Eddy van Vliet
Eugène Guillevic
Hoe ver jeugdliefdes zich ook in de tijd mogen verwijderen, steeds blijft men hopen ze te herbeleven. In de rijkelijk gevulde bibliotheek van mijn Frans sprekende oom en tante openbaarden zij zich: Arthur Rimbaud, Paul Valéry, Charles Baudelaire, Paul Verlaine, Paul Eluard. Allen uitgegeven door Gallimard, 5, Rue Sébastien-Bottin, Paris viie.
Parijs en poëzie: één magisch begrip, dat ik ontdekte, uitputte en verloor. Als Franse poëzie in mijn jeugdjaren gelijk stond met De poëzie, deden de hedendaagse Franse dichters dusdanig hun best om mij van die gedachte af te brengen, dat ik in 1975 bij het aanhoren van Eugène Guillevic tijdens het poëziefestival te Struga, nauwelijks kon geloven dat hij een Frans dichter was.
Geen laboratorium-poëzie, geen bombastisch van de metaforen bol staand gewauwel, maar poëzie van een waardig opvolger van Stéphane Mallarmé, die in zijn dichtbundel Paroi (1970) schrijft ‘In werkelijkheid/is het de stilte die spreekt’. Die stilte vertalen gaf mij de gelegenheid de stilte te verbreken die tussen mij en de Franse poëzie sedert meer dan twintig jaar bestond.