| |
| |
| |
Italo Calvino
Onder de Jaguar-Zon
Vertaling: Yond Boeke en Patty Krone
Ik moet zeggen dat het merendeel van de boeken die ik heb geschreven en die ik van plan ben te schrijven, is begonnen met de gedachte dat ik niet in staat ben dat genre boek te schrijven. Wanneer ik mezelf er eenmaal van heb overtuigd dat een dergelijk boek volledig buiten mijn vermogen ligt, niet past bij mijn temperament en technisch kunnen, ga ik aan een tafel zitten en begin te schrijven. (...) Op dit moment schrijf ik een boek over de vijf zintuigen, met de bedoeling aan te tonen dat de hedendaagse mens het vermogen is kwijtgeraakt ze nog te gebruiken. Het probleem is dat ik een niet erg ontwikkeld reukvermogen bezit, mijn gehoor is niet bijster scherp, evenmin als mijn gehemelte, mijn tastzin is nogal grof en ik ben bijziend. Ik moet speciale moeite doen om de hele scala van gewaarwordingen en nuances van de vijf zintuigen te beheersen. Ik weet niet of me dat zal lukken, maar de moeite die ik doe is in dit geval, net zoals in alle andere gevallen, niet alleen gericht op het schrijven van een boek; het gaat er ook om mezelf te veranderen, wat het doel is van iedere menselijke onderneming.
Uit: Italo Calvino, Wanneer ik opkijk van de geschreven pagina... (1984)
Oaxaca spreek je uit als Oeaháka. Het hotel waar we onze intrek hadden genomen was oorspronkelijk het Santa Catalina-klooster geweest. Het eerste wat we er zagen was een schilderij, in een zaaltje dat naar de bar leidde. De bar heette ‘Las Novicias’. Het schilderij was een groot donker doek dat een jonge non en een oude priester verbeeldde, staand, zij aan zij, hun handen iets los van hun lichaam, elkaar bijna rakend. Tamelijk houterige figuren voor een werk uit de 18e eeuw: geschilderd met die enigszins primitieve gratie die de koloniale kunst eigen is, terwijl er toch een gevoel van verwarring van uitging, als een krampachtig ingehouden lijden.
Het onderste gedeelte van het schilderij werd ingenomen door een lang stuk tekst, met dicht op elkaar staande regels in een hoekig schuin handschrift, wit op zwart. Hierin werd op devote wijze de levensloop van de twee personages geroemd die kapelaan en abdis waren geweest van het klooster (waar zij, van adellijke familie, op haar achttiende als novice was ingetreden). Reden waarom zij samen werden afgebeeld was
| |
| |
de buitengewone liefde (in het vrome Spaanse proza klonk in dit woord een sterk bovenaards verlangen door) die de abdis en haar biechtvader dertig jaar lang verbonden had, een zó grote liefde (in de geestelijke betekenis van het woord werd de lichamelijke emotie gesublimeerd zonder dat deze echter teniet werd gedaan) dat toen de priester kwam te sterven de twintig jaar jongere abdis binnen een dag ziek werd en letterlijk van liefde stierf (het woord brandde van een oprechtheid waarin alle betekenissen samenkomen) om zich in de hemel bij hem te voegen.
Olivia die beter Spaans kende dan ik, hielp me het verhaal te ontcijferen door me de vertaling van enkele duistere woorden in te fluisteren, de enige woorden die we tijdens en na het lezen wisselden, net alsof we getuige waren van een drama, of van een geluk dat ieder commentaar overbodig maakte; iets dat ons intimideerde, sterker nog, vrees aanjoeg, of eigenlijk iets waardoor we ons onbehagelijk voelden. Zo tracht ik te beschrijven wat ik ervoer: een gevoel van gemis, een verterende leegte; wat Olivia dacht kon ik niet raden omdat ze zweeg.
Toen sprak Olivia. Ze zei: ‘Ik heb wel zin in chiles en nogada.’ En met de onzekere stappen van slaapwandelaars die niet echt weten of ze de grond raken begaven we ons naar het restaurant.
Zoals op de beste momenten in het leven van een echtpaar gebeurt, had ik ogenblikkelijk Olivia's gedachtengang gereconstrueerd, zonder dat we elkaar nog iets hoefden te zeggen: hetzelfde associatieproces had zich namelijk ook in mijn geest voltrokken, zij het op tragere en verwardere wijze, en wel zo dat ik me er zonder haar niet bewust van zou zijn geweest.
Onze reis door Mexico duurde al ruim een week. Enkele dagen eerder hadden we in een restaurant waarvan de tafeltjes in rijen waren neergezet tussen de sinaasappelbomen van weer een andere kloosterhof, gerechten geproefd die (dat was ons tenminste gezegd) bereid waren volgens de oude recepten van de nonnen. We hadden een tamál de elote gegeten, dat wil zeggen fijn maismeel met varkensgehakt en heel hete Spaanse peper, het geheel gestoomd in een mais-blad; daarna chiles en nogada, enigszins roestkleurige roodbruine pepers, badend in een notensaus waarvan de bijtende scherpte en de in wezen bittere smaak opgingen in een romige en zoetige mildheid.
Vanaf dat moment riep de gedachte aan nonnen de smaak bij ons op van een verfijnde en gedurfde keuken die er als het ware op gericht was de uiterste tonen van de smaak te doen trillen en deze samen te brengen in modulaties, akkoorden en bovenal dissonanten die zich opdrongen
| |
| |
als een ervaring zonder weerga, een punt vanwaar geen terugkeer mogelijk was, een absolute bezetting van de ontvankelijkheid van alle zintuigen.
De Mexicaanse vriend die ons op die tocht vergezeld had, Salustiano Velazco geheten, dempte in antwoord op Olivia's vragen over deze recepten uit de klooster-keuken zijn stem alsof hij ons onkiese geheimen toevertouwde. Dat was zijn manier van spreken; of liever, één van zijn manieren: de informatie waar Salustiano scheutig mee was (wat de geschiedenis, de gewoonten en de aard van zijn land betreft was hij van een onuitputtelijke eruditie) werd òf luid en duidelijk verstrekt als betrof het een oorlogsverklaring, òf op ondeugende toon geïnsinueerd alsof er god weet wat achter stak.
Olivia had opgemerkt dat gerechten als deze waarschijnlijk uren en uren werk met zich meebrachten, nog voorafgegaan door een lange reeks experimenten en vervolmakingen. ‘Sleten ze hun dagen dan in de keuken, die nonnen?’, had ze gevraagd, waarbij ze zich levens voorstelde die geheel gewijd waren aan het zoeken naar nieuwe combinaties van ingrediënten en variaties in doseringen, aan de geduldige aandacht bij het samenstellen van verschillende gerechten en aan het doorgeven van zeer gedetailleerde kennis.
‘Tenían sus criada, ze hielden hun bedienden bij zich’, had Salustiano geantwoord en hij had ons uitgelegd dat de dochters van adellijke families, als ze in het klooster traden, hun eigen vrouwelijke bedienden meenamen; zo konden de nonnen ervan verzekerd zijn dat voor het bevredigen van hun vergeeflijke gulzigheid (de enige gril die hun toegestaan was) zorg werd gedragen door een schare dienstvaardige en onvermoeibare vrouwen. Zij zélf hoefden niets anders te doen dan recepten te bedenken, voor te bereiden, te vergelijken en te verbeteren, recepten die uitdrukking gaven aan hun tussen die muren opgesloten fantasieën: tevens de fantasieën van verfijnde en vurige en introverte en gecompliceerde vrouwen, vrouwen met een hang naar het absolute, die geschriften lazen waarin sprake was van extase, transfiguraties, martelaars en folteringen, vrouwen met tegenstrijdige erfenissen in het bloed, stambomen waarin de afstamming van de Conquistadores zich vermengde met die van de Indiaanse prinsessen of van slavinnen, vrouwen met jeugdherinneringen aan vruchten en geuren van een sappige en, hoewel ontsproten aan die zonovergoten hoogvlakten, rijk gefermenteerde vegetatie.
Ook de gewijde architectuur die de achtergrond vormde voor de le- | |
| |
vens van deze nonnen mocht niet vergeten worden, een architectuur die tot het extreme werd gedreven door dezelfde impuls die ook, door de hitte van de allerscherpste chiles, leidde tot de uiterste prikkeling van de smaak. Zoals de koloniale barok zich ongelimiteerd overgaf aan de overdaad aan ornamenten en pracht, waardoor de aanwezigheid van God op één lijn kwam te staan met een minutieus berekend delirium van overmatige en buitensporige sensaties, zo opende de hitte van de tweeënveertig inheemse, kundig voor ieder gerecht uitgekozen soorten pepers de weg naar een vlammende extase.
In Tepotzotlán hadden we de kerk bezocht die de Jezuïeten in de 18e eeuw bij hun seminarium hadden gebouwd (en die ze, nog maar net ingewijd, weer hadden moeten verlaten toen ze voorgoed uit Mexico werden verdreven): een theater-kerk, een en al goud en levendige kleuren, in een dansant acrobatische barok, bezaaid met wentelende engelen, guirlandes, bloemmotieven en schelpen. Het lijdt geen twijfel dat de Jezuïeten zich hadden voorgenomen te wedijveren met de luister van de Azteken die door de ruïnes van hun tempels en paleizen - het hof van Quetzacoatl! - nog immer hun aanwezigheid deden gevoelen en hun met de suggestieve effecten van een transfiguratieve en monumentale kunst uitgeoefende heerschappij in herinnering brachten. Er hing een uitdaging in de lucht, in deze zo droge en ijle lucht op tweeduizend meter: de eeuwenoude wedijver tussen de beschavingen van Amerika en Spanje in de kunst de zinnen met hallucinerende verleidingen te betoveren, en deze wedijver die begon bij de architectuur zette zich voort in de keuken waar de twee beschavingen samensmolten, of waar wellicht die van de overwonnenen, gesterkt door de kruiden van eigen bodem, gezegevierd had. Via witte handen van de novicen en bruine handen van bekeerlingen was de keuken van de nieuwe Spaans-Indiaanse beschaving tevens het toneel geworden van de strijd tussen de wrede agressie van de oude goden van de hoogvlakte en de gekrulde overdaad van de barokke religie...
's Avonds troffen we op de menukaart geen chiles en nogada aan (het gastronomisch lexicon varieerde van plaats tot plaats, en maakte telkens gebruik van nieuwe termen die geregistreerd en nieuwe gewaarwordingen die onderscheiden dienden te worden), maar wel guacamole (een puree van avocado en ui die je met knapperige, in vele stukjes gebroken tortillas die als een lepel in de dikke pap werden gedoopt, oplepelde: de vette weekheid van de aguacate - vergezeld en benadrukt door de hoekige brosse tortilla, die op haar beurt vele smaken kan hebben
| |
| |
veinzend dat ze er geen heeft), vervolgens guajolote con mole poblano (oftewel kalkoen met een saus van Puebla, onder de vele moles een van de edelste - het werd geserveerd aan de tafel van Moctezuma -, bewerkelijkste - de bereiding vergt nooit minder dan drie dagen - en ingewikkeldste - omdat er vier verschillende soorten chiles, knoflook, ui, kaneel, kruidnagel, peper, karwij-, koriander- en sesamzaad, amandelen, druivesap, pinda's en een beetje chocolade voor nodig zijn) en tenslotte quesadillas (een ander soort tortilla waarin de kaas met het deeg is vermengd en gegarneerd met gehakt en gebakken boontjes).
Midden onder het kauwen talmden Olivia's lippen totdat ze bijna niet meer bewogen, zonder dat ze echter de continuïteit van de beweging, die vertraagde alsof die een innerlijke weerklank niet wilde laten ontsnappen, helemaal onderbrak, terwijl haar blik verstarde zonder zich ogenschijnlijk op iets specifieks te richten, bijna gealarmeerd. Zij had die eigenaardige geconcentreerde uitdrukking op haar gezicht die ik, sinds we aan onze reis in Mexico waren begonnen, tijdens het eten al vaker bij haar had waargenomen: een spanning die ik volgde terwijl zij zich verplaatste van de lippen naar de neusgaten, die nu eens verwijdden, dan weer samentrokken. (De neus heeft een zeer beperkte vervormbaarheid - vooral een harmonieuze en sierlijke neus als die van Olivia - en de miniemste beweging die tot doel heeft de omvang van de neusgaten in de lengterichting te vergroten maakt deze in werkelijkheid dunner, terwijl de beweging die daaruit voortvloeit en die de breedte ervan accentueert, tengevolge daarvan juist resulteert in het zich terugtrekken van de gehele neus tegen het oppervlak van het gezicht).
Uit hetgeen ik heb gezegd zou men geneigd zijn te denken dat Olivia zich, als ze at, in zichzelf opsloot en geheel opging in de innerlijke gang van haar gewaarwordingen; in werkelijkheid echter drukte haar gehele persoon het verlangen uit mij mee te delen wat ze proefde: met mij te communiceren via de smaak, of om met de smaak te communiceren via een dubbel aantal papillen, de hare en de mijne.
‘Proef je? Heb je het geproefd?’, zei ze met een soort gespannenheid alsof onze snijtanden precies op dat moment een hapje van identieke samenstelling hadden fijngemalen en hetzelfde zweem van aroma door de receptoren van zowel mijn als haar tong opgevangen was. ‘Is het xilantro? Proef je geen xilantro?’ voegde ze eraan toe, doelend op een kruid dat we aan de hand van de plaatselijke naam nog niet met zekerheid hadden weten te identificeren (dille wellicht?) en waarvan een vleugje in de hap waar we op kauwden voldoende was om een
| |
| |
zacht prikkelende schok naar de neusgaten te zenden, als een ongrijpbare bedwelming.
Deze behoefte van Olivia om mij in haar gevoel te betrekken was me zeer aangenaam omdat het bewees hoe onmisbaar ik voor haar was en tevens dat de geneugten van het bestaan voor haar slechts van waarde waren als we ze samen deelden. Het is slechts bij de gratie van de eenheid van het echtpaar - dacht ik - dat onze individuele, subjectieve ervaringen versterkt en vervolledigd worden. Ik had het des te meer nodig me in deze overtuiging gesterkt te zien daar vanaf het begin van onze Mexicaanse reis de fysieke verstandhouding tussen mijzelf en Olivia steeds meer verflauwde, om niet te zeggen geheel verdween: een verschijnsel dat zonder meer tijdelijk en op zich niet verontrustend was, en veeleer hoorde bij de normale ups en downs waaraan het leven van ieder stel op den duur onderhevig is. Ik ontkwam er dan ook niet aan te merken dat bepaalde uitingen van de levenskracht van Olivia, bepaalde plotselinge bewegingen of getalm of ongeduld of opwinding, voortgingen zich onder mijn ogen te ontvouwen zonder dat ze ook maar iets van hun intensiteit verloren hadden, met één belangrijk verschil: dat hun theater niet meer het bed van onze omhelzingen was maar een gedekte tafel.
De eerste dagen verwachtte ik dat de toenemende verschroeiing van het verhemelte zeer snel zou overslaan op onze zintuigen. Ik vergiste me: zinneprikkelend was deze keuken zonder meer, maar verder ging het niet (zoveel meende ik te begrijpen, en wat ik zeg gold voor ons op dát moment; of het voor anderen opgaat, of voor onszelf als we in een andere gemoedstoestand waren geweest, weet ik niet), zij stimuleerde namelijk verlangens die slechts bevrediging zochten binnen dezelfde sfeer van gewaarwordingen die hen had doen ontstaan; dus door het eten van telkens nieuwe gerechten die die verlangens weer opriepen en versterkten.
We bevonden ons dus in de meest geëigende situatie om ons voor te stellen hoe de liefde tussen de abdis en de kapelaan was verlopen: een liefde die in de ogen van de wereld en henzelf dan wel geheel en al kuis kon hebben geleken, maar die tegelijkertijd, waar het die door middel van een geheime en subtiele medeplichtigheid bereikte beleving betrof, van een grenzeloze zinnelijkheid was.
Medeplichtigheid: zodra het woord in me opkwam en ik het niet alleen op de abdis en de priester maar ook op Olivia en mijzelf betrok, monterde het me op. Want als Olivia medeplichtigheid zocht in de wel- | |
| |
haast obsessieve passie voor voedsel waar ze door gegrepen was, welnu, dan impliceerde die medeplichtigheid dat een zeker evenwicht tussen ons niet verloren zou gaan, zoals ik steeds meer vreesde. Ik had namelijk de laatste dagen het gevoel dat Olivia mij, tijdens haar verkenning van de smaak, in een ondergeschikte positie wilde houden, als iemand die wel aanwezig moest zijn, maar onderworpen was en dat ze me dwong getuige te zijn van haar relatie tot het voedsel, een vertrouweling, een meegaand tussenpersoon. Ik verjoeg deze onaangename gedachte, die god weet hoe in me was opgekomen: in feite kon onze medeplichtigheid niet volkomener zijn, omdat we dezelfde passie in overeenstemming met onze temperamenten op verschillende manieren beleefden: Olivia gevoeliger voor de zintuigelijke nuances en begiftigd met een meer analytisch geheugen waarin iedere herinnering helder en eenduidig bleef; ik meer geneigd de ervaringen verbaal en conceptueel te definiëren, de ideale lijn te trekken van de gelijktijdig met de geografische, binnen onszelf afgelegde reis.
De conclusie waartoe ik gekomen was, en die Olivia prompt tot de hare had gemaakt, luidde dan ook als volgt (of misschien was het Olivia wel geweest die me op het idee had gebracht en had ik niets anders gedaan dan haar in mijn eigen woorden opnieuw te formuleren): de werkelijke reis, in zoverre deze de ‘internalisering’ is van een ‘buiten’ dat verschilt van ons gemeenlijke, impliceert een totale verandering van spijs, een opslorpen van het land dat bezocht wordt, van zijn flora en fauna en van zijn cultuur (niet alleen de verschillende culinaire praktijken maar ook het gebruik van specerijen en van de verschillende werktuigen waarmee men het meel fijnstampt of in de koperen pot roert), door het de lippen en de slokdarm te laten passeren. Dit is de enige manier van reizen die heden ten dag nog enige zin heeft, nu je alles wat er te zien valt ook op de televisie kunt zien zonder dat je er je stoel voor uit hoeft. (En werp nu niet tegen dat je hetzelfde resultaat kan bereiken door de exotische restaurants in onze metropolen te frequenteren: zij vervalsen de authentieke keuken waarop ze zich pretenderen te beroepen zodanig dat ze, vanuit het oogpunt van cognitieve ervaring, niet gelijkstaan aan een documentaire maar aan een film die geheel in de studio is opgenomen).
Dit neemt niet weg dat Olivia en ik op onze reis alles zagen wat je moest zien en dat was niet gering, kwantitatief noch kwalitatief. Voor de volgende dag was een bezoek aan de opgravingen van Monte Albán gepland; de gids kwam ons stipt op tijd bij het hotel met het busje op- | |
| |
halen. Op het zonovergoten dorre platteland groeien de agaves voor de mezcal en de tequila, de nopales (die bij ons cactusvijgen heten), de doornige cereus en de jacarandá met zijn blauwe bloemen. De weg klimt omhoog tussen de bergen. Monte Albán, gelegen in bergen die een vallei omringen, is een complex van tempelruïnes, bas-reliëfs, grootse monumentale trappen en altaren voor mensenoffers. De gruwel, het heilige en het mysterieuze worden geïncorporeerd door het toerisme, dat ons vooropgezet gedrag, een bescheiden surrogaat van die riten, oplegt. Terwijl we naar die trappen kijken proberen we ons het warme, uit de door de stenen klingen van de priesters opengereten borstkassen opspuitende bloed voor te stellen...
Monte Albán heeft achtereenvolgens drie beschavingen gekend die telkens weer dezelfde stenen hebben verplaatst: de Zapoteken door de werken van de Olmeken, en de Mixteken door die van de Zapoteken te verwoesten en weer op te bouwen. De in de bas-reliëfs uitgehouwen kalenders van de Mexicaanse beschavingen geven een beeld van een cyclische en tragische tijdsopvatting: iedere tweeënvijftig jaar eindigde het universum, stierven de goden, werden de tempels verwoest en veranderden alle hemelse en aardse zaken van naam. Misschien waren de volkeren die in de geschiedenis onderscheiden worden als de opeenvolgende bezetters van deze gebieden wel één volk waarvan de continuïteit nooit onderbroken is geweest, zelfs niet door de hele reeks van bloedbaden die op de bas-reliëfs te zien zijn. Daar heb je de veroverde dorpen, met hun in hiërogliefen geschreven naam, en de god van het dorp op zijn kop; daar heb je de geketende krijgsgevangenen, de hoofden los van de slachtoffers...
De gids aan wie het toeristenbureau ons heeft toevertrouwd, Alonso, een fors gebouwde man met de platte gelaatstrekken van de Olmeken (of Mixteken? of Zapoteken?), illustreert ons met veel mimisch vertoon de beroemde, ‘Los Danzantes’ geheten bas-reliëfs. Van de uitgehouwen figuren zouden slechts enkele daadwerkelijk dansers voorstellen met bewegende benen (Alonso voert enige danspassen uit); andere zouden astronomen kunnen zijn die hun hand boven hun ogen houden om de sterren goed te kunnen zien (Alonso neemt de pose van een astronoom aan); maar voor het overgrote deel stellen ze vrouwen voor die aan het bevallen zijn (Alonso doet voor). We begrijpen dat deze tempel was bestemd om moeilijke bevallingen te bezweren; wellicht waren de bas-reliëfs votiefbeelden. De dans had overigens ook tot doel bevallingen te vergemakkelijken door middel van magische
| |
| |
mimesis, met name wanneer het kind zich aandiende met de voeten naar voren (Alonso mimeert de magische mimesis). Eén van de bas-reliëfs stelt een keizersnede voor, compleet met baarmoeder en eileiders (Alonso die steeds brutaler wordt mimeert de gehele vrouwelijke anatomie om te bewijzen dat eenzelfde chirurgische mishandeling geboorte en dood op één lijn stelde).
Alles in het gebarenspel van onze gids kreeg een gruwelijke betekenis, alsof de offertempels hun schaduw wierpen op elke handeling en gedachte. Elke figuur op de bas-reliëfs bleek met die bloederige riten verbonden: als na bestudering van de sterren de gunstigste datum was vastgesteld werd het offer begeleid door een uitbundige rituele dans; en zelfs de geboorten leken uitsluitend te dienen om de oorlogen, die tot doel hadden nieuwe slachtoffers gevangen te nemen, van soldaten te voorzien. Ook daar waar figuren afgebeeld worden die rennen of vechten of een balspel spelen is er geen sprake van vreedzame wedstrijden tussen atleten, maar van wedstrijden tussen krijgsgevangenen die gedwongen zijn al strijdend uit te maken wie van hen als eerste aan de beurt is het altaar te beklimmen.
‘Was de verliezer van die wedstrijden gedoemd geofferd te worden?’, vraag ik.
‘Nee, degene die won!’, en het gezicht van Alonso licht op. ‘Het was een eer als je borstkas door het mes van obsidiaan werd opengereten!’, en met het groeiend voorvaderlijk patriottisme dat hem eerder deed pochen over het hoge niveau van de wetenschappelijke kennis van de antieke volkeren, voelde deze waardige afstammeling van de Olmeken zich nu verplicht zich prijzend uit te laten over de offerande van een kloppend mensenhart aan de zon, opdat de dageraad iedere ochtend weerkeert om de wereld te verlichten.
Op dat moment vroeg Olivia: ‘Maar het lichaam van de slachtoffers, wat deden ze daar dan mee?’
Alonso zweeg abrupt.
‘Ja, de ledematen, die ingewanden’, drong Olivia aan, ‘geofferd aan de goden, o.k., maar waar kwamen ze in de praktijk nou echt terecht? Verbrandden ze die?’
Nee, ze werden niet verbrand.
‘Wat dan? een gift aan de goden kon toch zeker niet begraven worden, of zomaar wegrotten...’
‘Los zopilotes’, zei Alonso, ‘de aasgieren’. Zij waren het die de altaren leegmaakten en de offergaven naar de hemel brachten.
| |
| |
De aasgieren... ‘Altijd?’, vraagt Olivia weer, met een voor mij onbegrijpelijke vasthoudendheid.
Alonso geeft een ontwijkend antwoord, probeert het gesprek in andere banen te leiden, heeft haast ons de uitgegraven paden te laten zien die de huizen van de priesters verbonden met de tempels waar zij hun opwachting maakten, hun gezichten bedekt met afschrikwekkende maskers. De pedagogische geestdrift van de gids had iets irritants, omdat het er de schijn van had dat hij ons een versimpelde versie van de les opdiste, één die onze arme lekenhoofden zou kunnen bevatten, terwijl hij er duidelijk meer van wist, dingen die hij voor zich hield en ons opzettelijk niet vertelde. Misschien was dat het wel wat Olivia gemerkt had en wat maakte dat zij zich op een bepaald moment in een geërgerd stilzwijgen hulde dat tijdens het gehele bezoek aan de opgravingen aanhield, en ook nog daarna in de hobbelende jeep die ons naar Oaxaca terugbracht.
Ik trachtte tijdens de geheel uit bochten bestaande tocht de blik van Olivia die tegenover me zat te onderscheppen; maar of het nu kwam door het hobbelen van de jeep of door de ongelijke hoogte van onze zitplaatsen, ik merkte dat mijn blik niet op haar ogen bleef rusten maar op haar tanden (ze hield haar lippen iets van elkaar als in gedachten verzonken), tanden die ik nu voor de eerste keer niet zag als het oplichtende geflikker van een glimlach, maar als de voor hun eigenlijke functie meest geschikte werktuigen: het wegzakken in vlees, het verscheuren, het doorsnijden. En zoals je probeert de gedachten van een persoon in de uitdrukking van zijn ogen te lezen, zo keek ik nu naar deze scherpe en sterke tanden en bespeurde daarin een ingehouden, afwachtend verlangen.
Toen we het hotel weer binnengingen en in de richting van de grote zaal (de vroegere kloosterkapel) liepen, waar we doorheen moesten om bij de vleugel te komen waar onze kamer was, hoorden we ineens een geluid als van een waterval die klettert en opspringt en gorgelt in de vorm van duizend stroompjes, draaikolken en dunne waterstraaltjes. Hoe dichter we naderden, hoe meer dit homogene geraas uiteenviel in gekwetter, gekweel, gepiep en getjilp als van een vlucht klapwiekende vogels in een volière. Vanaf de drempel (de zaal lag een paar treden lager dan de gang) zagen we een zee van lentehoedjes op de hoofden van dames die rond rijkelijk gedekte tafels waren gezeten.
In het gehele land was de verkiezingscampagne gaande van de nieuwe president van de republiek: de vrouw van de officiële kandidaat
| |
| |
had de vrouwen van de notabelen van Oaxaca een theepartij van indrukwekkende afmetingen aangeboden. Onder de wijde, holle boog praatten driehonderd Mexicaanse vrouwen allemaal door elkaar: het grandioze akoestische gebeuren dat ons zo plotsklaps overweldigd had werd voortgebracht door hun stemmen vermengd met het gerinkel van kopjes, lepeltjes en messen die stukken taart sneden. Een gigantisch portret in kleur van een vrouw met een rond gezicht, zwart strakgetrokken haar en een blauwe japon waarvan je alleen het dichtgeknoopte kraagje zag, waardoor het iets weghad van het statieportret van partijleider Mao Zedong, domineerde de bijeenkomst.
Om de patio en vanaf daar onze trap te bereiken moesten we ons een weg banen tussen de tafeltjes van de receptie; we waren al vlak bij de uitgang toen een van de weinige aanwezige manspersonen opstond van een van de tafels achter in de zaal en ons met uitgestrekte armen tegemoetkwam. Het was onze vriend Salustiano Velazco, afgevaardigde van de nieuwe presidentiële staf en in die hoedanigheid aanwezig bij de delicatere fasen van de verkiezingscampagne. Sinds we de hoofdstad hadden verlaten hadden we hem niet meer gezien, en teneinde ons met al zijn exuberantie te tonen hoe blij hij was ons weer te ontmoeten en om te informeren naar de laatste etappes van onze reis (en wellicht ook om zich een ogenblik te onttrekken aan die atmosfeer waarin de grandioze overmacht van de vrouwen zijn ridderlijk geloof in de mannelijke suprematie in crisis deed geraken) verliet hij zijn ereplaats aan de feestdis om ons naar de patio te vergezellen.
In plaats van te informeren naar hetgeen we gezien hadden begon hij ons te wijzen op dat wat we, op de plekken waar we geweest waren, vast en zeker gemist hadden en wat we alleen hadden kunnen zien als we er met hém geweest waren: het soort gesprekken dat de gepassioneerde kenners van een land menen te moeten voeren met vrienden die op bezoek zijn; hoewel altijd met de beste bedoelingen slagen ze er desalniettemin in het plezier te vergallen van degene die terugkeert van een reis en buitengewoon trots is op zijn kleine of grote wederwaardigheden. Het gedruis van het feestmaal uit het soevereine gynaeceum drong ook op de patio nog tot ons door en overstemde minstens de helft van de door ons en door hem gesproken woorden, zodat ik er aldoor niet zeker van was dat hij ons niet verweet dat we dingen, waarvan we hem net gezegd hadden dat we ze gezien hadden, niet hadden gezien.
‘En vandaag zijn we in Monte Albán geweest...’, haastte ik me hem
| |
| |
met stemverheffing mede te delen, ‘...de monumentale trappen, de bas-reliëfs, de offeraltaren...’
Salustiano bracht een hand naar zijn mond die vervolgens half in de lucht bleef hangen, een gebaar dat bij hem getuigde van een door zijn omvang niet in woorden uit te drukken emotie. Hij begon ons archeologische en ethnografische bijzonderheden te geven die ik graag zin voor zin zou hebben gevolgd, maar die verloren gingen in de weergalm van het gastmaal. Uit de gebaren en de losse woorden die het me lukte op te vangen, ‘sangre... obsidiana... divinidad solar...’ begreep ik dat hij het over de mensenoffers had, en wel met een mengeling van bewonderende betrokkenheid en heilige afschuw, een houding die zich onderscheidde van die van de onbehouwen gids op onze tocht door een groter besef van hun culturele implicaties.
Het was op dat moment dat Olivia, die er sneller en beter dan ik in slaagde het taalgebruik van Salustiano te volgen, hem onderbrak met een vraag; ik begreep dat het dezelfde vraag was die ze Alonso die middag gesteld had, ‘...dat wat de aasgieren niet meenamen... wat gebeurde daarmee?’
De blik van Salustiano wendde zich naar Olivia met een flonkering van verstandhouding, en ook ik begreep ineens wat er achter die vraag stak, te meer daar Salustiano zijn stem dempte tot een vertrouwelijk, medeplichtig gefluister, hoewel het leek of zijn woorden, omdat ze zachter waren, de haag van lawaai die ons scheidde juist gemakkelijker overbrugden.
‘Wie weet... De priesters... Ook dat maakte deel uit van de rite... Eerlijk gezegd is er weinig over bekend... Het waren geheime ceremoniën... Ja, de rituele maaltijd... De priester vervulde de functie van de god... dus het slachtoffer, heilig voedsel...’
Was dit het dus wat Olivia hem uiteindelijk wilde laten toegeven? Ze drong aan: ‘Maar hoe ging dat dan, de maaltijd...?’
‘Nogmaals, het zijn maar veronderstellingen... Het schijnt dat ook de prinsen en de krijgers eraan deelnamen... Het slachtoffer was gedeeltelijk reeds god, hij bracht de goddelijke kracht over...’ Op dit punt veranderde Salustiano van toon, werd trots, dramatisch, raakte in vuur en vlam: ‘Alleen de krijger die de geofferde gevangen had genomen mocht zijn vlees niet aanraken... Hij zat apart en huilde...’
Olivia leek nog niet tevreden: ‘En dat vlees dan, dat eten, de keuken, de heilige keuken, de bereidingswijze, de smaak, is daar iets over bekend?’ Salustiano was in gedachten verzonken geraakt. De banket- | |
| |
gangers hadden hun tumult verdubbeld en Salustiano leek overgevoelig geworden voor het lawaai: hij tikte met zijn vingers tegen zijn oren en maakte duidelijk dat hij met dit rumoer niet verder kon praten. ‘Ja, er zullen wel regels geweest zijn... Het was in ieder geval voedsel dat zonder een bepaald ceremonieel niet verorberd kon worden... de eerbewijzen die het toekomt... uit respect voor de geofferden die dappere jongemannen waren... uit respect voor de goden... vlees dat men niet kan eten om het eten alleen, zoals willekeurig welk ander voedsel... En de smaak...’
‘Ze zeggen dat het niet lekker is...?’
‘Een vreemde smaak, zeggen ze...’
‘Er zullen waarschijnlijk wel kruiden bij hebben gemoeten... iets sterks...’
‘Misschien moest die smaak verhuld worden... moesten alle smaken eraan te pas komen om hem te verdoezelen...’
En Olivia: ‘Maar de priesters... over de keuken... hebben ze niets op schrift gezet... overgeleverd...?’
Salustiano schudde het hoofd: ‘Mysterie... hun leven was gehuld in mysterie...’
En Olivia, het leek wel of Olivia nu degene was die hem de woorden in de mond legde: ‘Misschien bleef je die smaak toch wel proeven... ook tussen al die andere smaken...’
Salustiano praatte met zijn vingers tegen zijn lippen, alsof hij dat wat hij zei filterde: ‘Het was een heilige keuken... ze moest de harmonie van de elementen loven, die door middel van het offer bereikt was, een gruwelijke, vlammende, witgloeiende harmonie...’
Hij zweeg plotseling, misschien omdat hij vond dat hij te ver was gegaan, en alsof de gedachte aan het banket hem aan zijn plicht had herinnerd haastte hij zich zich te verontschuldigen voor het feit dat hij niet langer bij ons kon blijven en weer aan zijn tafel moest plaatsnemen.
In afwachting van het vallen van de avond gingen we zitten in een van de café's onder de zuilengalerij van de zócalo, het vierkante pleintje dat het hart vormt van iedere oude stad in de kolonie, groen door lage, flink gesnoeide bomen die almendros heten maar helemaal niet op amandelbomen lijken. De papieren vlaggetjes en de spandoeken die de officiële kandidaat welkom heetten deden hun best om de zócalo een feestelijk tintje te geven. De gegoede families van Oaxaca wandelden onder de zuilengalerij. De Amerikaanse hippies wachtten op
| |
| |
de oude vrouw met de mezcal. Haveloze straatvensters spreidden bontgekleurde stoffen op de grond uit. Vanaf een nabijgelegen plein drong het geluid door van de megafoons van een magere oppositiebijeenkomst. Gehurkt op de grond bakten dikke vrouwen tortillas en groenten.
In de muziektent midden op het plein speelde het orkest en riep geruststellende herinneringen bij me op aan avonden in een provinciaal en vertrouwd Europa die ik ooit had beleefd en weer was vergeten. Maar de herinnering was als een ‘trompe l'oeil’ en toen ik even beter keek gaf het me een gevoel alsof de afstand verveelvoudigd was, zowel in ruimte als in tijd. De orkestleden, in zwart pak met das, met hun onverstoorbare donkere Indiaanse gezichten, speelden voor de veelkleurige en slonzige toeristen, bewoners van een eeuwige zomer, gezelschappen van quasi jeugdige oude mannen en vrouwen in de volle schittering van hun kunstgebitten, en voor groepen gekromde en peinzende jongeren, als het ware in afwachting van het moment dat de ouderdom hun blonde baarden en golvende haren zal doen vergrijzen, gehuld in ruige kleren, behangen met tassen zoals de allegorische personificaties van de winter op oude kalenders.
‘Misschien is het einde der tijden gekomen, de zon is het opkomen moe, Kronos heeft geen slachtoffers meer om te verslinden en sterft van uitputting, de tijdvakken en seizoenen zijn ontregeld.’
‘Misschien slaat de dood van de tijd alleen op ons’, antwoordde Olivia, ‘wij die elkaar verscheuren en doen alsof we dat niet weten, doen alsof we de smaak niet meer proeven...’
‘Wil je beweren dat de smaak... dat ze hier sterkere smaken nodig hebben omdat ze weten... aten...’
‘Precies zoals nu nog bij ons... Alleen weten wij het niet meer, we durven niet te kijken, zoals zij deden... voor hen bestonden er geen mystificaties, de verschrikking was daar, vlak voor hun neus, ze aten todat er alleen nog maar bot over was, en daarom moest de smaak...’
‘Om die smaak te verdoezelen?’ zei ik, de hypothetische gedachtengang van Salustiano weer oppikkend.
‘Misschien kon die niet, moest die zelfs niet verdoezeld worden... Anders was het net of je niet at wat je at... Misschien hadden de andere smaken de functie die smaak beter uit te laten komen, om er een waardige achtergrond aan te geven, hem eer te betonen...’
Bij deze woorden voelde ik opnieuw de behoefte naar haar tanden te kijken, net als tijdens de afdaling in de jeep. Maar op dat moment
| |
| |
kwam haar tong tussen haar lippen te voorschijn, nat van het speeksel, en verdween onmiddellijk weer, alsof ze in gedachten iets proefde. Ik begreep dat Olivia al bezig was zich het menu van die avond voor te stellen.
Dit menu - dat ons geboden werd door een restaurant dat we aantroffen tussen lage huizen met gekrulde venstertralies - opende met een roze drankje in een handgeblazen glas: sopa de camarones oftewel kreeftesoep, buitensporig scherp door toevoeging van een soort chiles die we tot nu toe nog niet geproefd hadden, misschien de beroemde chiles jalapenos. Daarna cabrito, gebraden geit, waarvan ieder hapje verbazing wekte omdat de tanden nu eens op een knapperig stukje stuitten en dan weer op een stukje dat smolt op de tong.
‘Eet je niet?’, vroeg Olivia, wier aandacht slechts gericht leek op het proeven van haar gerecht maar die zoals gewoonlijk uiterst oplettend was, terwijl ik geheel in gedachten verzonken naar haar had zitten kijken. Ik was bezig me de sensatie van haar tanden in mijn vlees voor te stellen en voelde hoe haar tong me optilde tegen de boog van haar verhemelte, me inkapselde met speeksel en me vervolgens onder de punten van haar hoektanden duwde. Ik zat daar tegenover haar, maar tegelijkertijd had ik het idee dat een gedeelte van me, of ik helemaal, in haar mond zat, fijngemalen werd, vezel voor vezel verscheurd. Een niet geheel lijdelijke positie aangezien ik voelde dat ik, terwijl ik door haar fijngekauwd werd, ook op háár mijn uitwerking had, dat ik sensaties op haar overbracht die zich vanuit de papillen van haar mond door haar hele lichaam verspreidden, dat ik degene was die iedere trilling veroorzaakte: het was een wederzijds en volledig samenzijn, waar we beiden in betrokken en door meegesleept werden.
Ik herstelde me; we herstelden ons. We proefden aandachtig de sla van malse gekookte cactusbladeren (ensalada de nopalitos), aangemaakt met knoflook, koriander, Spaanse peper, olie en azijn; daarna het roze en romige toetje maguey (een soort agave), het geheel vergezeld van een karaf tequila con sangrita en gevolgd door koffie met kaneel.
Maar dit samenzijn van ons dat uitsluitend via het voedsel vorm had gekregen, en wel in die mate dat het niet met een ander beeld vereenzelvigd kon worden dan met dat van een maaltijd, dit samenzijn dat ik in mijn fantasie op één lijn stelde met de diepste verlangens van Olivia, beviel haar in werkelijkheid helemaal niet, en het kon niet anders of haar ergernis vond tijdens diezelfde maaltijd een uitweg.
| |
| |
‘Wat ben je toch saai, eentonig’, begon ze, waarmee ze een oude polemiek oprakelde die gericht was tegen mijn weinig communicatieve temperament en mijn gewoonte de taak de conversatie gaande te houden geheel aan haar over te laten; een polemiek die vooral oplaaide als we ons onder vier ogen aan een tafeltje in een restaurant bevonden, met requisitoren compleet met punten van beschuldiging waarvan ik de kern van waarheid niet kon ontkennen, maar waarin ik ook de grondslagen van onze echtelijke samenhang herkende: namelijk dat Olivia veel meer dingen zag dan ik en ze sneller kon vatten, isoleren en definiëren en dat mijn relatie met de wereld dus in wezen via haar liep. ‘Je bent altijd in jezelf gekeerd, niet in staat deel te nemen aan dat wat er om je heen gebeurt of je op te offeren voor je medemens; je toont nooit eens een sprankje enthousiasme en staat altijd klaar dat van anderen te temperen, je ontmoedigt ze, bent onverschillig’, en deze keer voegde ze aan de inventaris van mijn feilen een nieuw bijvoeglijk naamwoord toe, of in ieder geval één dat in mijn oren een nieuwe betekenis kreeg: ‘flauw!’
Daar had je het, ik was flauw, dacht ik, en de Mexicaanse keuken met al zijn gedurfdheid en fantasie moest er aan te pas komen opdat Olivia zich op bevredigende wijze met mij kon voeden; de zo brandende smaken waren de aanvulling, of liever het communicatiemiddel - zoals een luidspreker die klanken versterkt - dat voor Olivia onontbeerlijk was om het substantiële in mij tot zich te kunnen nemen.
‘Het kan wel zijn dat jij me flauw vindt’, wierp ik tegen, ‘maar er zijn bescheidener en minder uitgesproken smaken-gamma's dan die van Spaanse pepers, er zijn subtielere aroma's die je moet weten te onderscheiden!’
‘Koken is een kunst die eruit bestaat smaken goed te laten uitkomen door middel van andere smaken’, antwoordde Olivia, ‘maar als de ingrediënten al smakeloos zijn kan geen enkele specerij een smaak versterken die er niet is!’
De dag daarop wilde Salustiano Velazco ons persoonlijk vergezellen bij het bezoek aan recente opgravingen die nog niet door toeristen platgetreden waren.
Een stenen standbeeld stak nauwelijks boven de grond uit, met de karakteristieke contouren die we vanaf de eerste dagen van onze Mexicaanse archeologische omzwervingen geleerd hadden te herkennen: de chac-mool, een half liggende menselijke figuur in een bijna Etruskische pose die een schaal op zijn buik houdt; het lijkt een goedig, primi- | |
| |
tief poppetje, maar het is op díe schaal dat de harten van de slachtoffers aan de goden werden aangeboden.
‘Boodschapper van de goden: wat wil dat zeggen?’, vroeg ik. Ik had die omschrijving in een gids gelezen. ‘Is het een demon die door de goden naar de aarde is gezonden om de schaal met offergaven te halen? Of een afgezant van de mensen die de goden tegemoet moet gaan om hun het voedsel aan te reiken?’
‘Wie zal het zeggen...’, antwoordde Salustiano met de onzekere gelaatsuitdrukking die hij bij onoplosbare vraagstukken aannam, alsof hij luisterde naar de innerlijke stemmen waarover hij beschikte als de te consulteren handboeken van zijn kennis. ‘Het zou het slachtoffer zelf kunnen zijn, op zijn rug op het altaar liggend, die zijn eigen ingewanden aanbiedt op de schaal... Of de offerpriester die de houding van het slachtoffer aanneemt omdat hij weet dat het morgen zijn beurt is... zonder deze omkeerbaarheid zou het mensenoffer ondenkbaar zijn... iedereen was potentieel offerpriester en slachtoffer... het slachtoffer accepteerde het om slachtoffer te zijn omdat hij gestreden had om andere slachtoffers gevangen te nemen...’
‘Konden ze opgegeten worden omdat ze zelf menseneters waren?’, zeg ik nog, maar Salustiano heeft het inmiddels over de slang als symbool van de continuïteit van het leven en de kosmos.
Ondertussen had ik het echter begrepen. Mijn fout met Olivia was dat ik het idee had dat ik door haar werd opgegeten, terwijl ik degene moest zijn, of liever was (en altijd geweest was) die haar at. Het meest smakelijke mensenvlees is dat van iemand die zelf mensenvlees eet. Slechts als ik me gulzig te goed zou doen aan Olivia zou ik naar haar smaak niet meer flauw zijn.
Met dit voornemen ging ik die avond met haar aan tafel. ‘Wat heb je toch? Je doet zo raar vanavond’, zei Olivia, die nooit iets ontging. Het gerecht dat ze ons geserveerd hadden heette gorditas pellizcadas con manteca, letterlijk ‘geknepen dikkertjes met boter’. Wellustig kauwend ging ik geheel op in het bij ieder vleesballetje verorberen van Olivia's aroma, een vampieresk uitzuigen van levenssappen, maar ik merkte dat zich bij dat wat een verhouding tussen drie grootheden, ik-vleesballetje-Olivia, moest zijn, een vierde grootheid voegde, die de overhand kreeg: de naam van de vleesballetjes. Het was vooral de naam ‘gorditas pellizcadas con manteca’ die ik proefde, in me opnam en tot mijn bezit maakte. En wel zozeer dat de magie van de naam ook nog na de maaltijd op me door bleef werken, toen we ons samen terug- | |
| |
trokken in onze hotelkamer, 's nachts. En voor de eerste keer tijdens onze reis door Mexico werd de betovering waar we het slachtoffer van waren geworden verbroken en kwam de inspiratie die had bijgedragen tot de beste momenten van ons samenleven weer over ons.
En zo zaten we de volgende ochtend in bed in chac-mool positie met op ons gezicht de vlakke uitdrukking van de stenen beelden en op onze knieën het dienblad met het anonieme hotel-ontbijt, waar we plaatselijke smaken aan toe trachtten te voegen door er mangos, papayas, chirimoyas en guayabas bij te vragen, vruchten die in hun zoete vruchtvlees subtiele boodschappen van scherpte en zuurheid bergen.
Onze reis voerde ons naar de gebieden van de Maya's. De tempels van Palenque rijzen op uit het tropische woud, gedomineerd door dichtbegroeide bergen: enorme ficussen met hun veelvoudige wortelstronken, maculís met lila-kleurig loof en aguacates, elke boom gehuld in een mantel van lianen, klimplanten en hangende planten. Tijdens de afdaling van de stijle trap van de Tempel van de Inscripties werd ik bevangen door een duizeling. Olivia, die niet van trappen hield, had niet met me mee willen gaan en was opgegaan in de menigte van luidruchtige en bontgekleurde reisgezelschappen die de touringcars op de open plek tussen de tempels voortdurend uitlaadden en opslokten. Ik was alleen naar de Tempel van de Zon geklauterd, tot aan het bas-reliëf van de Jaguar-Zon, naar de Tempel van het Gebladerde Kruis, tot aan het bas-reliëf van de quetzál (kolibri) en profil, vervolgens nam de Tempel van de Inscripties, hetgeen niet alleen een beklimming (en dus afdaling) van de monumentale trap inhoudt, maar ook de afdaling (en dus beklimming) in het donker van het trapje dat naar de onderaardse crypte leidt. In de crypte bevindt zich het graf van de priester-koning (waarvan ik enige dagen eerder in het Antropologisch Museum van Mexico-stad al op veel comfortabelere wijze een perfecte replica had kunnen bekijken) met de zeer ingewikkeld uitgehouwen stenen plaat waarop je de koning een science-fictionachtige machinerie ziet bedienen die er in onze ogen uitziet als zo'n ding waarmee raketten gelanceerd worden maar dat evenwel de afdaling van het lichaam naar de goden van de onderwereld en de wedergeboorte in het plantenrijk voorstelt.
Ik daalde af en klom weer naar boven naar het licht van de Jaguarzon, naar de zee van groene bladersappen. De wereld tolde, gekeeld door het mes van de priester-koning haastte ik me van de hoge trappen naar beneden in het woud van toeristen met filmcamera's en misplaat- | |
| |
ste breedgerande sombrero's, de zonne-energie stroomde door een zeer dicht net van bloed en bladgroen, ik leefde en stierf in alle vezels van wat gekauwd en verteerd wordt en in alle vezels die zich al etend en verterend de zon eigen maken.
Onder de rieten pergola van een restaurant aan de oever van een rivier, waar Olivia op me had gewacht, begonnen onze tanden zich langzaam met eenzelfde ritme te bewegen, en onze blikken richtten zich op elkaar met de intensiteit van slangen. Slangen die opgaan in de gruwelijke pijn van het elkaar wederzijds verslinden, in het bewustzijn dat wij op onze beurt verslonden worden door de slang die ons allen onophoudelijk verteert en in zich opneemt, in het proces van inslikken en verteren van het universele kannibalisme dat als vanzelf zijn stempel drukt op iedere liefdesrelatie en de grenzen opheft tussen onze lichamen en de sopa de frijoles, de huacinango a la veracruzana, de enchiladas...
|
|