Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1986 (nrs. 37-40)(1986)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 175] [p. 175] H.H. ter Balkt Vier gedichten In de arena Bij die boerderij de ruisende heg de hoffelijk geknotte linden, kool in de moestuin ragfijn besneeuwd in de stallen het herkauwend vee fluisterende wind en rook op 't dak koolmes aan de muur en jachtgeweer eind december in het hoge theater en die hem het liefste zijn zijn nu bij hem - opgestegenen met een glas punch of rum, warm brandt het vuur rood moe lorkenbos beweegt zo zachtjes als een verschoten toneelgordijn voor de ruiten woudgeruis, de kraai schudt zijn vleugels en is thuis winter in de hemel en juli op aarde ‘even kijken naar mijn gekste planeet of zij nog bestaan die gewieksten daar zo en hoe het ze vergaat’ ginds ligt madrid helemaal wit niet van de sneeuw maar van de hitte de toreador buigt el tingeling heet hij [pagina 176] [p. 176] in de arena is het juichen thuis de hoofden en schouders ruisen als woudgeruis maar de stier knielt af- gemat aan het eind van de lans lang als het lichtjaar vloeit zijn licht uit als bloed onder het gejuich hij verlaat al haast die Silicon Valley sneeuw dwarrelt zijn ogen dicht en onder de hamers van het geroep ligt hij - wit is alles als het wit waar god in zit daar in zijn witte boerderij thermostaat op 50 de veilige tijd valt het koolmes van de muur, snoof in de stallen het vee? er stuift een vlam de ruit van de hoeve uit de lichtweg langs naar de overzij grappenmaker heet de stier ‘mijn zoon sta op en wreek je op mij, blaas je hoorn als roelant in zijn vallei spies met je doorn dat zwarte ei dat de omgekeerde wereld aanprijst’ toen het gejuich in sneeuwen drenkte en doordrenkt werd van witheid de witheid voorbij rees de stier op en in sneeuw wild dwarrelende staat hij stil als ver woudgeruis, slaat hij zijn hoorn dwars door het eiwitte hart en hoort de neerhurkende stilte rijzen neersuizen en sterven en het juichen in de verre stille ingesneeuwde boerderij [pagina 177] [p. 177] Zwart marmer De inkt in de vierkante inktpot is een blok zwart marmer erin bevinden zich en vlammen de handschriften van David en Christus de tien mooiste gedichten op aarde, Midnight Blue-Black Hak haar eruit, een piëta voor de taal [pagina 178] [p. 178] Schaamte Deze struikelende gedachten (dit zijn verzegelde gedachten) sterven in hun zwartwitte vel Ze mogen de grens niet over Ze zijn gevaarlijk voor twee landen Ze hebben geen paspoort meer Het is duister in de cafés wanneer de lichten in de tabak en de glazen geheel gedoofd zijn Het is aardedonker in het oog van douane slapend in haar blauw huis door kwade gedachten bestraald Dit is geen kooi; dit is een hoofd vol zwart-wit kronkelende slangen - tegengehouden aan de grens Dit is niet een spoorwagon stilstaand tussen Oostenrijk en Italië stilstaand met kreunend vee Luister beter: wij zijn het zelf, strompelend en vallend in onze kooi Ons menner wanend en herder [pagina 179] [p. 179] Geslaakte zuchten Ik was de herfstavond met drie sterren. Vaten stonden op tegen de wijngaard. Duigen stonden op tegen de vaten. Zilverdraad van sneeuwkristallen naaide jagertjes op het Tapijt van Bayeux. In het V-teken vielen gaten. Sneeuwblind gonsden de rotonden. Voor de vensters schommelde, zachtjes, het tapijt van de graat. Holle weg. Vol turf en veenmolm uit het lange veen. Hoeveel eeuwen zijn al verstreken... De evenaar licht op als een hazepad in het dikke slaaptablet van de sneeuw die ons lieflijk inpakt en omringt. Kringeling. Rook en tak uit de klok. Over de wijzerplaat zwieren zeegroene, doorzichtige gondelieren. De zaag in spaanders. In duizelingwekkende gaanderijen buigen doorschoten halzen. Ai gazelle. Ia hinden. Oi die mai. [pagina 180] [p. 180] Wat ziet de kauw blauw. Er luistert een luistervink op het zoetjes rafelende touw. Ik, de winter met drie wijnrode sterren. Ei, ganzehals. Eén ster sneeuwde in. Op betere werelden wacht dommelend de vermetele bijl. Onder de ganzevleugel van de hemel die ons omsluit, glinstert bespikkeld met zwarte deuntjes de ruit. Wikkend lot, klink. Hulst, ontweid. Met hun hazeoren wijzen alle wegen naar zee. Kom, rede. Duigen liggen verspreid op alle treden. Een god van blauw glas valt voorover uit de tonrode hemel. Het woord wist uit, en wordt ruit. Vorige Volgende