Nous ne sommes que des passages. De teksten waarin de intense beleving van de materiële extase tot uitdrukking wordt gebracht, dienen gelezen te worden in kontrast met de stadsteksten die in het werk trouwens overheersen - naast Le Procèsverbal, La Fiévre, Le Déluge, La Guerre, Les Géants, Désert en La Ronde et autres faits divers. Daaruit spreekt dezelfde fijngevoeligheid voor het microscopisch kleine, of in tijd uitgedrukt: voor het moment.
‘Steden vinden woorden uit’, staat er in Les Géants. De Meesters van de taal hebben de taal van de bomen, van het water en het vuur, van de steen vernietigd, en daardoor zijn ‘de dingen de baas geworden, zij kijken, genadeloos, zij zijn de mensen terwijl het meisje een ding is’. De stad in deze roman - Hyperpolis genaamd- - is evenmin een SF-stad als Alphaville van Godard; ze is te herkenbaar om nog te kunnen doorgaan voor een stad van de toekomst. De stad is een slagveld; daarop slaat ook de titel La Guerre: de oorlog van de massa tegen het individu, van de dingen tegen menselijke wezens, en de permanente agressie tussen mensen.
De wereld is op de taal vooruit, zo stelt Le Clézio in Conversations... En de schrijver streeft ernaar, taal en wereld nader tot elkaar te brengen. Daarvoor moet hij aansluiting zoeken bij de taal van de wiskunde, de fysica en de psychologie. Deze toevoeging is belangrijk, al was het maar om het misverstand te voorkomen dat het bij Le Clézio om een wereldvreemde mysticus gaat. Wereldvreemd is hij, willens en wetens, hyperbewust zelfs, en juist daardoor heeft hij een zo scherp oog en oor voor ervaringen die zich doorgaans aan het zicht en de taal onttrekken. Zijn werk voldoet aan de wens die Calvino kort voor zijn dood uitsprak: ‘Als we weer een relatie tot stand willen brengen tussen de taal en de wereld, is de eerste stap die moet worden gedaan wellicht de eenvoudigste: onze aandacht op een voorwerp richten, doet er niet toe welk, het kan nog zo gewoon en banaal zijn, en het minutieus beschrijven, alsof het voorwerp het nieuwste en boeiendste ding ter wereld is.’
‘Geen mens kon bevroeden dat de hond niet bij Adam hoorde, maar dat het Adam was die bij de hond hoorde’ - deze omkering had van Michaux kunnen zijn, evenals Calvino en Le Clézio een schrijver die met niet aflatende verbazing in een vreemde, of op z'n minst bevreemdende wereld rondliep. Over Michaux schreef Le Clézio al in 1964 een studie, Le problème de la solitude chez Henri Michaux; ook daarna heeft hij nog ettelijke keren over hem geschreven, o.m. Vers les icebergs. Eenzaamheid, dat is al zo'n onklaar gemaakt woord, zonder toelichting niet meer te begrijpen: ‘De eenzaamheid ja daar wordt veel over gepraat toch is het een van de onmogelijkste dingen die er bestaan omdat alles om ons heen praat alles is taal en betekenis. Ik bedoel te zeggen de planten de stenen de wereld zijn alleen maar zin dus bereiken dat je volkomen alleen bent houdt in dat je de wereld het zwijgen oplegt en dat lijkt me tegelijk vreselijk onmogelijk alsook een buitengewone opgave.’ (Conversations)