Willem van Toorn
W.S. Graham
De dichter W.S. Graham werd in 1918 geboren in Greenock (Clydeside, Schotland) en overleed in januari van dit jaar in Penzance, bij Lands End - zo ver van de bewoonde wereld als je maar kunt gaan in Engeland. Die plek, waar Graham de laatste jaren woonde, is misschien wel typerend voor zijn positie in de Engelse poëzie: een tijd lang een gezien dichter, maar de laatste jaren vrijwel vergeten. Buiten Engeland kreeg Graham nauwelijks bekendheid; mijn vertaling van zijn gedichtencyclus ‘Johann Joachim Quantz's Five Lessons’, die ik opnam in de bundel Gulliver & andere gedichten, was bij mijn weten het eerste werk van Graham dat in Nederlandse vertaling verscheen.
Grahams vroegste gedichten (Cage without Grievance, 1942) sluiten aan bij de Engelse traditie die veel natuur in zijn poëzie doet, en doen denken aan dichters als Dylan Thomas en R.S. Thomas. Maar opvallend is meteen al zijn neiging, taal uit verschillende domeinen lakoniek te vermengen, zoals in het begin van het eerste gedicht in de genoemde bundel:
‘Over the apparatus of the Spring is
drawn/A constructed festival of pulleys
wat een wonderlijke, mechanische visie op het begin van de lente mag heten. Een andere in het oog springende trek van Grahams poëzie is zijn neiging, zich bedaard en hoffelijk tot de lezer te richten in een soort filosofische vraagstellingen. Op een duidelijk aan te wijzen punt in Grahams bescheiden oeuvre krijgt die vraagstelling steeds meer te maken met de taal, met het gedicht zelf, een ontwikkeling die zich het scherpst aftekent in de gedichten die voorafgaan aan zijn bundel Malcolm Mooney's Land (1970) en in die bundel zelf, en die zich zal voortzetten in zijn mooiste bundel, Implements in their Places (1977). In de reeks gedichten over de fluitlessen van de achttiende-eeuwse fluitmeester Johann Joachim Quantz wordt de lezer toegesproken als iemand die zich aan de andere kant van de taal bevindt:
‘It is best I sit/Here where I am to speak
on the other side/ Of language. You, of
course, in your own time/ And incident
(I speak in the small hours.)/Will listen
Haast ongemerkt blijkt het in die ‘Eerste les’ niet de dichter te zijn die spreekt, maar de fluitmeester, die in de volgende vier lessen een leerling toespreekt over de techniek en de attitude die nodig zijn om een goede instrumentalist te worden, maar door het begin en de parallel met de taal houdt de lezer de hele tijd het gevoel dat er tegen hem wordt gesproken, over poëzie.