Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1986 (nrs. 37-40)(1986)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Hans Arp Zeven gedichten Vertaling: Peter Nijmeijer en Laurens Vancrevel • wee onze goede kaspar is dood. wie zal nu het brandende vaandel in de wolkenstaart verbergen en ons elke dag weer een zwarte hak zetten. wie zal nu de koffiemolen draaien in het oervat. wie zal nu de idyllische ree uit de versteende puntzak lokken. wie zal nu de schepen paraplu's winduiers bijenhouders ozonspoelen snuiten en de piramiden fileren. wee ach wee onze goede kaspar is dood. god nog 'an toe kaspar is dood. de hooivissen snateren hartverscheurend van verdriet in de klokke- schuren wanneer zijn voornaam wordt uitgesproken. daarom zal ik voortaan alleen nog zijn achternaam zuchten kaspar kaspar kaspar. waarom heb je ons verlaten. welke gedaante heeft je mooie grote ziel aangenomen. ben je een ster geworden of een ketting van water in een hete wervelwind of een uier van zwart licht of een doorzichtige bak- steen in de kreunende trommel van de rotsachtige inborst. nu zijn onze kruinen en voetzolen uitgedroogd en liggen de feeën halfverkoold op de brandstapel. nu dreunt achter de zon de zwarte kegelbaan en is er niemand meer om de kompassen en de wielen van de kruiwagens op te winden. wie zal er nu met de fosforescerende rat aan de op blote voeten staande eenzame tafel eten. wie zal nu de sirocco-duivel verjagen wanneer hij de paarden probeert te verlokken. wie zal nu de monogrammen in de sterren verklaren. zijn borstbeeld zal de schoorsteenmantels van alle waarlijk nobelen [pagina 49] [p. 49] onder ons sieren al zal dat een schrale troost en snuiftabak zijn voor zijn doodshoofd. 1920-1953 (pn) [pagina 50] [p. 50] draagt de hoed een hoed dan moet de hoed zich hoeden voor de hoed hij groet u en vraagt naar de weg die naar de ogen leidt de ogen spreken met elkaar als pitten op golven ze willen uit de bomen trekken voordat de vleugels bladeren voorstellen het licht loopt de hele wereld af en aan tussen de regels van de tijd de ziel schreeuwt in haar harnas de klauwen houden de wortels van het vuur vast de vlammen dragen geen naam iedere vlam heeft vijf vingers de handen strelen de vleugels in de hemel ze groeten u en vragen naar de weg die naar de lippen leidt mijn naam is vuur mijn naam is licht mijn hoed zijn golven ik groet de pitten de bomen de vleugels de klauwen de pitten van de slangen zijn zijden woorden zijden woorden lopen slechts voorlopig als sprookjes zonder navels die hun wandelstok vergeten zijn zonder stok geen borst zonder borst geen tanden haar om haar en hoed om hoed hoed af voor de hoed ogen op voor de hoed 1924-1930 (pn) [pagina 51] [p. 51] Maar wie zal het vervangen maar wie zal het vervangen van de top van de tafel vallende vleugels als blaadjes van aarde vlak voor de lippen in de vleugels is het nacht en tussen de vleugels ontbreken de zingende ketens het skelet van het licht maakt de vruchten leeg het lijf van de zoenen wordt nimmer wakker het was nooit reëel de zee van de vleugels wiegt deze traan de klok praat met het hoofd en de vingers voeren ons dwars door de velden van lucht naar de nesten van de ogen daar worden de namen gesticht maar wie zal het vervangen in de hoogte der hemelen geen slaap en geen waken want de zerken zijn lichter dan de dagen 1929 (lv) [pagina 52] [p. 52] Mijn eigen gezicht In de schemerige grijze straten trokken grijze massa's heen en weer. Ze neurieden en zongen psalmen als samovaren. Ik kon aan hen geen details meer herkennen. Toen losten ze zich op en veranderden in een grijze ruimte. De ruimte scheen een brede eindeloze gang te zijn die in de verte donkerder en donkerder werd en in de diepte in het inwendige neerdaalde. Ik sliep en werd wakker en was in de slaap al begonnen grijze eieren uit onooglijke grijze dobbelstenen te halen. Eenmaal glipte zo'n ei uit mijn handen viel op de grond en brak in stukken en uit zijn binnenste vielen vele grijze kubusjes waarop veelkleurige fonkelende dromen stonden afgebeeld. Achter een verduisterde vensterruit zag ik mijn eigen gezicht tegen het glas gedrukt mij nieuwsgierig gadeslaan. 1939-1945 (pn) [pagina 53] [p. 53] Zwarte aderen in mijn hart van nevel sterft het droombeeld van de rozen een hemellichaam zit neer aan mijn bed het is oud en hagedissig grijze spinnen gaan achter elkaar weg naar de horizon met zijn zwarte aderen ze gaan weg als voor de begrafenis van een fee de leegte slaakt een zucht mijn arme dromen zijn hun vleugels kwijt mijn arme dromen zijn hun vlammen kwijt zij drukken elkaar de elleboog op de doodskist van mijn hart en dromen van grijze kruimels de dag verschijnt opnieuw maar ik heb geen krachten meer de hemel zakt omlaag en overdekt me ik open mijn ogen voorgoed 1945 (lv) [pagina 54] [p. 54] Verkeerd op een stoel Een mens breekt in tweeën. Een stuk hemel breekt uit de hemel. Een stuk hemel breekt in tweeën. Een oude man zit verkeerd op een stoel. De benen naar boven de armen naar beneden. Op zijn voeten draagt hij voorzichtig een klein stukje hemel. Voorzichtig voorzichtig houdt hij het stukje hemel tussen zijn voeten opdat er niets van zal afbrokkelen. In zijn handen daarentegen verkruimelt hij met grote ijver een klein stukje hemel. Hij drukt het plat tussen zijn handen. Hij wrijft het fijn tussen zijn handen. Uit zijn handen vloeit heet woestijnzand. 1955 (pn) [pagina 55] [p. 55] Hemden Hemden van massief mahonie afgezet met een fijne massa van fijne vezels en toefjes veren. Vervelingshemden met grote leegtevlekken door de radde tong van het muscadinisme. Doorkijkhemden die het opensperren teweegbrengen van ogen, monden, benen, vlaggen, direct na het aantrekken. Hemden voor de val van kristallen luchters tegen een modderig zwarte achtergrond. Hemden voor een roodhuidenslaapje op een zilte wei en groen zo groen dat de rode lippen van de rode zee wel groen lijken naast dat rood. Snorrende hemden. Hemden met gepommadeerde hellingen. Afgevijlde hemden om het professioneel te maken. Hemden van vlokken ontzetting bedekt met zachte planten. Hemden voor stillevens in de somber kosmogonische stijl. Hemden die met zorg horizontaal zijn geëtaleerd in de gesteven lucht. 1966 (lv) Vorige Volgende