Münster (Alberto Savinio), Nil (Gerhard Amanshauser), Monsieur Songe (Robert Pinget), Meneer Cogito (Zbigniew Herbert), Palomar (Italo Calvino). - De lijst zal zeker niet volledig zijn; ik wil er alleen op wijzen dat er in de moderne literatuur een merkwaardige familiegeschiedenis is ontstaan van solisten en solipsisten, monaden en marionetten, zelfonderzoekers en autofagen, van hoofdfiguren en mannen van de pen. Ondanks alle verschillen, die wellicht het interessantst zijn, gaat het | |
[pagina 163]
| |
bij allen om kunstfiguren oftewel proefpersonen en vertoont ook de vorm waarin hun avonturen worden verteld frappante overeenkomsten, die van de episode en het fragment, veelal met elkaar verbonden als de onderdelen van een mobile. Ik zou de ingewikkelde mechanismen aan het licht willen brengen die van de mens vooral een operateur maken, schrijft Michaux in de Grandes épreuves de l'esprit; en dat is wat alle zojuist genoemde testfiguren met elkaar gemeen hebben, ze zijn proefpersonen van gedachtenexperimenten of, anders geformuleerd, hoofdpersonen in een gedachtenspel. Ik zou het ‘normale’ willen onthullen, het miskende, het onvermoede, het ongelofelijke, het normale buitengewone. Ik heb dat leren kennen door het abnormale. Datgene wat er gebeurt, het wonderlijke aantal operaties dat tot stand komt, op de meest ontspannen, meest alledaagse momenten van het leven, zonder dat de mens er enig vermoeden van heeft, zonder dat hij er enige aandacht aan besteedt, routinewerk waarvan alleen de opbrengst hem interesseert en niet de toch wonderbaarlijke mechanismen ervan, heel wat wonderbaarlijker dan zijn ideeën waar hij zozeer op gesteld is en die vaak zo middelmatig en gewoon zijn, het buitengewone apparaat onwaardig dat ze ontdekt en leidt. | |
6. Plume's verknochtheid aan de tegenstanderMichaux, dichter en reiziger, had zo zijn bedenkingen tegen dichters op reis. Zoals er vroeger gegeeuwd werd bij reisgedichten, zo ging men nu geeuwen bij gedichten over surreële reizen. Alle elementen van het reizen waren er. Maar geen reisplan. (Passages). In het curriculum vitae in telegramstijl, door Michaux speciaal geschreven voor het boek Michaux van Robert Bréchon in 1958, wordt heel in het kort een reisplan aangestipt: Hij reist tegen. Om uit hem zijn vaderland te verdrijven, zijn bindingen van allerlei aard en wat er in hem en zijns ondanks is blijven hangen aan griekse of romeinse of germaanse kultuur of belgische gewoonten. Expatriëringsreizen. - Ex negativo is daarmee het reisdoel aangegeven. De drijfveer: hoofdzakelijk woede; de middelen: list (mimicry, gedaanteverandering) en verbeelding; de vorm: strijd. Contre is een sleutelwoord. Iemand die deze wereld niet accepteert, bouwt er geen huis. Als hij | |
[pagina 164]
| |
het koud heeft, is dat zonder het koud te hebben. Hij heeft het warm zonder warmte (...) Zo terzijde, altijd alleen bij ontmoetingen, zonder ooit een hand in zijn handen te houden, droomt hij, met de haak in zijn hart, van de vrede, van de vervloekte bittere vrede, de zijne en van de vrede die naar men zegt deze vrede te boven gaat. (Vers la sérénité, in: La nuit remue, 1934) In dezelfde bundel staat de serie prozagedichten uit 1929, Mes propriétés. Wanneer Michaux het bezittelijk voornaamwoord mijn gebruikt, is er alle kans dat er iets mis is. Ik ben daarom geneigd een verbinding te leggen tussen deze titel en die van de serie Difficultés in Plume en ze zelfs min of meer als synoniemen op te vatten. Lees maar het begin van Mijn bezittingen: Ook het eerste deel van La nuit remue bevat prozagedichten die voor een belangrijk deel moeilijkheden en ongemakken behelzen. Mon roi spant wat dat betreft de kroon; hier het begin: | |
Mijn koningIn mijn nacht ga ik mijn koning te lijf, ik kom langzaam overeind en draai hem de nek om. | |
[pagina 165]
| |
In het verborgene van mijn kamertje schijt ik op het gezicht van mijn Koning. Vervolgens barst ik in lachen uit. Hij probeert er serieus uit te zien, met een voorkomen van alle smetten vrij. Maar ik schijt zonder onderbreking op zijn gezicht, behalve als ik me naar hem omdraai en hem in zijn nobele gelaat uitlach terwijl dat vorstelijk probeert te blijven. Dit ijzeren duo treedt in heel wat teksten op: ik en hyper-ik (soms ook een hypo-ik). De koning is de primus inter pares, d.w.z. de eerste onder de vele vijandige objekten waardoor de hoofdpersoon zich bedreigd ziet. In de bundel Peintures treedt een andere dubbelfiguur op, Clown, tekening en gedicht. | |
ClownOp zekere dag. | |
[pagina 166]
| |
Verlost van de rotte plek iemand te zijn, zal ik opnieuw de voedingsbodem in mij opnemen. Wie is er eigenlijk de baas? In Mijn koning was dat zo duidelijk nog niet, wat is immers een vorst zonder onderdaan? Bovendien bestaat er tussen koning en onderdaan in de tekst een intimiteit die te denken geeft. Hoe machtiger de dingen, hoe meer degene die ze veroorzaakt heeft van hen bezeten is. In een gedicht uit de omgeving van Clown wordt ten aanzien van een ander vorstelijk persoon een hint gegeven:
Vorst van de nacht, van de dubbelganger, van de stervormige klier,
van de zetel des Doods,
van de overbodige zuil,
van de laatste ondervraging!
| |
[pagina 167]
| |
Vorst van de gebroken kroon,
van het verdeelde rijk, van de houten hand,
Vorst versteend in het pantervel.
Verloren vorst.
Wie is de clown die als executeur van de vernederingen en inkrimpingen wordt aangeroepen? Of is het de clown in eigen persoon die het over zichzelf heeft? Ook grammatikaal is het geen uitgemaakte zaak of er een andere persoon in het geding is. Evengoed is het een list om van de schipbreuk alsnog een vertoning te maken. Door de mislukking in te bouwen, is hij al geen volbloed slachtoffer meer; door zich als clown voor te doen, hoort het tot zijn rol wanneer hij een lachwekkende nul schijnt te zijn: een O met 'n woeste bos medeklinkers aan weerskanten van het kale hoofd. Ook de tekening van de clown heeft trouwens twee gezichten: de clown is een kruising van twee sprinkhanige koppen waarvan de achterste nog het meeste weg heeft van een mens. Aangezien alles in het werk van Michaux in het teken van strijd staat - de aanval de beste verdediging - kun je de clown ook als sparringpartner zien, een van de vele fantomen met wie de eerste en de derde persoon voortdurend overhoop liggen. Ze zoeken moeilijkheden, niet minder dan dat, zonder strijd kunnen ze waarschijnlijk zelfs niet leven (zoals ook Michaux telkens nieuwe obstakels opzocht). Ver hoeven ze daarvoor niet te zoeken, want ik heb mijn tegenstander altijd bij me: IK kan van alles zijn. Een verbuiging in een zin, is dat een ander ik dat te voorschijn probeert te komen? Als JA van mij is, is het NEE dan een tweede ik? (Plume, Postface) | |
Rondlopend in mijn lichaamIn die tijd had de angst, de angst die ik sinds tien jaar niet gekend had, mij opnieuw in zijn greep. Eerst met een doffe pijn, die echter, wanneer ze eindelijk komt, als de bliksem inslaat, als de wind die de bouwwerken omverblaast, nam de angst bezit van mij. | |
[pagina 168]
| |
maar korte tijd de naam voeten zouden verdienen al opgegeven, bedacht op vreselijke pijnen, voordat ze weggingen en daarna, toen ze vertrokken waren... | |
7. Michaux z'n eigen Plume: ‘The system of Dr. Tarr and Prof. Fether’Minstens evenzeer als met de dingen om hem heen, verkeert de hoofdpersoon met zichzelf voortdurend op voet van oorlog - mijn oorlog - al is het maar als plaatsvervanger van de buitenwereld, als fantoom. Wie van beiden de sterkste is, zal tot aan de laatste ronde onbeslist blijven. Ik ben zó zwak (vooral dat), dat als ik in de geest kon samenvallen met wie dan ook, ik onmiddellijk door hem onderworpen en opgeslokt zou worden en geheel afhankelijk van hem zou zijn; maar ik let goed op, erop gespitst steeds alleen mezelf te zijn. (Centre absence, in: Plume) In Tranches de savoir blijkt van de nood min of meer een deugd te zijn gemaakt: Het verstand kan alleen iets begrijpen als het zich vuil maakt. Vóór alles, zelfs voordat het zich vuil maakt, moet het wonden hebben opgelopen. Over die wonden wordt in het genoemde curriculum vitae al het nodige gezegd, voor de kindertijd lijkt het wel een medisch bulletin. Le portrait d'A in Plume is te lezen als een uitgebreidere versie daarvan: in zijn vroege jaren vormde hij een hermetische bol die zichzelf genoeg was; die volmaakte cirkel wordt doorbroken zodra hij | |
[pagina 169]
| |
leert praten en eten. Alle Plume-varianten schijnen dezelfde jeugd achter de rug te hebben die vooral getekend werd door schaamte; ze zijn door schade en schande wijs geworden. De zwakke neemt, als hij slim genoeg is, alle tijd om een passende vorm van (gecamoufleerde) sterkte te vinden. Tenminste als hij wil terugslaan, en dat wil de zwakke bij Michaux, met alle geweld zelfs en vaak ook met liefde en plezier. In Mes propriétés wordt op middelen gezonnen, bij voorkeur fantastische middelen, waarmee op de reële wereld revanche kan worden genomen (Ik kan zelden iemand zien zonder hem te slaan. Anderen geven de voorkeur aan de innerlijke monoloog. Ik sla liever.) De hersen-exercities en strafexpedities worden in La vie dans les plis onvermoeibaar voortgezet; het eerste deel, Liberté d'action, bestaat uit een reeks wraakoefeningen: Het begon toen ik kind was. Er was een vervelend groot mens. Hoe me wreken op hem? Ik deed hem in een zak. Daar kon ik hem op m'n gemak afranselen. Hij brulde, maar ik luisterde niet. Hij was niet interessant. Die gewoonte uit mijn jeugd heb ik wijselijk aangehouden (...) en tot op heden geheimgehouden. Dat hij ruste in opstand, luidt een titel uit de reeks Verschijningen. Er is nog een andere reden voor de zogenaamd zwakke om zijn sterkte (en gewelddadigheid) voor zich te houden. Voortbrengselen van de fantasie hebben nogal eens de neiging om verhaal te halen bij hun auctor intellectualis; vooral als hij het wat hoog in z'n bol heeft, willen ze hem nog wel eens aan den lijve laten voelen wie er nu eigenlijk de baas is. Daarvan zijn in de Verschijningen ettelijke voorbeelden te vinden. Stel je nooit voor is er zo een, waarin een uitbrand-instrument alles vernietigt wat het ziet, prachtige sculpturen weet het van weerloze stukken vlees te maken. Maar opgepast, houd het goed vast, als je het op het uitgekozen lichaam richt. Hoe verrukkelijk het ook is in de ‘ik-jij’, het is verschrikkelijk in de ‘jij-ik’, en zelfs in de ‘ik-mij’ als je zo zwak bent om je erdoor te laten raken en dat kan gebeuren. | |
Het gevaar van gedachtenassociatiesMooi is dat, een zaag, een schulperszaag, een zaag die krachtig, soepel, kalm vooruitgaat in een zware houten balk die hij oppermachtig doorsnijdt. | |
[pagina 170]
| |
Maar wat ellendig is een borst onder een zaag die onverstoorbaar dichterbij komt, wat ellendig, vooral als het de jouwe is, maar waarom heb je je gedachten bij de zaag gehouden terwijl je alleen belangstelling hebt voor je lichaam, dat de zaag door dat feit onherroepelijk nadert? En waarom zou hij zich er niet in vastbijten, in een bloederig tijdperk als het onze! En jawel hoor, hij gaat erin, alsof hij er thuis hoort, diep erin dank zij zijn prachtige tanden, snijdt hij rustig in de borst zijn groef waaraan niemand iets zal hebben, niemand, is dat duidelijk! Plume kwam op een gegeven moment aan zijn plafond te zitten - Plume au plafond: tot zijn verbazing én verontwaardiging. Aan zijn plafond: aan de limiet van zijn kunnen. Op een gegeven moment, lees: een moment van onbedachtzaamheid, tijdens een idioot moment van verstrooidheid liep Plume met zijn voeten tegen het plafond in plaats van ze op de grond te houden. Helaas, toen hij het merkte, was het al te laat. In de bundel Déplacements Dégagements, postuum in 1985 uitgekomen, staat een verslag van een merkwaardig experiment met verdovende middelen. Par surprise heet het en die titel slaat op de toevalligheid van het voorval. In de kast vond Michaux een oud pakje dat hij ooit van iemand had gekregen, met daarin een bruine plak, wie weet hoe lang het spul er al lag, hij wist niet eens wat het was, bovendien was hij al sinds bijna 'n kwarteeuw met dat soort experimenten gestopt, dat belette hem evenwel niet om het, zonder zich ook maar één tel te bedenken, in z'n mond te stoppen. Hij raakt volledig buiten zinnen, zijn hoofd is al niet meer ‘zijn’ hoofd, lopen kan hij niet meer, de categorieën lossen op, het fysieke wordt parafysiek en de realiteit keert zich, Michaux inbegrepen, binnenste buiten. - Par surprise - bij verrassing, dat mag je wel zeggen, per ongeluk expres. Zes maanden doet hij erover om de paar pagina's over deze onthutsende ervaringen, waarover hij met geen mens sprak, op papier te krijgen: Lendemains - pas bij de herbeleving krijgt de ‘afwezigheid’ die al met al nog geen uur geduurd heeft, de inkijk in het terra incognita, zin. Tot het laatst is Michaux blijven zoeken en onderzoeken en hij schrok er niet voor terug zichzelf het vuur na aan de schenen te leggen. | |
[pagina 171]
| |
De getrepaneerdeDe rust die men heeft in het leven (want die heeft men, en soms zo lang dat men bijna het ongeluk wenst, zo vervelend vindt men die), de rust die men heeft in het leven, berust op een vertrouwen dat weer op andere vormen van vertrouwen berust en die berusten tenslotte op ons hoofd dat we op grond van een beperkte ervaring geneigd zijn voor iets stevigs aan te zien. | |
[pagina 172]
| |
alleen maar in zijn hoofd willen terugkeren. Een laatste Plume-geval, een test-case: Bras cassé. De laatste datum die Michaux in zijn curriculum vitae - Quelques renseignements sur cinquante-neuf années d'existence - noteeert is: 1957. Exposities in de Verenigde Staten, Rome, Londen. Breekt zijn rechter elleboog. Osteoporose. Hand niet te gebruiken. Ontdekking van de linker mens. Genezing. Daar breekt de eigenhandig geschreven levensloop af. In 1962 komt hij in Bras cassé op het ongeval terug (opgenomen in Face à ce qui se dérobe, 1975). Deze tekst toont nog eens, hoezeer het onderzoek Michaux tot tweede natuur was geworden. Onmiddellijk als hij gevallen is, terwijl hij nog op de grond ligt, heeft hij het gevoel dat hij iets kwijtraakt. Wat iets vanzelfsprekends was, lopen, wordt op slag iets vreemds; een gewoontehouding wordt doorbroken, onmiddellijk treedt zijn aangewende onderzoekshouding in werking en stap voor stap volgt hij de weg die de pijn in hem gaat en de gedaanteveranderingen die zij in het betreffende lichaamsdeel teweegbrengt. Tot zijn verbazing merkt hij dat met het wegvallen van één lichaamsdeel ook zijn kritisch vermogen verminderd is, omdat de stereo-esthesie ontbreekt, en hij stelt vast dat er kennelijk met de rechterhand een ‘lokale interioriteit’ correspondeert en dat de coenesthesie, de som van zintuiglijke gewaarwordingen, verstoord is door de uitschakeling van de arm. Moeiteloos neemt Michaux zelf de plaats van Plume in als proefpersoon. Zijn ‘ik’ stelt hij zich voor als een ingenieur voor een gebrekkig geprogrammeerde computer. Voordat zijn arm zich weer bij hem voegt, na de nodige komplicaties, heeft hij tot zijn geluk de linkerhand ontdekt. En het tekent de instelling van Michaux dat hij van de linkerhand geen imitatie van de rechter probeert te maken maar juist de eigen persoonlijkheid ervan tot zijn recht wil laten komen. De val laat hem kennismaken met de linker mens in hem. Dans van de linkerhand. | |
[pagina 173]
| |
Mime van de linkerhand. Stijl van de linkerhand. Wat een genoegen! Wat een verovering om haar zich te laten uitdrukken, zichzelf te laten zijn, openlijk links, alleen maar ‘links’. (...) De asymmetrie accentueren, en niet verminderen, daar gaat het om.Ga naar voetnoot* |
|