Ruud Ploegmakers
João Cabral de Melo Neto
João Cabral de Melo Neto (in 1920 te Recife geboren) heeft in 1952, tijdens een lezing voor de poëzieclub van São Paulo, de dichters in twee ‘families’ ingedeeld: ten eerste diegenen die de gedichten aantreffen en slechts doorgeven. ‘Het gedicht legt zich aan hen op’. Voor hen is het schrijven van een gedicht een kleine en snel verrichte daad. Hun persoonlijke ervaring is voor hen van groter belang dan de wijze waarop ze die meedelen en de lezer of toehoorder voor wie de boodschap bestemd is. Deze ‘kinderen van de improvisatie’ beheersen, vooral in Brazilië, de wereld van de moderne poëzie. Omdat vanwege het vooropstaan van de persoonlijke ervaring de wijze van dichten geheel is vrijgelaten, zijn er tegenwoordig, aldus jcmn, evenzovele poëtica's als er dichters zijn en is enige objectieve norm voor de poëzie geheel verdwenen. Zijn oordeel over deze ‘familie’ is negatief. De moderne dichters hebben het mechaniek van de kunst gedemonteerd en, sleutelend aan onderdelen, draaien ze rond in de vicieuze cirkel van woordspelletjes, die slechts decoratieve poëzie oplevert.
De afwezigheid van een objectieve norm teistert de leden van de tweede ‘familie’, waarbij jcmn zichzelf indeelt. Deze dichters hebben bij hun werk vooropgezette bedoelingen en hun werkwijze is, zo zegt jcmn, een moeizaam componeren. Om uit te komen bij ‘het gedicht dat ze zichzelf opleggen’ verrichten ze veel onderzoek naar het materiaal van de dichter, de pen, de betekenissen, de klanken, het ritme van de woorden en de lay-out van het gedicht. Hun krachtsinspanningen gaan gepaard met veel mislukkingen; ze passen ‘trucs’ toe, die in de intimiteit van de relatie van de dichter met zijn papier verborgen moeten blijven; ze leggen zich vaak noodgedwongen neer bij gemakkelijke en onbevredigende oplossingen; aanvaarden ‘met berusting het weinige dat ze hebben weten te bereiken en zien af van wat ze, in de aanvang, hadden willen bereiken’.
Toen jcmn in 1955 ‘Uma faca só lâmina’ schreef, had hij een groot deel van zijn werk al gepubliceerd. Vanaf 1940 heeft hij zeer regelmatig dichtbundels gepubliceerd, die alle van hoog niveau zijn. De bekendste daarvan is, in en buiten Brazilië, het kerstspel ‘Morte e Vida Severina’, dat hij in 1954 vlak voor ‘Uma faca só lâmina’ heeft geschreven. In 1981 is in Nederland een kleine selectie uit zijn werk, vertaald door August Willemsen, verschenen (João Cabral de Melo Neto, Gedichten, in: Cahiers van De Lantaarn no. 7, Leiden, 1981).
Semantische precisie en voorkeur voor heldere visuele beelden kenmerken de poëzie van jcmn en verraden de invloed van respectievelijk de Fransman Francis Ponge en de Spanjaard Jorge Guillén. Met beelden, ritmes en thema's construeert hij als een architect, een ingenieur en zelfs als een geoloog zijn gedichten, langzaam